Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Laus Deo 60.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Laus Deo 60.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zondeval: een verbazende goddeloosheid.

De zuivere kennis van Christus als Verlosser gaat altijd samen met zelfkennis.

Tot die ware zelfkennis behoort de overdenking van wat Calvijn noemt: onze eerste adeldom.

Daarom verstaat hij de volmaaktheid waarin Adam geschapen is.

Daarbij hebben wij te bedenken dat wij die volmaaktheid verloren hebben in onze afval van God.

Die afval noemt Calvijn niet alleen een “verfoeilijke misdaad” maar ook een “verbazende goddeloosheid”.

Wij moeten namelijk nagaan wat voor soort van zonde de val van Adam geweest is ’die de vreselijke wraak Gods over het ganse menselijke geslacht heeft doen ontbranden’. Velen menen dat de zondeval bestaat in de gulzigheid van onze eerste voorouders. Maar dat noemt Calvijn een kinderachtige opvatting.

Zou dat de hoogste deugd geweest zijn dat Adam zich onthield van die éne vrucht van de boom der kennis des goeds en des kwaads? Immers van alle kanten stonden hem alle mogelijke genietingen ter beschikking.

Van alle bomen van de hof mocht hij onbeperkt eten.

Neen, het wezen van de zondeval is meer dan gulzigheid. Wij moeten, zegt Calvijn, de zaak dieper beschouwen.

Het verbod om te eten van die éne boom was: ’een onderzoek van Adams gehoorzaamheid’. Door te gehoorzamen moest hij bewijzen dat hij zich gaarne schikte onder de heerschappij Gods.

Het doel van het verbod was dat hij zou laten zien dat hij met zijn plaats als dienaar van zijn Schepper tevreden was. Dat hij zich door kwade begeerlijkheid niet hoger zou verheffen. God wilde Adams gelóóf beproeven en oefenen.

Hij deed dat op tweeërlei wijze: door hem toe te staan te eten van de boom des levens oefende Hij zijn geloof in de belofte van het eeuwige leven.

Zolang hij door het geloof at van de boom des levens mocht hij hopen op het eeuwige leven. Maar anderzijds dreigde God met de dood zodra hij proefde van de boom der kennis des goeds en des kwaads.

Door deze bedreiging te verachten wekte Adam de toorn Gods jegens zichzelf en zijn nakomelingen op.

Calvijn citeert in dit verband de kerkvader Augustinus, die in zijn uitleg van Psalm 19 zegt dat de hoogmoed het begin is geweest van alle rampen.

Maar Augustinus is ten dezen niet volledig genoeg.

Ongehóórzaamheid is het begin van de val geweest.

Door ongelovigheid is de vrouw van Gods Woord afgeleid. Zij liet zich door de listigheid van de slang vrijwillig verleiden.

Ook de apostel Paulus noemt in Rom. 5 :19 de ongehoorzaamheid van één mens, namelijk Adam, als oorzaak van het verderf van alle mensen.

De eerste mens is dus niet alleen door de verlokking van Satan een gevangene geworden, maar hij heeft zich bewust, met verachting van de waarheid Gods, tot de leugen geneigd. Hij heeft Gods Wóórd veracht.

Hij heeft alle eerbied voor Hem afgeschud. “Want Zijn majesteit houdt onder ons geen stand en zijn dienst blijft niet ongeschonden, tenzij zolang wij hangen aan Zijn Woord. Het ongeloof, c.q. de ongelovigheid van onze eerste voorouders is dus de wortel van de afval geweest.

En uit deze wortel zijn eerzucht en ondankbaarheid voortgekomen. Adam begeerde meer dan hem was toegestaan.

Daardoor heeft hij die grote mildheid Gods waarmee hij verrijkt was, op onwaardige wijze geminacht.

Dit noemt Calvijn nu: “een verbazende goddeloosheid!”

Het scheen immers de zoon der aarde te gering dat hij naar de gelijkenis Gods geschapen was.

Hij wilde meer.

Hij wilde aan God gelijk zijn.

Door deze afval onttrok hij zich aan de heer schappij van zijn Schepper.

Hij wierp brutaal zijn juk af: “een schandelijke en vervloekte misdaad”.

In die val aanvaardde hij de verdachtmakingen en lasteringen van Satan.

Hij koos de zijde van de duivel die God van leugen, afgunst en kwaadaardigheid beschuldigde.

Dus: het ongeloof opende de deur voor de eerzucht.

En de eerzucht was weer de moeder van de weerspannigheid. Op deze wijze heeft Adam, door de godslasteringen van de duivel meegesleurd, “de ganse heerlijkheid Gods, voorzover in hem was, te niet gemaakt”.

“Door de vensters van zijn oren, toen ze voor Satan openstonden, heeft hij de dóód toegelaten”, zegt de Franse monnik Bernardus van Clairvaux 1090-1153 (die Calvijn meer dan eens met instemming aanhaalt).

En op dezelfde wijze d.i. door het gehoor komt de zaligheid tot ons.

Bernardus leert terecht: “dat de deur der zaligheid voor ons geopend wordt, wanneer wij tegenwoordig het evangelie met onze oren ontvangen”.

Institutie II. I. 4.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Laus Deo 60.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's