Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

Nehemia 74.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Zo gaf mijn God in mijn hart, dat ik de edelen en de overheden en het volk verzamelde, om de geslachten te rekenen; en ik vond het geslachtsregister dergenen, die in het eerst waren opgetogen, en vond daarin geschreven aldus:....”

Beste jongelui!

God had dus tot Nehemia in het hart gegeven wat hij doen moest. Dat Nehemia dat zó neerschrijft, laat ons ook zien, dat hij geen man geweest is, die zichzelf zocht. Want dan had hij gezegd: Ik kreeg een goede inval. Of: Ik heb het zo gedaan. Dan had hij Gods naam verzwegen, en zichzelf met ere zoeken te noemen. Doch niets van dat alles. De Heere alleen komt alle eer toe. Zo moet het in ons leven ook zijn. Of het ook zo is, laat ik ter beantwoording maar aan de lezers over. Hoe menigmaal schamen we ons er niet voor om de Naam des Heeren te noemen? En dan zeker voor het publiek. Nehemia deed.het voor heel de wereld. Daarom kunnen wij daar nu nog kennis van nemen. Laat het ons dan ook ter harte nemen.

Hij vond het geslachtsregister. Dat is volgens sommigen al een oud register. Het vermeldde de familienamen van hen die eerst waren opgetogen. Dat moet geweest zijn in het jaar 537 v. Chr. Het waren de families die door Nebukadnezar in ballingschap waren weggevoerd, en daarna weer wedergekeerd waren naar Jeruzalem, en naar Juda en verschillende andere plaatsen. Ieder had zijn eigen stad weer opgezocht en zich daar gevestigd. Om de lege plaatsen in Jeruzalem opgevuld te krijgen, moesten de mensen van het platteland, laat ik het zo maar zeggen, verhuizen naar de stad. Volgens Nehemia 11 is er dat één op de tien geweest, die voor verhuizing in aanmerking kwamen.

Dat Jeruzalem vol moest worden, daar zit natuurlijk voor deze tijd ook wel wat in. Want als Jeruzalem het beeld van de kerk is, zoals we dat al meerdere malen hebben gezien, dan wijst dit op de uitbreiding van de kerk op aarde. De Koning der kerk heeft leren bidden: “Bewaar en vermeerder Uw kerk.” Daar ligt voor de kerk ook een roeping in. Want om de kerk te vermeerderen, schakelt de Heere mensen in. Mensen, die uit moeten gaan om het Evangelie te verkondigen, opdat door de verkondiging van het Evangelie, mensen tot geloof zouden komen, en de kerk daardoor zou worden uitgebreid.

Opdat heidenen binnen de muren van Jeruzalem een plaats zouden krijgen, en degenen die van de kerk afgedwaald zijn, zouden worden teruggebracht. Dat het er uiteindelijk maar één uit de tien is, wil zeggen, dat velen geroepen zijn, doch slechts weinigen uitverkoren. Het is niet al Israël, wat Israël genaamd wordt

Al schrijvende, vermenigvuldigen zich de gedachten. Zo dachten wij aan een dominee, die in een plaats komt, omdat de Heere hem daar een arbeidsveld heeft aangewezen, gelijk Nehemia dat ook gekregen had. Als men dan in een gemeente komt, dan is er meestal het één en ander te doen. Zulk een dominee zal dan ook eerst het geslachtsregister eens nagaan. Dat zijn de ledenboeken, of het kaartsysteem, of, zoals dat tegenwoordig ook al in zwang komt, de computer. Hij kan daaruit dan een overzicht krijgen van de stand van zaken. Hij kan daaruit aflezen wie tot de gemeente behoren, om dan vervolgens te ontdekken, waar al die mensen gebleven zijn. Hij zal er dan ook achter komen, dat er nog al wat zij n, die van huis uit wel tot de kerk behoorden, doch de kerk niet meer weten te staan. Zij zijn ergens anders neergestreken. Dat is natuurlijk een droevige zaak. Dat brengt voor die man “die gekomen is om wat goeds te zoeken” voor de gemeente, heel wat werk mee. Hij kan echter ten deze niet meer doen, dan zijn hand vindt om te doen. Gelukkig dat God uiteindelijk voor Zijn Kerk instaat. Hij houdt er ook een register op na. Dat is het boek des levens en des Lams. Daar staan al degenen in geschreven, die van eeuwigheid tot zaligheid zijn uitverkoren. In dat boek, dat onfeilbaar is, wat van niet één kerkregister op aarde kan gezegd worden, staan de namen van Gods kinderen, en die zullen, hoe ver ze ook afgedwaald zijn, zeker binnen de muren van het nieuwe Jeruzalem een plaats krijgen. En dan wordt er niet één gemist. God zal er Zelf zorg voor dragen, dat Zijn huis vol zal worden. Dit is tenslotte ook een troost voor alle ware werkers in Gods koninkrijk.

Het geslachtsregister dat Nehemia vond, daarin staan heel wat namen. Het is niet de bedoeling om al die namen na te gaan. Op enkele dingen willen we toch wel wijzen. In het zevende vers worden de namen genoemd van twaalf hoofden. Dat waren degenen, die bij de terugkeer uit de ballingschap de leiding hadden. Want de teruggekeerden vormden een respektabel getal.

Na de hoofden worden in het vervolg de namen genoemd van de gewone burgers.

In de verzen acht tot acht en dertig kun je ze beschreven vinden.

Dan worden in de verzen 39 tot en met 42 de priesters genoemd. In 43e vers de Levieten. In vers 44 de zangers. In vers 45 de poortiers. In vers 46 de Nethinim. De Nethmim zijn waarschijnlijk de Gibeonieten. Die kennen jullie wel. Het zij de nakomelingen van die mensen, die met list hun leven hadden zoeken te redden. Het waren oorspronkelijk de heidenen, die toch bij Israël zijn ingelijfd, en waterdragers en houthakkers zijn geworden, ten behoeve van de tempeldienst. Zij worden daarom ook wel “tempelhorigen” genoemd. Mensen die dus bij de tempel behoorden. Het waren er heel wat. Want de namen van hun geslachten lopen door op de lijst tot het 56e vers. In vers 57 wordt gesproken over de kinderen van de knechten van Salomo. Dat zijn mensen, die door Salomo uit de Kanaanieten tot slaven zijn gemaakt. Zij waren dus ook bij het volk Israël ingelijfd. In vs. 60 zie je dan nog even een samenvatting van de Nethinim en de kinderen van de knechten van Salomo. In de verzen 61 tot en met 64 kom je nog weer andere groepen tegen. Gewone mensen, die echter niet aan konden tonen, dat zij tot het volk Israël behoorden. Ook wordt er over priesters gesproken die niet bewijzen konden, dat zij van het priesterlijke geslacht waren. Daarom zei Hattersatha (een perzische naam voor Nehemia), dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met de urim en de tummim. Wat de urim en de tummim precies geweest zijn, is moeilijk te zeggen. Volgens de kanttekening op Ex. 28 : 30 zou men die woorden kunnen overzetten door “lichten en volmaaktheden”. “Het heeft God beliefd door dezelve Zijn klare en volmaakte beliefd door dezelve Zijn klare en volmaakte antwoorden te geven aan de hogepriester, doch wat zij geweest zijn is onzeker”. Uit alles blij kt dat het geslachtsregister nauwkeurig werd nagekeken. Nehemia ging heel consciëntieus te werk. Een zaak die in hem te prijzen is, en die elke dienaar in het koninkrijk Gods zou moeten sieren.

Vers 66 vertelt ons dat de ganse gemeente bestond uit 42360 personen. Daar kwamen dan nog 7337 knechten en maagden bij, plus 245 zangers en zangeressen.

Al met al geeft het geslachtsregister een getal van 49942 personen aan. Een kleine 50.000 dus.

Verder vermeldt de lijst ook nog wat vee. Want volgens vers 68 waren hunne paarden 736 en hunne muildieren 245. Muildieren zijn kruisingen tussen ezels en paarden. Naast de genoemde dieren zegt vers 69 nog dat er ook nog 435 kemelen waren en 6720 ezels. Deze dienden natuurlijk om de lasten mee te voeren naar het land Kanaän.

Men was opgetrokken met de bedoeling om ook de tempel te herbouwen. En daar was geld voor nodig, en nog veel meer. Nu dat kwam er ook. De hoofden van de vaderen, de leidslieden dus, gingen voorop. En Hattir-satha gaf het goede voorbeeld. Hij gaf aan goud 1000 drachmen, 50 sprengbekkens en 530 priesterrokken. De anderen gaven voor het bouwfonds aan goud 20.000 drachmen en aan zilver 2200 ponden. Het overige volk gaf aan goud 20.000 drachmen en aan zilver 2000 mijnen (stukken) en 67 priesterrokken.

Deze allen woonden in hunne steden.

Het is niet eenvoudig om de waarde van al de genoemde bedragen in onze hedendaagse geldwaarde om te zetten. Dit is wel duidelijk, dat de zaak des Heeren geld kostte, en dat men er ook wat - veel - voor over had.

Ook daaruit kunnen we de nodige lering trekken. We dienen ten deze onszelf de vraag te stellen, wat wij voor de Heere en Zijn dienst over hebben? Het dienen van God en gierig zijn, kan moeilijk samen gaan. Zingen: Die God is al mijn liefde waardig, terwijl men weinig of niets voor Hem over heeft, klopt niet. Een kind kan dat begrijpen. Begrijpen jullie dat ook? Zo ja, dan is ook dit artikel niet voor niets geschreven.

Jullie aller vriend,

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 april 1989

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 april 1989

Bewaar het pand | 4 Pagina's