Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heere blijft die Hij is

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heere blijft die Hij is

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

“En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging”.

Hier is een mens die smeekt om de goedertierenheden en het heil van de Heere. Hij is in nood. De goddelozen verdrukken hem. In die nood slaat hij het oog naar boven, en bidt hij om verlossing. Hij kan zichzelf niet bevrijden. Er is er slechts Eén Die hem kan uitredden; de HEERE, Jahwe, Ik zal zijn Die Ik zijn zal, de God van de eed en van het verbond, de God van de toezegging.

Welke steun heeft de bidder in zijn bidden? Wel — de toezegging van de Heere! Hij heeft gezegd: wie Mij aanroept in de nood, die vindt Mijn gunst oneindig groot. Op die toezegging pleit hij, en dat doet hij in psalm 119 herhaalde malen. De toezegging van de Heere is zijn pleitgrond. Die toezegging heeft hem zelfs levend gemaakt, heeft verwachting gewekt. Hij grijpt de Heere aan in dat wat Hij heeft toegezegd.

Hier is het geloof dat God voor waarachtig houdt. Het geloof dat zich vastklemt aan de belovende God, en met Jakob doet spreken: ik laat U niet los tenzij Gij mij zegent.

De belofte van het Evangelie moet zonder onderscheid verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof. Dit belijden we met de Dordtse Leerregels. De belofte van het Evangelie spitst zich toe op twee: de vergeving van de zonde en het eeuwige leven. Die twee komen door de verkondiging van het Evangelie tot ons. Die twee zijn ook betekend en verzegeld aan ons voorhoofd door de doop. Met Petrus noemen wij die de grootste en dierbare beloften die ons geschonken zijn.

Van al Gods beloften geldt het: ze zijn vast. Dat kunnen we met zeggen van onze beloften. Wij kunnen beloven en de belofte verbreken. Daarvoor zijn we mens, gevallen mens. Maar God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen, en niet doen, of spreken, en niet bestendig maken? Hij is de HEERE! ’t Is trouw al wat Hij ooit beval, het staat op recht en waarheid pal, als op onwrikb’re steunpilaren. Al zijn beloften zijn in Christus Jezus ja en amen. Christus Jezus is het fundament van Gods beloften. Alleen vanwege Zijn werk kan God een belovend God zijn.

Nu is het juist gesteld als we zeggen, dat het geloof zich richt op Gods belofte in Jezus Christus. Echter dat ware geloof wordt bij ons van nature niet gevonden. Dat ware geloof is bovennatuurlijk en tegennatuurujk. Onze natuur brengt slechts ongeloof voort. Het geloof is een gave Gods, vrucht van het werk van de Heilige Geest in de mens. Bovendien — er is bij ons van nature geen plaats voor de belofte van de vergeving der zonde en van het eeuwige leven. Natuurlijk — we zeggen wel dat we zondaar zijn, er is wel enig besef van zonden, en als rechtzinnige mensen zeggen we wel dat we dood zijn in zonde en misdaden, maar van nature zijn we rijk en verrijkt en hebben geen dings gebrek en weten we niet dat we arm en blind en naakt zijn.

Vanuit dat niet-weten vloeit heel wat voort: een wegslaan van de belofte van het Evangelie, komen aan het bevel van bekering en geloof, een streep door onze verantwoordelijkheid, een ontkenning van de genadige gezindheid van de Heere, een discussie over het adres van Gods belofte, een genoeg hebben aan de belofte Gods, een verstandelijk voor waar houden, een intellectueel geloof, een geloof zonder werkzaamheden.

Het ware geloof veronderstelt altijd een nood vanwaar uit geloofd wordt. Waar van nature bij ons geen ruimte voor is, daar maakt de Heilige Geest ruimte voor. Hij legt open de diepte der verlorenheid. Ik bedoel hier geenszins een schema te hanteren. Ik zeg: Hij legt al meer open de diepte der verlorenheid, de afval van de levende God, vrijwillig, moedwillig, de vijandschap, de goddeloosheid, al de zonden tegen God, een heilig en goeddoend God, het zondaar-zijn, verdorven, onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, de schuld, hemelhoog, de banden des doods die omvangen hebben, het buigen onder het rechtvaardig oordeel van de eeuwige straf. En diezelfde Geest doet nu geloven, doet al meer en meer geloven. Hij werkt dat geloof dat uitbreekt en zich uitstrekt naar de levende God. In die nood en dood, waarin gezegd wordt: nu kan het nooit meer, nu is het voor eeuwig verloren, als de duivel grijnslacht, als de hellepoort openstaat, als er de bereidheid om Godswille is om vanwege de deugden van God, vanwege Zijn gerechtigheid, Zijn heiligheid en Zijn waarachtigheid voor eeuwig verloren te gaan, doet het geloof toch weer richten op God, op hoop tegen hoop.

Wonderlijk is dat geloof. Het is niet te begrijpen, niet te beredeneren. Neen — dat geloof zegt niet: ik heb de belofte en nu is het goed. Dat geloof geeft werkzaamheden, zieleworstelingen aan Gods genadetroon. De belofte leidt naar de belovende God, opdat Hij doe naar Zijn toezegging. En ik kan de Bijbel niet opendoen of ik lees die woorden Gods: “En Ik zal......”. En ik leer te stamelen door het geloof: “En Hij zal......”.

De Heilige Geest leert in alle nood en dood de Heere aan te grijpen in Zijn toezeggingen. Die toezeggingen maken tot smekeling aan de troon der genade: dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil.

Gods goedertierenheden en heil omvatten alles wat Jezus Christus verworven heeft. God heeft Zijn Zoon gegeven, overgegeven aan kruis, aan vloek en aan dood, opdat er bij Hem goedertierenheden en heil zouden zijn, opdat er Evangelie zou zijn voor mensen die de eeuwige dood verdiend hebben. Hoe openbaart God Zich als de Barmhartige vanwege de goedertierenheden en het heil die er zijn in Christus Jezus. Bij de Heere zijn goedertierenheden en bij Hem is veel verlossing, alle heil om welgetroost te leven en eenmaal zalig te sterven.

We worden niet geworpen op ons zelf, om nu eens zelf proberen te geloven. Met dat geloof komen we om. Laten we ook niet de eis van het geloof maken tot een nieuwe wet, waaraan wij eerst moeten voldoen. De eis wil ons werpen op de belovende God. Kent u dat gebed: Heere, doe mij geloven, zo zal ik geloven? Ook de Geest, de Ruimtemaker voor het geloof, is u toegezegd. Ook in Zijn naam zijn we gedoopt, en de doop blijft een ontwijfelbaar getuigenis van Godswege.

Smekelingen op grond van de toezeggingen van de Heere mogen en moeten weten dat de Heere Zijn woord altoos trouw volbrengt. Temidden van de aanvechtingen en benauwingen mag en moet u het weten, dat de HEERE blijft Die Hij is!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's

De Heere blijft die Hij is

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's