Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Want gelijk het één lichaam is, en vele leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzo ook Christus”.

Samenvatting van het gesprokene door Ds. H.C. v.d. Ent op de Panddag te Kampen.

Geliefde vrienden en vriendinnen van Bewaar het Pand,

We willen heden met elkander denken over het begrip “kerk”. Daar gaat het o.a. ook over in onze tekst, al wordt in deze ene tekst niet alles gezegd, wat men onder het begrip “kerk” zou moeten verstaan.

Je kunt met het woord “kerk” alle kanten uit. Je kunt over houten, stenen en mogelijk ook wel zilveren en gouden kerken spreken. Grote kerken en kleine kerken. Doch dat raakt allemaal nog maar de buitenkant, die over het wezen van de kerk eigenlijk niets zegt.

Je kunt ook aan iemand vragen of hij/zij kerks is of niet. Het antwoord brengt je dan een klein beetje verder en zal je aan de weet brengen, dat heel veel mensen niet kerks zijn. Met andere woorden: Nooit naar de kerk gaan. Als de vraag positief beantwoord wordt, kun je verder gaan en vragen, tot welke “kerk” hij/zij behoort. En dan zal het antwoord wel zeer verschillend uitvallen. Want de bijvoeglijke naamwoorden bij het woord “kerk” zijn zo ongeveer ontelbaar. Dat is wel wat overdreven natuurlijk, maar de praktijk zal voor een ieder wel duidelijk zijn.

Ieder die nog “kerk” is, denkt dat de kerk waartoe hij/zij behoort wel de beste is. Je kunt, en dat is een kwalijke zaak, met heel veel kerkse mensen lang praten, als je maar nooit je kerkelijk naambordje laat zien. Want dan stokt niet zelden het gesprek. Het vertrouwen is weg en je kunt met een vraagteken op je rugje weg door kerkelijk Nederland vervolgen. Dat we door alle kerkelijk geharrewar ten opzichte van de wereld niet zo’n best figuur slaan, zal voor een ieder wel duidelijk wezen.

Als het daarom over de “kerk” gaat, zou ik mij maar heel letterlijk aan het woord willen houden. Het woord “kerk” komt in de bijbel niet voor, dan alleen in samenstellingen, zie Hand. 19 : 35. De betekenis van het woord “kerk” zal de meesten wel bekend zijn. Het komt van het griekse woord kuriakè. Dat wil zeggen: “wat des Heeren is”. De kerk is dus het eigendom des Heeren. Hij is ook wel genoemd ”het kroondomein van Jezus Christus op aarde”.

Kroondomeinen zijn particuliere bezittingen van het koninklijk huis. Zo is de kerk een particuliere bezitting van de Koning der koningen. In die geest wordt er ook over gesproken door de heidelbergse katechismus, een onder ons bekend belijdenisgeschrift. Als er in vr. 54 gevraagd wordt: “Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijke kerk?” Dan luidt het antwoord: “Dat de Zone Gods uit het ganse menselijke geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig blijven zal”.

Het is maar één grote zin, doch er staat ontzaggelijk veel in.

Want de ware kerk, zoals God ze ziet, niet zoals wij hem zien, bestaat uit het geheel van uitverkorenen. Dat zijn alle uitverkorenen van alle tijden. De uitverkiezing is voor veel mensen een steen des aanstoots en een rots der ergernis. De mens ontziet zich zelfs niet om God van onrecht te beschuldigen, als het over de uitverkiezing gaat. Doch men vergeet, dat God, Die voor de uitverkiezing nooit redenen kan vinden in het schepsel, dat Hij deze wel gevonden heeft in Zichzelf. Waarom God Jacob uitverkoren heeft en Ezau niet, heb ik nog nooit kunnen begrijpen. God is ook ten deze groot, en wij, kleine mensen, begrijpen het niet. Ik heb er ook geen behoefte aan om het te begrijpen. Het zijn verborgen dingen, die voor de Heere onze God zijn. Terwijl de geopenbaarde voor ons en onze kinderen zijn.

Dat God Jacob uitverkoren heeft, is voor hem een wonder geweest, dat hij ook nooit heeft kunnen begrijpen. En een ieder die er achter komen mag dat hij door God is uitverkoren, zal het een wonder vinden en zeggen:


Waarom was ’t op mij gemunt
Daar zo velen gaan verloren
Die Gij geen ontferming gunt.


God doet ook ten deze wat Hem behaagt, en niemand heeft het recht om Hem daarover tot verantwoording te roepen. Want hij ontfermt Zich, diens Hij wil, en Hij verhardt ook dien Hij wil. Zo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar alleen des ontfermenden Gods.

Men moet veeleer zich verblijden over het feit dat er een uitverkiezing is. Want indien deze er niet was, dan zou er geen mens zalig kunnen worden, daar allen vrij- en moedwillig, door de val in Adam, van God zijn afgeweken.

Degenen die God uitverkoren heeft, zijn bij Hem met name bekend. Het is een vast getal. Daar komt er nooit een bij en daar valt er ook nooit een af. Want de roeping en de verkiezing Gods zijn onberouwelijk. In verhouding tot de verworpenen is het maar een klein getal dat zalig worden zal. Want “velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren”. Zij zijn in de eeuwigheid al aan de Zoon gegeven als loon op Zijn Middelaarswerk. Daarom worden zij ook de “gegevenen van de Vader” genoemd. En al wat de Vader Hem gegeven heeft, dat komt tot Hem. Zij komen uit alle volken, talen, natiën en tongen. Het is een grote schare, die niemand tellen kan. Zij worden gehaald uit het ganse menselijke geslacht. Stel je voor. Dat is al bij Adam en Eva begonnen en dat gaat door, totdat de laatste uitverkorene zal zijn toegebracht. Daar is ook geen aanzien des persoons bij God. Als wij moeten kiezen, dan nemen wij wat ons het beste lijkt. Een dergelijke maatstaf kent God niet. Hij verachte en onedele en hetgeen niet geacht is, dat heeft Hij uitverkoren.

Ze zijn uitverkoren tot het eeuwige leven. Dat is een wonder, zo groot, dat het nooit uitgewonderd kan worden. Want degenen die worden toegebracht komen er achter dat zij de eeuwige dood hebben verdiend. En dan nu het eeuwige leven te verkrijgen! Het is om er stil van te worden.

De Kerk is dus al heel oud. Zij bestaat, vanuit het besluit van God gezien, reeds van eeuwigheid af.

In de tijd voert God Zijn besluiten uit. Dus ook het besluit van de verkiezing en de verwerping. Hij doet dat middellijk. Hij doet dat door Zijn Geest en Woord. Zijn Geest, dat is de Heilige Geest, Die zich paart aan de verkondiging van dat woord. Dat wil zeggen: Het Woord Gods is op zichzelf wel levend en krachtig, doch als het door de Heilige Geest niet toegepast wordt, dan doet het in het leven van een zondaar geen kracht tot zaligheid. Wel tot veroordeling. Want dan zal het voor de zodanigen gelden: Gij hebt de weg geweten en niet bewandeld. De zodanigen zullen met vele slagen geslagen worden. Als de Heilige Geest Zijn kracht aan het Woord gaat paren, dan werkt het Woord als een tweesnijdend scherp zwaard. De mens wordt er ontleed, geheel en al, en komt daardoor tot de ontdekking dat hij uit en van zichzelf onbekwaam is tot enig geestelijk goed, en geneigd tot alle kwaad. Hij gaat geloven dat hij verloren ligt. En dat maakt hem nu juist geschikt voor Hem, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken datgene wat verloren was. De Heilige Geest, Die ook het geloof werkt in de harten van de uitverkorenen, brengt de zodanigen in hun armoede, om Hem te gaan begeren, die rijk was en arm werd, om armen rijk te maken. Zij worden in enigheid des waren geloofs vergaderd. Daar is maar één wáár geloof, ondanks alle kerken die er bestaan.

Dat er van die eenheid zo weinig gezien wordt, stemt de Heilige Geest, menselijk gesproken, tot droefheid. “Bedroeft de Heilige Geest niet”, staat niet voor niets in de bijbel. De Kerk, zoals wij haar zien, bestaat uit koren en kaf, kaf en koren. Alleen het koren gaat in de eeuwigheid de schuur in, en het kaf gaat het onuitblusselijke vuur in.

Als er zijn, die vrezen kaf te zijn, weet dan, dat hetgeen bij mensen onmogelijk is, mogelijk is bij God. Hij kan van water wijn maken. Hij kan van kaf koren maken. Hij kan dode zondaren levend maken. Hij kan mensen, die denken verworpen te zijn, er toch achter brengen dat zij ten eeuwigen leven uitverkoren zijn.

Daar is onder die ware leden een grote verscheidenheid in leeftijd, in aanleg, in afkomst enz. Het zijn allemaal leden van één en hetzelfde lichaam. Aan een lichaam zijn vele leden. Zo zegt onze tekst het. Doch door alle leden van dat ene lichaam stroomt hetzelfde bloed. Alle leden van dat ene kerkelijke lichaam worden door één Geest geregeerd. Zij hangen de Heere aan. En, die de Heere aanhangt is één Geest met Hem.

De volkomen eenheid zal eerst in de eeuwigheid worden gezien. Hier op deze aarde is er altijd de gebrokenheid.

Gelukkig dat de Koning der Kerk Zijn gemeente ook beschermt. Want de Kerk heeft vele vijanden. Zij hebben Mij gehaat, zij zullen ook u haten. Een dienstknecht is niet meer dan zijn heer. Het zij hem genoeg dat hij worde gelijk zijn heer. Het mocht ons daarom wel verwonderen, dat we nog in rust en vrede mogen leven. Of zou dat mogelijk ook hierin kunnen zitten dat wij zo weinig echt “leven”. Want daar waar het leven als leven openbaar komt, blijft de vijandschap niet achterwege. Doch al moet de Kerk door veel verdrukkingen heengaan, zij zal nooit ten ondergaan. Want de poorten der hel zullen Zijn gemeente niet overweldigen. Niemand zal ze uit Zijn hand rukken. Wat Hij mint, dat mint Hij eeuwig; en wat Hij heeft, dat houdt Hij vast.

Hij beschermt haar niet alleen, maar onderhoudt haar ook. Alles wat leeft heeft voedsel nodig. De Heere voedt Zijn Kerk met het Brood des levens en drenkt hen met het water des levens, dat Hij allemaal Zelf is.

De levenden eten dat op. “Als ik Uw woord gevonden heb, zo heb ik dat opgegeten en het was in mijn binnenste zoeter dan honing en dan honingzeem.”

Het eind van antwoord 54 is een rijke belijdenis: en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven. Dat is meer dan dooplid. Het is ook meer dan belijdend lid. Een levend lid is geen dood lid. Dat heeft geen enkele behoefte. Doch een levend lid kent behoeften. Behoeften aan spijs en drank. Dat is natuurlijk zo, geestelijk is dat niet anders. De geestelijke behoeften openbaren zich door een honger en een dorst, naar de woorden des eeuwigen levens. De zodanigen worden door de Heere zalig gesproken. Zalig zijn ze die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Ieder vrage zich daarom af, waar het hart naar uitgaat. Als er geen enkele behoefte is naar God en Zijn Woord, houdt het er dan voor, dat het leven u ontbreekt.

Als ge dit, tot uw schrik eerlijkheidshalve moet erkennen, weet dan dat God een God is, Die wonderen werkt. Wat bij u niet is, kan Hij geven. Hij zegt tot een afkerig volk: Doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen. Laat daarom niet af, hand en oog op te heffen naar omhoog. Totdat Hij, ook u genadig zij. En als ge een levend lid moogt zijn, is dat vrucht van vrije genade. Gij zult dat dan ook eeuwig blijven. De zodanigen gaan in het uur van hun dood, met een blanco attestatie vanuit de strijdende kerk naar de triumferende. Want de dood is voor Gods kinderen geen betaling voor de zonde, maar een afsterving van de zonde en een doorgang tot het eeuwige leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1988

Bewaar het pand | 8 Pagina's

De Kerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1988

Bewaar het pand | 8 Pagina's