Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

Nehemia 76

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

“En als de zevende maand aankwam, en de kinderen Israëls in hunne steden waren, zo verzamelde zich al het volk als een enig man op straat voor de Waterpoort, en zij zeiden tot Ezra, de schriftgeleerde, dat hij het boek der wet van Mozes halen zou, die de HEERE Israël geboden had.

Beste jongelui!

We hebben de vorige keer gehoord, dat na de voltooiing van de muur, het volk te samen was gekomen, op het plein van de Waterpoort, in de buurt van de tempel. Het was een zeer grote samenkomst, een openlucht kerkdienst. Zo zou je het kunnen noemen. Het gebeurde op de eerste dag van de zevende maand. Dat is de eerste dag van het burgerlijk jaar bij de Joden. Dat is een zeer belangrijke dag, die overeenkomstig de wil des Heeren in ere diende gehouden te worden. Dat men op die dag, als een enig man op die plaats samenkwam, kan als een wonder worden gezien. Men had ook kunnen denken: De muren zijn herbouwd, we kunnen nu rustig op onze lauweren gaan rusten. Dan had men de Heere met alle weldaden, die Hij hen gegeven had, rustig aan Zijn plaats gelaten. Dan zou dit een openbaring van grote ondankbaarheid zijn geweest.

Doch zo was het nu met het volk niet gesteld. Na de herbouw van de muren, wilde men binnen die muren het aangezicht des Heeren zoeken en naar het woord des Heeren gaan luisteren.

Dat daar voor ons een les in zit, behoeft niet met zoveel woorden aangetoond te worden. De oud-testamentische dagen, zoals Israël die kende, kennen wij niet meer. Wij leven in het nieuwe testament. Doch er zij n nu nog kerkelijke hoogtijdagen, die door ons in ere dienen gehouden te worden. Een heel belangrijke dag is de eerste dag van elke week. Want dat is de dag waarop de Heere Jezus is opgestaan uit de doden. Dat is vanwege dat geweldige feit een dag van grote betekenis voor de kerk. Zonder dit feit zou de kerk zelfs niet kunnen bestaan. 1 Cor. 15 spreekt hieromtrent duidelijke taal. Want indien de Heere Jezus niet was opgestaan uit de doden, dan was alles tevergeefs. Dan had de prediking geen zin. Dan was het geloof een ijdele zaak. Dan zou er geen toekomst voor de kerk zijn.

Dan was de dood, de eeuwige dood, het absolute einde hier op deze aarde, en tevens het rampzalige begin-zonder-einde. Doch nu de Heere Jezus is opgestaan, is er toekomst, omdat de kerk een levende Heiland heeft. En die levende Heiland staat voor de zaligheid van al diegenen, die in Hem geloven, in.

De wereld, die in het ongeloof leeft, weet van deze dingen niets. Zij gebruiken wel de eerste dag van elke week, die dan als een zondedag wordt doorgebracht. Naar de kerk gaat men nimmer. Het Woord van God, daarnaar vraagt niemand. Men leeft naar het goeddunken van eigen hart, en dan in strijd met het woord van God. Dat men op deze wijze zich op een vreselijke manier bezondigt, komt in hun gedachten nimmer op. Een ieder die er anders over denkt, wordt door de eigen-wijze wereld als dwaas versleten. Door deze leefwijze vergadert men zich een schat van toorn boven het hoofd. Doch ook dat komt in hun gedachten niet op, totdat men de waarheid er van ondervindt. Doch dan is het voor eeuwig te laat. Men stort dan van de top van eer, in eeuwige verwoesting neer.

Dat de wereld de dag des Heere misbruikt, zal wel bij niemand op enige tegenstand stuiten. Doch dan komt dadelijk de vraag aan de orde: Wordt hij door ons recht gebruikt? Want in de kerk zijn er ook velen - de eerlijkheid gebiedt ons dat te zeggen - die met de kerk een loopje nemen. Eigenlijk moet ik het nog anders zeggen. Men neemt met de kerk geen loopje, doch men doet het met God. Men draait de orde precies om. Men vindt het geen wonder dat er nog een dag is in dit jachtige leven, dat men in rust en vrede samenkomen kan, om woorden der zaligheid te horen uit het Woord van God. Woorden der zaligheid, gericht tot mensen, die de rampzaligheid hebben verdiend. Doch God moet eigenlijk blij zijn als ze nog eens een keertje naar de kerk komen. Men stelt zich dan niet onder de tucht van het Woord van God, doch men spant God voor zijn eigenzinnige wagen. Men dient dan God niet, zoals Hij dat in Zijn Woord bevolen heeft, doch doet dat op zijn eigen manier, zo genaamd. In werkelijkheid is het natuurlijk helemaal geen dienen van God. Men maakt zelf de dienst uit. En God moet dat dan maar goed vinden.

Dat ik deze dingen zo schrijf, is niet zonder reden. Want het is mij overkomen, en dat niet slechts een keer, dat ik werd opgebeld door een verontruste moeder/vader, die mij de vraag stelde, of ik toch hun kinderen eens onder handen wilde nemen, omdat zij het niet nodig vonden om nog twee keer naar de kerk te gaan. Nu is dat natuurlijk niet zo eenvoudig. Want je wilt de betreffende personen natuurlijk niet te kijk zetten. Je moet het daarom maar zo algemeen mogelijk zoeken te houden. Je pakt ze daarom allemaal aan. Want het heeft tenslotte een ieder wel wat te zeggen. Ik vroeg aan de eerste op de katechisatie of hij nog geloofde dat er een God is. De vraag kwam wat wonderlijk over. Het antwoord luidde bevestigend, al was het wel wat aarzelend. Doch men geloofde het nog. Dezelfde vraag werd aan een volgende pupil gesteld. En ook deze gaf een bevestigend antwoord. Een derde insgelijks. Ze geloofden het tenslotte allemaal.

De volgende vraag die ik stelde was, of men ook geloofde dat die God ook waardig is om gediend te worden? Ook dat kon men niet ontkennen. Ze geloofden dat ook allemaal. Toen kwam de vraag, als God dan waardig is om gediend te worden, wie dan eigenlijk de dienst uitmaakt? Het antwoord was blijkbaar niet zo eenvoudig. Er was althans een voorbeeld nodig om duidelijk te maken, wat er werd bedoeld. Dat voorbeeld was gauw gegeven. Stel je voor dat je werk krijgt bij een baas. Die baas rekent er op dat je acht uur per dag werkt. En als je dan tot hem zou zeggen: Ik wil wel komen, maar nooit meer dan een halve dag. En als ik geen zin heb, kom ik helemaal niet. En of ik wat doe, als ik kom, dat zal ik nog wel zien. Toen het voorbeeld was gegeven, kwam de vraag of die baas je ook nog in dienst zou willen nemen? Men was het er unaniem wel mee eens, datje door een dergelijke opstelling wel gauw aan de kant zou staan. Want welke baas neemt nu zulk personeel aan? Dat doet natuurlijk niemand. Op deze wijze trachtten wij de jongen(s) duidelijk te maken, hoe nu de opstelling van een mens is tegenover God, als hij denkt zelf de dienst uit te kunnen maken. En hoe God daarover zou oordelen? Zijn oordeel zou natuurlijk nooit gunstig kunnen zijn. Men zou zonder meer afgewezen worden. Ja, erger, naar de hel verwezen worden. Want als er geen lust is, om de Heere te vrezen, dan is het tegendeel aan de orde. Waar geen liefde is, is alleen maar haat. En verla-ters van Zijn wet, doet Hij in het dorre wonen.

Ik hoop dat een ieder die dit leest, het begrijpen zal, dat de dienst niet door de mens wordt uitgemaakt, doch dat het altijd nog God Zelf is, Die bepaalt, hoe Hij gediend wil worden. En dat wij dit dan ook zonder meer maar hebben te doen, zoals Hij wil dat het gedaan zal worden.

Het ging over de dag des Heeren, hij keert elke week terug, en dient in ere gehouden te worden, door jong en oud. En dat bestaat onder andere in het opkomen naar Zijn huis. Dat het komen naar Gods huis op Gods dag, zonder meer niet genoeg is, zal een ieder die nog redelijk denken kan, ook duidelijk zijn. Want er zijn er die komen, om alleen maar te slapen, of om zich met duizend andere dingen bezig te houden. Doch wat men moet doen, daar komt men helemaal niet aan toe. Namelijk luisteren naar hetgeen gezegd wordt. En dan het gehoorde niet alleen voor kennisgeving aannemen, maar het ook ter harte nemen. Dat is er naar leven. Want anders is men maar een vergetelijk hoorder, en geen dader van het woord, om het met de woorden van Jacobus te zeggen. En wie de woorden des Heeren hoort en niet doet, die is gelijk aan een man, die zijn huis op een zandgrond bouwt. Dat is een dwaze bouwer. Want als de winden gaan waaien en de slagregens neer gaan storten, dan valt het gehele huis in elkaar. Met andere woorden: men kan in het uur van de dood, er niet zonder verschrikking mee voor God verschijnen. Men moet ook een dader van het woord zijn. De zoda-nigen worden wijze bouwers genoemd. Alleen dan kan men zonder vrees de toekomst tegemoet zien.

Als jullie dit lezen, zitten we in de buurt van Hemelvaartsdag. Dat is ook een kerkelijke hoogtijdag. De Heere is opgevaren in de hoogte. En Hij heeft gaven genomen om uit te delen aan wederhorigen. Ook dat is een zaak om over na te denken. En dan wil ik het voor ditmaal er weer bij laten. Wie het geschrevene ter harte neemt, kan niet zeggen, dat er niets te doen is. Veel sterkte toegebeden. Jullie aller vriend,

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 3 mei 1989

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van woensdag 3 mei 1989

Bewaar het pand | 4 Pagina's