Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij Gods altaren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij Gods altaren

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zelfs vindt de mus een huis, o Heer’ De zwaluw legt haar jongskens neer In ’t kunstig nest, bij Uw altaren.

Bekende regels zijn dit. Regels, die we leerden op school en reeds zongen bij vader, moeder thuis. En vandaag zijn die regels niet afgeschreven. Het is te hopen, dat ze in ons leven. Dat ze ons eigen zijn. Want ook in deze regels spreekt het geestelijk leven. Het leven, wat uit God is en zich daarom keert tot God. In gebed. In verlangen. In heimwee.

Voor de aandacht van de dichter, waarschijnlijk op zijn zwerftocht, komen de vaste, constante bewoners van het tempelplein. Het zijn de mussen en de zwaluwen, waaraan hij denkt. Deze vogels worden steeds bij de tempel gevonden. Zijn vliegen af en aan. Zij worden in hun vlucht niet gestoord, noch tegengehouden. Ze kunnen van en naar het tempelplein gaan. Op de dag zijn ze bij Gods Huis. In de nacht zijn ze dicht bij het Huis des Heeren. Rustend, slapend in het nest Broedend. De jongen koesterend en voedend Dit alles kan gedaan worden bij de tempel Wanneer de dichter hieraan denkt, dan treft hem de bevoorrechting van de vogels. En juist van deze vogels nl. de mus en de zwaluw. Naar menselijk denken zouden daar andere vogels gezien worden. Exotische vogels horen bij het Gods Huis en dat tot verfraaiing van dat Huis. Vogels met een schitterend kleurendek. Vogels die kunnen zingen. Zo kunnen zingen, dat iedereen er stil van wordt. Maar niet één van die wordt er gezien Dagelijks, regelmatig is er een stel mussen en zwaluwen. Hoe is het mogelijk. Vogels van het minste soort. Immers wat is een mus Veren om te pronken heeft hij niet. Een stem om te zingen ontbreekt. Hij kan alleen maar wat tjilpen. Niemand moet hem. Hij wordt niet gevangen voor een plaats in een volière. Hij is nog een brutaal beest ook. Men jaagt hem weg, maar even later komt hij weer terug. Zijn waarde is nihil. Jezus wijst op zijn geringe handelswaarde. Twee musjes worden er verkocht voor één penning en vijf voor twee penningen. En wat de zwaluw betreft. Zijn waarde is iets meer dan die van de mus. Hij heeft twee treffende eigenschappen Zijn tijden zijn sprekend en hij bouwt zijn nestje ’kunstig’.

Een mus en een zwaluw. Beide een plaats op het tempelplein. Zelfs een nest daar. En dat naar Gods wil. God de Heere heeft deze vogels, juist deze vogels van het minste soort een plaats gegeven. Dicht bij Zich. Deze geringe, nietige, niet opvallende, niet begerenswaardige schepselen een plekje bij Gods woning. Bij Gods altaren. Hoe is het mogelijk! Wat treffend. Onderwijzend. Bemoedigend. Aansporend. De dichter heeft de Goddelijke les begrepen. De vogels, de mus en de zwaluw zijn het beeld van de mensen Mensen zijn niets. Mensen hebben geen enkele waarde in zich. Ze bezitten geen heerlijkheid en schoonheid voor de Heere. Er gaat niets van hen uit. Ze kunnen niets tonen. Ze kunnen op niets wijzen. De Heere zou moeten verachten en verwerpen. Wie op de school van de Heilige Geest is, leert dit onderstrepen. Maar krijgt tevens ook oog voor het zichtbaar onderwijs. Bemoedigend en aansporend. Men mag komen. Komen als een mus, als een zwaluw tot Gods huis. Komen tot Gods altaren. De plaats van de offerande. De plaats van verzoening, van vergeving. De plaats van gebed. Van leven en gemeenschap. Zo staan Gods kinderen niet als eenlingen op de wereld. Gemeenschapszin en beleving vindt bijzonder plaats bij de altaren des Heeren. En wat door ons ook niet voorbij mag gezien worden, van het oud-testamentische altaar ging een rijke prediking uit. In het altaar te Jeruzalem sprak het unieke nl. de taal van het kruis. Het kruis van Golgotha. Nu naar die altaren des Heeren verlangde de dichter: Bij de sprekende, getuigende en betuigende altaren wilde hij zijn. Daar wilde hij leven, want daar lag zijn leven. Daar kon hij alleen leven. Daar alleen is leven voor hem. Gemeenschap en vrede. Rust. Wat vermag vandaag het kruis van Christus. Wat het geeft, wat bewerkt het. Door het kruis van Christus is er gemeenschap en rust. Rust aan Gods hart. Een blijvende plaats in Gods hart. En dat voor een zwerver. Voor een dakloze. Voor één die belijden moet: “Heere, ik ben een mus en een zwaluw gelijk”. De minste, de slechtste onder de mensen.. Ik behoor tot de voornaamste onder de zondaren. Maar een plaats bereid. Een plaats gegeven. Een plaats verdiend in Gods Huis. En dat alles door de Heere van het heiligdom. De Dienaar, de Bedienaar van Gods Huis. Jezus Christus Wie was Hij en wie werd Hij. Van Hoge komaf en waar kwam Hij terecht. Hij ging niet vele musjes te boven. Hij kwam zelfs onder die dieren te staan. Vossen hebben holen en de vogels des hemels nesten, maar de Zoon des mensen had niets, waarop Hij het hoofd kon neerleggen.

Voor Hem was er geen blijvende plaats in de tempel. Hij werd gedreven uit de stad van Zijn Vader. Hij werd een uitgeworpene. Buiten de legerplaats kwam Hij terecht. Hangend aan het vloekhout. Kennend de Gods verlating. Maar door Zijn kruisgang, door Zijn kruisiging is Hij geworden het altaar in en van Gods Huis. Het altaar, dat trekt. Het altaar, waar woning bereid is, ook vandaag voor een ieder, die hartelijk leeft bij wat de dichter verlangt. En bij zijn verlangen maakt de dichter ook kenbaar zoals hij de Heere ziet en erkent. Hij ziet Hem als Koning en God. Als de Alleenheerser, Die zeggenschap heeft en regeert. Die Heere is van Zijn volk. Hij ziet Hem als de enige Schepper en Onderhouder. Hij erkent Hem ook als Zijn Koning en Zijn God. Nu in die belijdenis mijn Koning en Mijn God spreekt het genadeleven in hem. Ondanks alles wat veroordeelt, wat hem aanklaagt en waarom Hij verworpen zou moeten wqorden, kan en wil hij toch niet nalaten uit te spreken wie zijn Koning en zijn God is. Zo gaat het steeds op de weg der genade. Een zichzelf veroordelende zondaar, een alles verzondigd hebbend zondaar kan niet nalaten te belijden Wie zijn leven is. Nog sterker wie de Bezitter, de Eigenaar van zijn leven is.

Het is ook te begrijpen, dat de dichter van de mus en de zwaluw, die zo dicht bij Gods Huis zijn, hoort tot de permanente bewoners van de tempel des Heeren. De priesters en de levieten hebben er een vaste plaats. Zij zijn verbonden aan en vergroeid met de dienst des Heeren. Ze staan in dienst. Steeds bij de altaren. Steeds betrokken bij het altaar. De offerdienst. De dienst der gebeden. Hoe groot. Hoe rijk. Hoe heerlijk.

Vandaar zijn uitroep: “welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen”. Zo is het vandaag nog. ’s Heeren dienaren mogen in Zijn dienst staan. Zijn knechten dienen Hem in het ambtswerk. Van dag tot dag. En bijzonder op Zijn dag. Maar naast het bijzondere ambt is er ook het ambt aller gelovigen. En wie dat bezit, dat kent weet zich verbonden aan het huis van de Heere. Wil leven in het huis van de Heere.

David’s belijdenis wordt van harte overgenomen: “Een ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het Huis des Heeren, om de lieflijkheid des Heeren te aan schouwen en te onderzoeken in Zijn tempel”. En zijn zekerheid mag door genade onderstreept worden: “En ik zal in het Huis des Heeren blijven tot in lengte van dagen”. Hoe kan de dienst van het Woord, de dienst van de sacramenten, de dienst der gebeden spreken, treffen. Onderwijzen. Troosten en sterken. Een stukje geven van het hemelleven. Een voorsmaak van de eeuwige zaligheid. Enige ondervinding gevend van het “Hem dienen dag en nacht in Zijn tempel”. Vandaar het belijden: één dag in Uw voorhoven, Heere, is beter dan duizend elders; ik koos liever aan de dorpel in het huis Gods te wezen, dan lang te wonen in de tenten der goddeloosheid”. Wie nu jaloers is op de plaats van de mus en de zwaluw, wie de dienaars van de tempel welgelukzalig acht vanwege hun plaats, dienstwerk en lofprijzing wordt niet buiten het huis gesloten, maar krijgt een vaste plaats. Een vruchtbare plaats zelfs. Want er staat geschreven: “die in het huis des Heeren geplant zijn, die zal gegeven worden te groeien in de voorhoven van onze God. En mogen ze oud worden: “in de grijze ouderdom zullen zij nog vruchten dragen; zij zullen vet en groen zijn, om te verkondigen, dat de Heere recht is; Hij is mijn Rotssteen en in Hem is geen onrecht”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 november 1988

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Bij Gods altaren

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 november 1988

Bewaar het pand | 6 Pagina's