Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Petrus Datheen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Petrus Datheen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

3.

“Diep was Datheen onder de indruk van alles wat hij in de Nederlanden had beleefd, toen hij in april van het jaar 1567 het vaderland verliet, om zich wederom aan zijn arbeid in de Paltz te gaan wijden.” Zo vervolgt dr. Ruys in zijn proefschrift over Datheen, opnieuw uitgegeven door Den Hertog b.v. te Houten. Dit blijkt uit een brief van 17 april aan Bullinger te Zurich, waarin hij hem uitvoerig verslag doet van de toestand in Nederland. Deze brief was vanuit Heidelberg verzonden. Datheen is dus op zijn vlucht eerst daarheen gegaan. Uit een brief van 3 augustus blijkt dat hij weer in Frankenthal is. Blijkens een brief van 18 september was Datheen toen in Frankfort. Hij komt niet tot rust. Hij is vol van de ellende in de Nederlanden, maar zijn geloof houdt hem staande: “De Heere leeft, tegen Wiens kerk de poorten der hel niets zullen vermogen!”

De keurvorst Frederik III steunde Hugenoten in Frankrijk met een leger van 11.000 man. Hij zond zijn hoftheoloog Datheen mee om als veldprediker en tevens als raadsheer van zijn zoon Johan Casimir, die de leiding van het leger had, dienst te doen.

Later vinden we Datheen op het Convent te Wezel, dat in het najaar van 1568 werd gehouden. Waarschijnlijk is Datheen voorzitter geweest. Dat hij er grote invloed had blijkt wel uit de acta: “In de kerkelijke gezangen zal men in alle kerken van Neder-lant onderhouden de Psalmen van Dathenus overgezet, op dat niet door verscheidenheid der overzettingen iets worde ingebragt of tusschen kome, dat minder bequaam is, ende minder zoude dienen tot stigtinge”. Zie blz. 82.

In 1569 benoemde de keurvorst Datheen tot zijn hofprediker, welke functie door hem werd aanvaard. Hij verhuisde daarom van Frankenthal naar Heidelberg.

In die dagen was er onder de vluchtelingen ook al gebrek aan eensgezindheid. Dr. Ruys schrijft daarover in zijn dissertatie. Het gaat er hem altijd om te laten zien welke invloed Datheen heeft uitgeoefend. De kerkelijke tucht komt aan de orde. “Uit Datheen’s houding”, aldus dr. Ruys, “tegenover het vraagstuk der kerkelijke tucht ingenomen blijkt alzo duidelijk, dat hij, ook in kerkrechterlijke geschillen, beslist voor het Gereformeerde standpunt koos.” Zie blz. 96.

Ook in leerstellig opzicht kan Datheen aangemerkt worden als een verdediger van de Calvinistische beginselen. Dat blijkt uit een twistgesprek met de Wederdopers in 1571. Van 5 tot 13 oktober 1571 werd er een synode te Emden gehouden. Daar is Datheen vermoedelijk niet geweest, maar hij heeft er wel invloed uitgeoefend. Zijn naam komt enige malen in de acta voor en hem is de uitvoering van enkele synodale besluiten opgedragen.

Dr. Ruys schrijft over nieuwe reizen van Datheen (1572-1578). We lezen op blz. 108/109 van het proefschrift:

“Dat de Prins van Oranje, niettegenstaande hij in godsdienstzaken in sommige opzichten met Datheen van mening verschilde, hem toch hogelijk waardeerde en eerbied had voor zijn grote arbeidskracht en organiserend talent, blijkt wel hieruit, dat, toen in april 1572 Brielle aan de Spanjaarden was ontrukt en vele andere plaatsen daarna eveneens van de Spaanse dwingelandij bevrijd waren, hij hem verzocht zich naar Holland te willen begeven, teneinde thans in de ontzette steden “in religions ende andere saeke ordeninge te stellen tot voordering vande eere Gods, ruste ende welvaert in den Lande.” Datheen, gaarne bereid zijn vaderland deze dienst te bewijzen, gaf, na ontvangen toestemming van de Keurvorst, aan deze roepstem gehoor en reisde in augustus 1572 naar Holland. Vooraf was hij door de Prins tot diens “raad en kommissaris” benoemd en had hij van deze een volledige volmacht ontvangen, om in zijn naam allerwege de kerkelijke en politieke zaken te regelen, gelijk ons blijkt uit ’s Prinsen commissie aan Datheen dd 30 augustus 1572.”

De Prins zou gaarne Datheen blijvend aan zich verbonden hebben, maar de Keurvorst, wiens hofprediker Datheen nog steeds was, had nu zelf zijn diensten weer nodig voor een geheime missie naar Engeland.

Datheen was van december 1573 tot februari 1574 in Engeland. Van zijn werkzaamheid aldaar is ons weinig bekend.

Later is hij in het leger van Lodewijk van Nassau. We vinden hem nu eens hier en dan weer daar. Steeds is hij actief werkzaam voor de goede zaak.

“Het jaar 1576 bracht verandering in het leven van Datheen. De 26ste oktober toch stierf de keurvorst, waarna zijn gebied tussen zijn beide zoons werd verdeeld. Het voornaamste stuk echter, waartoe ook Heidelberg behoorde, viel aan zijn lutherse zoon Lodewijk VI ten deel, die thans de hofpredikers zijns vaders, waaronder ook Datheen, ontsloeg. Frederik’s tweede zoon daarentegen, Johan Casimir, was evenals zijn vader de calvinistische beginselen toegedaan en toen deze in december 1576 andermaal een tocht naar Frankrijk ondernam, ter ondersteuning van de Hugenoten, was het wederom Datheen, die hem, evenals in 1567, op zijn reis derwaarts vergezelde.” Zo schrijft dr. Ruys op blz. 119.

Datheen vestigt zich weer in Frankenthal, dat tot het gebied van Casimir behoorde. Hij wijdt er zich weer aan zijn eigen gemeente, maar ook aan de opbloei van de Calvinistische kerken. In 1578 was hij voorzitter van de synode, die toen in Dordrecht werd gehouden.

De Prins van Oranje was intussen tot de Gereformeerde religie overgegaan. Hij ijverde voor godsdienstvrede tussen Roomsen en Protestanten. Hij kreeg daardoor Datheen en vele andere Calvinisten als tegenstanders tegenover zich. Datheen kwam met zijn stoer-Calvinistische beginselen in opstand tegen deze godsdienstvrede. Oranje meende vooral in het landsbelang een enigszins ruim standpunt te moeten innemen en gunde daarom ook aan de Roomse kerk bestaansrecht. Datheen daarentegen wilde van geen enkele concessie in het stuk van de religie weten. Bij Oranje sprak in de eerste plaats het politiek belang, bij Datheen in de eerste plaats het kerkelijke. Oranje kon alzo — om ook hier deze onderscheiding nog eens te maken — beschouwd worden als een type der “rekkelijke” Gereformeerden. Datheen en de zijnen als behorende tot de zogenaamde “preciesen”. We verwijzen naar blz. 133 van het proefschrift.

Na de synode heeft Datheen in verschillende plaatsen verblijf gehouden en gepreekt. Eind september 1578 kwam Datheen in Gent. De Prins heeft pogingen aangewend om Datheen uit Gent te weren, maar dat is hem niet gelukt. Datheen waarschuwde van de kansel af tegen het goddeloze plan om een godsdienstvrede in te voeren.

Dr. Ruys schrijft op blz. 143v:

“Had Datheen zich nu slechts tot dit ambtelijk werk bepaald en op bezadigde wijze in zijn predikaties op de bezwaren tegen de godsdienstvrede gewezen, het zou waarschijnlijk nimmer zulk een ernstige en betreurenswaardige tweespalt tussen hem en de Prins van Oranje zijn uitgelopen, en het nageslacht ware dan ook in zijn oordeel over deze verdediger der Calvinistische beginselen ongetwijfeld billijker geweest. Nu echter heeft hij helaas door zijn onbezonnen ijver en gebrek aan zelfbeheersing zelf wel mede er aanleiding toe gegeven, dat zijn naam in latere eeuwen vaak op zeer onbarmhartige wijze met smaad is overladen. Want niet alleen, dat hij openlijk van de kansel af het voorstel om de Roomse godsdienst te dulden als goddeloos bestempelde, maar hij kwam er in zijn vuur zelfs toe de Prins van atheïsme te beschuldigen, omdat deze door zijn voorstel blijk zou gegeven hebben ”God noch godsdienst” te hebben. Zo was dus zijn optreden, vooral omdat hij daarbij samenwerkte met Hembyze en Rijhove voor de Prins van Oranje in hoge mate grievend en weinig bevorderlijk voor de, met het oog op de buitenlandse politiek toch zozeer gewenste, eensgezindheid in den lande.

Toch was het niet alleen de godsdienstvrede, die verwijdering bracht tussen Datheen en de Prins, maar ook waren het diens pogingen om voor de verdrukte Nederlanden hulp te zoeken bij het Franse hof. De grote vraag op politiek gebied in die dagen was immers: of men zich zou aansluiten bij Frankrijk of bij Engeland. De Prins en zijn aanhang gevoelden uit staatkundige overwegingen het meeste voor Frankrijk. In dat licht moet dan ook zijn gehele optreden in deze tijd worden bezien en was de tegenstand, die hij ondervond bij het invoeren van de religievrede, hem dubbel onwelkom. Daardoor toch vreesde hij de gunst van het Franse hof te zullen verspelen.

Datheen en de zijnen daarentegen, bij wie politieke overwegingen niet zulk een rol speelden, gevoelden niets voor Franse hulp. Integendeel, sinds de Bartholomeüsnacht, waarbij zovelen van hun geloofsgenoten de dood hadden gevonden, stonden zij zelfs zeer vijandig tegenover Frankrijk. Aansluiting bij het Franse hof zou, naar hun vaste overtuiging, uitlopen op vernietiging van het Protestantisme in de Nederlanden en daardoor op de ondergang van het vaderland. Vandaar dat zij met alle kracht ijverden voor aansluiting bij Engeland. Koningin Elizabeth had toch zich steeds een verdedigster der Calvinistische beginselen betoond en zo was dus van steun van die zijde voor de kerk hier te lande meer heil te verwachten.”

We kunnen bij Ruys lezen hoe het verder in Gent is gegaan. Aan het einde geeft hij een voorlopig oordeel erover. Dat bewaren we voor een volgend artikel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 mei 1988

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Petrus Datheen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 mei 1988

Bewaar het pand | 6 Pagina's