Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theodorus à  Brakel en de verborgen omgang met God 2.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theodorus à Brakel en de verborgen omgang met God 2.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het eerste artikel hebben we nagedacht over het leven van Theodorus a Brakel. Nu willen we nadenken over de gedachten van à Brakel zoals die te vinden zijn in zijn boek: Het Geestelijke Leven, uitgegeven in 1648. Dit boek is in feite één grote opwekking tot persoonlijke meditatie en het geregeld persoonlijk zoeken van de Heere in gebed en smeking met dankzegging.

Vele kinderen van God kennen in hun leven de worsteling om tot de zekerheid des geloofs te komen. Misschien hebt u het hier juist moeilijk mee, u die dit leest. U wilt zo graag verzekerd zijn van uw aandeel in Christus. Brakel wijst ons de weg, die wij in die worstelingen te gaan hebben.

De openingszin van zijn boek luidt:

Die van harte verlangt en begerig is te gevoelen Gods genade en de vergeving der zonden en te smaken dat de Heere vriendelijk en zoet is en toe te nemen in de gemeenschap met God en overvloediger te worden in de liefde van Christus dien is voor eerst nodig, dat hij dagelijks hebbe enige Christelijke oefeningen.

Brakel wijst erop dat net zoals het lichaam gevoed wordt door spijze zo moet ook de ziel dagelijks geestelijk voedsel hebben.

Een wedergeboren mens zonder Goddelijke oefeningen is als een vis zonder water. God belooft ons Zijn vertroosting te geven in de weg van de middelen.

Brakel verwijst dan naar Psalm 81 : 11: Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vervullen, en naar Matth. 7 : 7, 8: Bidt en u zal gegeven worden, want een iegelijk die bidt, die ontvangt.

Brakel benadrukt dat we herhaaldelijk in de Schrift vinden hoe God een Verhoorder is van het gebed en dat die de Heere zoekt, de Heere ook zal vinden. Wij mogen op het gebed grote dingen verwachten.

We zien het bij Daniël. Op zijn gebed verscheen hem een engel. We zien de moorman, die las in de boekrol van Jesaja en de Heere zond Filippus om hem tot geloof te leiden. Petrus is in gebed op het dak en de Heere liet hem zien wat Zijn wil was. De Heere Jezus Zelf, Hij bad en Zijn gedaante werd veranderd.

Wie de Heere Jezus met de armen van het geloof en de liefde wil ontvangen is nodig de middelen te betrachten. Godsdienstige oefeningen zijn nodig.

Daar zijn dan 3 tijden voor: ’s morgens, ’s middags en ’s avonds, waarbij de nadruk valt op de oefening ’s morgens. Dan is men fris en uitgerust. Dan is het nog stil in huis. De uitoefening van het dagelijks beroep vormt nog geen hindernis.

Die oefeningen kunnen wij echter niet in eigen kracht doen, zegt Brakel. Wij moeten krachtig worden in de Heere en in de sterkte Zijner macht. Efeze 6 : 10. Het is God, Die in ons werkt beide het willen en werken, Filip. 2 :13. Belijd uw nietigheid voor de Heere en smeek Hem om kracht en verlossing van onze traagheid opdat wij zouden luisteren naar Hem en dat we zouden waken met Hem.

Brakel wijst erop hoe noodzakelijk het is om het lijden en sterven van Christus dagelijks te overdenken. Dit is zeer noodzakelijk en zeer profijtelijk voor een Godzalig mens, die gaarne in zijn hart wil gevoelen de genade Gods en die overvloediger wil worden in de zalige gemeenschap met zijn God.

Dat overdenken bedwingt onze hoogmoed. De gelovige wordt dan als het ware verslonden door de liefde van Christus, die niet uit te spreken is. Er wordt dan een zoete vreugde en vrede in God gesmaakt.

Alle Goddelijke gaven liggen verborgen in Christus. Daarom heb ik niet gedacht iets te weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd. Nergens vindt de ziel zo’n vreugde en zoetheid, zo’n genoegzaamheid, als in Christus.

En dan citeert Brakel Bernardus van Clair-vaux en hij citeert die beroemde uitspraak van Bernardus, blz. 56: “Ik heb voor mij bezorgd dat busselken bijéén te binden vergaderd uit alle banden van mijn Zaligmaker en die tussen mijn borsten te leggen en van deze maak ik mij ondertussen een heilzame drank der beternissen en ook mede een liefelijke zalf van vertroosting. Deze richten mij op in tegenspoed en zij bedwingen mij in voorspoed.”

Hoe meer dat lijden van Christus wordt overdacht, hoe meer een mens Zijn liefde overweegt, des te meer zal zo’n mens wederliefde smaken en vertroost worden in zijn benauwdheden. Daardoor krijgt een arme en bedroefde zondaar die zich schaamt voor zijn vele zonden tot God te gaan, meerdere vrijmoedigheid om toe te treden tot de troon van Zijn genade.

In alle omstandigheden van het geestelijke leven: pas geboren geestelijk leven, gevorderd geestelijk leven, in benauwdheid, steeds is het overdenken van Christus zeer heilzaam. Blz. 64.

Pastoraal voegt a Brakel daarbij dat men niet altijd evenveel smaak en zoetheid daarin zal vinden. Wij moeten daarom niet moedeloos worden, maar de middelen blijven waarnemen. De Heere is ook vrij om de mate van vreugde en troost en gevoel van Zijn genade te geven.

Hoe hebben wij dan dat lijden van Christus te overdenken? Door eerst te overdenken onze vervloeking en ellende door de zonde. Dat ons verstand duisternis is, vijand tegen God. De wil is bedorven. Wij brengen kwade werken voort ten gevolge van onze wil en verstand dat verdorven is door de zonde. Rom. 3 leert ons zien hoe de natuurlijke mens is. De mens is onderworpen aan véle vloeken, tijdelijke en eeuwige. Vreselijke straffen verdienen wij. Zo ellendig is onze stand van nature, zegt a Brakel, blz. 66. Plaats daar dan tegen over de liefde van onze God en Hemelse Vader. Wij, zo vol zonden, maar daar tegenover mag Gods kind bedenken, dat God hem nochtans zo lief gehad heeft en dat God Zijn heerlijkheid en gelukzaligheid deelachtig maakt en dat Gods kind met de Heere in eeuwige vreugde zou leven. Zijn gerechtigheid liet het niet toe dat u zalig kon worden zonder dat daaraan voldaan was. Om ons met God te verzoenen heeft de Hemelse Vader door Zijn grote liefde Zijn Zoon verordineerd om uw Middelaar en Verlosser te wezen om uw menselijke natuur aan te nemen, om voor uw zonden te voldoen en om u uit de afgrond der ellende te trekken. Dan zien we de liefde van de Vader naast ons. Maar ook de liefde van de Zoon, Hij heeft Zich voor u, een gruwelijke zondaar, zo vernederd. Hij was de rijke God. Alles kwam Hem toe. Zo’n diepe vernedering wilde Hij ondergaan. Hij werd een arme mens, waarvan de heerlijkheid niet gezien werd.

Hij had niets eigens in zijn leven. Geen wieg, geen eigen graf, geen steen om het hoofd op neer te leggen. Dat om onzentwil. Om ons gerechtigheid te schenken. Zo’n liefde van de Zoon.

Maar ook zo’n liefde van de Heilige Geest. Hij heeft het lichaam van de Zaligmaker geformeerde in de schoot van Maria. We moeten hierbij blijven staan, zegt a Brakel, en deze liefde van de H. Drieëenheid overdenken, niet met haastige overvliegende gedachten, maar met diepe overleggingen in het hart. Dan zult u ervaren dat de Heere uw hart met brandende liefde zal aansteken. De aarde behoorde zich voor ons te openen als eertijds bij Dathan en Abiram, maar nu heeft God de hemel laten openen door Zijn grote liefde. Hij geeft i.p.v. dood het leven en i.p.v. hel de hemel.

Veel troost mag de gelovige putten uit de belofte des Heeren. Liefelijk nodigingen en troostrijke beloften gaan hand in hand. Ruim roept a Brakel op om tot Christus te komen: Gij zult niet vergeefs tot Hem komen, want Zijn troostelijke beloften zijn daarbij gedaan; zo zal Hij de zonde vergeven en Hij zal u het eeuwige leven geven. Wat een troost voor een bedroefde ziel. Dan vraagt à Brakel: Zult gij dan nog bedroefd zijn en u niet verheugen en moed scheppen? Blz. 72.

Hij citeert opnieuw Bernardus: “Gewisse-lijk Heere Jesu om Uwe zachtzinnigheids wille lopen wij u na, horende dat Gij de arme zondaar niet veracht. Gij hebt geen afgrijzen gehad van de boetvaardige moordenaar, noch van de wenende zondares, noch van de smekende Kananese vrouw, noch van de vrouw in overspel betrapt, noch van de biddende tollenaar, noch van de verloochenende discipel, noch van de vervolger der discipelen; in de reuk dezer Uwer welriekende zalf lopen wij U na, ik vertrouw Gij zult van mij geen afgrijzen hebben.”

Brakel vervolgt: Maar kan een mens zeggen: Ik wilde dat ik zoveel berouw had als zij gehad hebben en dat ik zo zachtmoedig kon bidden en door het geloof mij dit kon toepassen, maar mijn hart is zo hard en onbewegelijk.

Brakel wijst dan de bestreden ziel op vorige tijden waarin u toch wel met een bewogen hart geschreid hebt en met ootmoedig gebed gesmeekt hebt. De Heere was u toen genadig, zou Hij dat nu niet meer zijn? God heeft u toch genade gegeven om nu Zijn genade te zoeken als bewijs dat Hij u genadig wil zijn. Gods goedertierenheid duurt in der eeuwigheid. Geen van Gods kinderen heeft altijd een even grote droefheid over de zonden gehad. De Heere wil ook dat Zijn kind zich verheugt over Gods goedheid en genade.

Een volgende keer hopen we verder te gaan met het nadenken over dit praktisch en leerzaam boekje.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Theodorus à  Brakel en de verborgen omgang met God 2.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's