Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mijn Wet in uw binnenste 5.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mijn Wet in uw binnenste 5.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

We willen nu iets overnemen uit de verklaring van het vierde gebod. Ds. J. van Sliedregt schrijft op blz. 157 vv.:

Na gezien te hebben, dat de zondag, de eerste dag der week, als de christelijke rustdag vanuit het heilswerk Gods, naar de openbaring Gods, naar voren is gekomen, moeten we nu nader op de wijze van de viering van de rustdag ingaan.

We vonden bij het onderzoek van het vierde gebod in het licht van de schepping, dat het wezen van de rustdag ligt in het ophouden van de zesdaagse arbeid en het zich verlustigen in de werken en dingen Gods. Vervolgens, dat het eerste middel moet zijn voor het tweede. De uitwendige viering van de rustdag in het nalaten van het dagelijkse werk, enz., is dus middel om tot de geestelijke viering te komen. Daarom zal nooit op zichzelf enig werk absoluut op de rustdag verboden zijn, maar zal het al of niet geoorloofd zijn op de rustdag afhangen van de vraag, of het bevorderlijk is om tot de geestelijke viering te komen, te zijn in de dingen des Heeren, dan wel of het dit verhindert.

Nu moet niet gezegd worden: Maar we moeten toch niet één dag de Heere dienen, maar zeven dagen. Wees alle dag in de vreze des Heeren, zegt de apostel. Ja, maar daarom gaat het hier niet. Natuurlijk is dat zo. Later zullen we dat nader bespreken. Doch het gaat nu om ons aardse leven.

Hoewel het waar is, dat ook ons dagelijks werk in de Heere moet worden gedaan, en ook door genade kan worden gedaan, zo brengt de dagelijkse arbeid toch veel beslommeringen, enz. mee, waardoor we in geestelijke concentratie niet komen tot afsteken naar de diepten, tot geestelijk, hartelijk induiken in de meer verborgen dingen Gods. We spreken nu nog maar niet over de velen, die door het dagelijks werk geheel in beslag worden genomen, zodat we de zondag beslist nodig hebben om eruit gerukt te worden. Ook voor de waarachtig gelovige geldt toch, dat we in de bedeling leven die het teken draagt van: “In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten.” En: “Ik zal zeer vermeerderen uw smart.” We denken nog aan Genesis 5:29, waar gesproken wordt van ons werk en de smart onze handen, vanwege het aardrijk, dat de Heere vervloekt heeft.

Daarom is het nodig en een rijke weldaad (we zijn mensen en geen geest), dat er een dag is, telkens weer, waarop geheel mag worden afgezien van het vervullen van onze aardse roeping, om ons te wijden aan de dingen des Heeren, ook al mochten we de zes vorige dagen onze arbeid in de Heere verrichten. Juist uit de rijkdom van die rust- en vierdag, zullen we kracht en zegen ontvangen als uit een arsenaal om de komende dagen weer in de Heere ons dagelijks werk te vervullen.

En zo doet de rustdag de ware gelovige uitzien naar de toekomst. Hij is als het ware een profetie van de grote eeuwige rustdag, waarop geen werkdag meer volgen zal. Zo onderhoudt God Zijn kerk en we berokkenen onszelf ontzettende schade door de rustdag niet te houden.

Tweeërlei is dus het kenmerkende van de rustdag. Het nalaten van de zesdaagse arbeid en het bezig zijn in de dingen des Heeren. En het eerste is middel om tot het tweede te geraken. Daarom beginnen we met het tweede. Dat wordt door onze leermeester, wat het hart van de zaak betreft, onovertroffen weergegeven. Dat de kerkedienst, of het predikambt, en de scholen onderhouden worden, en dat ik, inzonderheid op de sabbat, dat is op de rustdag, tot de gemeente Gods naarstig kome, om Gods Woord te horen, de sacramenten te gebruiken, God de Heereopenlijk aan te roepen, en de armen christelijke handreiking te doen.

We weten, welke nadruk het Woord legt op de bediening des Woords. Herhaaldelijk wijst het Woord op de aanstelling van predikanten en ouderlingen, opdat de gemeente in het Woord geleid en geweid worde (Tit. 1 : 5; 2 Tim. 3 : 14; 2 Tim. 2 : 2).

Het is naar Gods welbehagen, dat door middel van de woordbediening het geloof gewekt wordt en versterkt. ”Het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods” (Rom. 10 : 17). Zo is de eerste roeping van ieder lid der gemeente van Christus om zijn krachten en gaven te schenken, dat deze kerkdienst kan worden onderhouden. En dit onderhouden zal op de dag des Heeren vanzelf allereerst naar voren treden, daar we ons dan geheel eraan kunnen wijden.

Met “de scholen” wordt allereerst bedoeld de opleiding tot predikant, dus de hogescholen, waar de dienaren des Woords worden gevormd. De gemeente heeft in deze roeping een taak, opdat de bediening des Woords in haar midden kan voortgaan. We zijn dit verband door de instelling van rijksuniversiteiten veelal kwijt. Het hoger onderwijs wordt bekostigd uit publieke kassen. Echter, door het verval van de kerk en doordat aan de rijksuniversiteiten veelszins niet in de gronden der waarheid wordt onderwezen, zijn b.v. studiefondsen ingesteld, waardoor opleiding van gereformeerde predikanten wordt bevorderd. Zo ook het studiefonds van de Gereformeerde Bond.

Het wordt ons hier wel duidelijk, hoezeer onze vaderen stonden op goede en gefundeerde opleiding tot het ambt van predikant. Zij wilden niets weten van ongeoefenheid in de kennis van grondtalen en theologie. Alleen bij hoge uitzondering , als er werkelijk sprake was van singuliere gaven, stapten zij over het gemis van universitaire opleiding heen. Het is dan ook allerminst in de geest der vaderen, dat ieder zich opwerpt om het Woord te bedienen, zoals dat heden in allerlei groepen geschiedt.

Zeker, een leraar moet van God geleerd zijn, doch dat schept geen tegenstelling met de schoolse studie, maar houdt in, dat de studie geheiligd worde, en in de vreze Gods benut. Vervolgens blijkt ook hoe de vaderen de bediening des Woords stelden, naar de Schriften, als voedingsbron van het leven des geloofs. God voedt en onderhoudt Zijn kinderen niet door inwendig licht buiten het Woord om, ook niet ieder op zichzelf, buiten de gemeenschap der kerk om, maar door middel van de ambtelijk ingestelde woordbediening in de gemeenschap met het ganse lichaam der kerk.

In de prediking des Woords wordt niet slechts bevestigd, beschreven, wat Gods kinderen beleven, doch zij worden eruit gevoed. Daarom moeten we dan ook met alles in ons op de woordbediening zijn aangelegd. Want als we die missen, missen we de van God gestelde voedingsbron.

Zeker, we weten wel, dat de Heere Zijn kinderen in het leven houdt, ook als deze voedingsbron verstopt of bedorven is, hoewel het dan toch weer geschiedt door middel van de geschriften, ook van getrouwe dienaars. Doch het middel blijft: de levende woordverkondiging in het midden der gemeente. Daar moeten we met alles in ons naar streven. (......)

Wat de scholen betreft, behoeven we natuurlijk niet alleen aan de hogescholen te denken, maar ook aan de gewone lagere scholen. We hebben als ouders immers de roeping op te voeden in de vreze Gods, bij het licht des Woords, zodat wij ook te dien opzichte een roeping hebben, dat onze kinderen positief in de christelijke waarheid worden onderwezen. Deuteronomium 6 : 7: “En gij zult de geboden uw kinderen inscherpen en daarvan spreken, als gij in uw huis zit en als gij op de weg gaat, en als gij nederligt en als gij opstaat.” Efeze 6 : 4: “Voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren.”

Zo worden de voorwaarden geschapen tot het tweede: dat ik, op de rustdag vooral, tot de gemeente Gods naarstiglijk kome.

Wanneer het maar mogelijk is hebben we ons te schikken onder het Woord, maar vooral is de rustdag daarvoor aangewezen. Zijn in de dingen des Heeren houdt wel allereerst in, dat we de tijd, die ons gegeven wordt door nalating van dagelijkse arbeid, besteden om Gods Woord te horen in de samenkomst der gemeente, onze God aan te roepen in dank en lofzegging, en gebed; de sacramenten, waarmede de Heere Zijn genade komt bevestigen, gebruiken, en ons geven aan de dienst der barmhartigheid. Daarin maken we de rustdag voor onszelf tot een feestdag, en worden we lichamelijk en geestelijk verfrist en versterkt voor de komende dagen.

Dat is het centrale van de rustdagviering: de kerkgang een feestgang. Het licht dat daaruit straalt moet verder onze bezigheden bepalen.

Niet wettisch: één keer kerkgang is genoeg, maar bezig zijn in de dingen. En verder niet wettisch: mag dit of mag dat, maar genieten van de zegeningen Gods, met in het centrum de bediening des Woords in dienst van Woord, sacrament en gebed. Niet echter: allerlei sport en spel, waardoor de rustdagviering teniet wordt gedaan.

Dat zal uitwerken: vrede en blijmoedigheid in de gezinskring, zodat het de kinderen een vreugde is om zondag te vieren in de sfeer der liefde en hartelijkheid; ook in het weldoen aan de naaste, want werk der barmhartigheid behoort wel bijzonder tot de heiliging van de rustdag en het sabbatsgebod. Laat uw kinderen juist tussen de kerkdiensten eens met een verrassing zieke of arme mensen bezoeken. Leer uw kinderen de zondag kennen als zo’n feestdag. Het zij hen geen verbodsdag, waarop ze juist niet mogen wat ze graag willen, en moeten doen waar ze geen zin in hebben. Doch leid ze in de sfeer van de gezelligheid, van de huiselijkheid, van de bezigheid met de dingen Gods. Lees de kinderen eens wat voor, doe desnoods een spelletje met hen, als ze nog klein zijn.... Immer beheerse de liefdesfeer die dag; de sfeer, dat die dag tot verkwikking voor jong en oud gegeven is van God, niet van de wereld. Geef u als ouder aan uw kinderen, maar altijd zo, dat het licht uit de woordbediening alles bepaalt.

Bedenk voorts: alle bezigheid is recht, die de sfeer van de christelijke rustdag niet verstoort. Doch daarom houdt het voorbij laten gaan van de dienst des Woords, het genieten van de natuur ten koste van het samenzijn met de gemeente Gods, het gaan naar wereldse vermakelijkheden, het gebruiken van de zondag voor allerlei visites, enz., waardoor de sfeer verstoord wordt, verachting van het vierde gebod in. De sfeer wordt beheerst door liefde tot God en de naaste. Niet altijd gemakkelijk om de zuivere toon te treffen, maar worstel erom.

Tot zover ds. Van Sliedregt in het 5e deel van zijn verklaring van de Heidelbergse Catechismus, die in zes delen is (wordt) uitgegeven door Den Hertog b.v. te Houten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 17 mei 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Mijn Wet in uw binnenste 5.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 17 mei 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's