Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

Nehemia 80

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

“En Ezra loofde de HEERE, de grote God; en al het volk antwoordde Amen, amen, met opheffing hunner handen, en neigden zich en aanbaden de HEERE, met de aangezichten ter aarde”.

Beste jongelui!

We stappen weer de kerk in. Het is een openlucht kerkdienst. Dat weten we nu. De dienst duurt heel lang. Dat hebben we ook gehoord. Want er werd zes uur gelezen uit het boek der wet.

Ezra was begonnen met de HEERE te loven. Dat is geen “vorm” geweest. Het kwam uit zijn hart voort. Zo mogen wij dat toch wel aannemen van deze schriftgeleerde-priester. Het moet uit het hart voortkomen. Want de HEERE ziet het hart aan. Ook van ons. Vergeet dat niet. Als de dienst begint met het loven van de HEERE, is dat een goed begin. Want daartoe heeft de HEERE Zich een volk verwekt, opdat het Zijn lof zou verkondigen. Daar zou natuurlijk nog veel meer over te zeggen zijn. Want als het gaat over het loven van de HEERE, dan zegt die naam met allemaal hoofdletters geschreven, Wie die HEERE eigenlijk is. Dat is de verbondsnaam. Een naam die velen helaas niets zegt. Men is er aan gewend. Vele malen is daar de aandacht al op gevestigd. Dat kan en moet steeds weer gebeuren. Wie die Naam gelovig mag verstaan, komt er niet over uitgedacht. Want hij wordt bepaald bij het verbond dat God eenzijdig heeft opgericht. En dat verbond is een geestelijk huwelijksverbond. God heeft daarin trouw beloofd. En Zijn trouw is groot. Dit kan van de andere partij, de echtelijke bondgenote in de bijbel menigmaal voorgesteld in de persoon van een vrouw - niet gezegd worden, namelijk dat haar trouw groot is. Het tegendeel is helaas waar. Haar ontrouw is groot. Wie dat echt weet, kan zich alleen maar schamen, en zich des te meer verwonderen over de trouw des HEEREN.

Ezra loofde den HEERE, den groten God. Ja, dat laatste mag er echt wel bij gezegd worden. Want de HEERE is groot, een heerlijk God; Een Koning, Die het zaligst lot, Ver boven alle goôn kan schenken.....

Niemand is met Hem te vergelijken. Zijn grootheid is door ons, mensen, niet te vatten. Het gaat het kloekst begrip te boven. Probeer het daarom ook maar niet om het te begrij pen. Want je zou er je zelf aan kunnen bezondigen, door gedachten omtrent dat grote Wezen te gaan koesteren, die aan de werkelijkheid niet beantwoorden, ja daar mee in strijd zijn.

Wat niet te begrijpen is, moet bewonderd worden. Wie door de Heilige Geest geleid wordt, zal dat zeker doen.

“En al het volk antwoordde: Amen, amen, met opheffing hunner handen, en neigden zich en aanbaden den HEERE, met de aangezichten ter aarde”.

Dat is natuurlijk een hele gebeurtenis geweest. Men zou tegenwoordig kunnen zeggen: Zo iets moet je meemaken! Stel je voor, zo’n grote volksmenigte, in de open lucht, dat eenparig “amen, amen” zegt. Dat kwam er echt niet uit als een zucht van verlichting. Zo kan het wel eens gebeuren, als b.v. het gebed te lang duurt, naar de zin van degene die het aan moet horen. Nu is het mogelijk dat een bidder heel lange gebeden doet. Denk b.v. aan de farizeërs, die waren daar gewoon in geoefend, om lange gebeden te doen. Doch het was allemaal verstandswerk. Het kwam niet uit het hart voort. En dan zijn lange gebeden een stank in de neusgaten van God. Want men bedoelt dan God niet, doch alleen zichzelf. Dan is het wel te verstaan, dat het woord “amen” een zucht van verlichting vertolkt. Van zulk koud bidden kan men moe worden.

Doch zo wil ik het daar in de open lucht mijzelf niet voorstellen. Ik zeg ook niet, dat een ieder die “amen” gezegd heeft, het met zijn gehele hart gedaan heeft. Er heeft altijd al kaf onder het koren gezeten. En dat zal daar ook wel het geval geweest zijn. Doch daar behoeven wij ons niet druk over te maken. Want van heel die massa, die dáár vergaderd was, leeft er niemand meer. Hun aller lot is voor eeuwig beslist. God heeft recht gesproken en vergist zich niet. Dat gevaar is bij ons mensen altijd aanwezig, namelijk dat we ons vergissen. We kunnen van iemand op de klank af, de beste gedachten hebben, doch dat hij door de HEERE niet wordt aangezien.

De grote vraag, die overschiet, is deze: Is het met mij in orde, in mijn verhouding tegenover God? Wie met deze vraag werkelijk te doen krijgt, heeft het niet zo druk met een ander. Hij heeft genoeg aan zichzelf. En zal het waarheid zijn, zal het goed zijn, dan moet God dit zelf werken, want van onze kant komt het nooit, al zijn we krachtens de verbondsverhouding verplicht, dat het van onze kant, in onze verhouding tegenover God, in orde is.

Terwijl het volk, de lofprijzing van Ezra met “amen, amen” beantwoordde, hieven zij hun handen op en neigden zich - zij bogen voorover-en aanbaden de HEERE met de aangezichten ter aarde. Heel deze gang van zaken, is een oosterse eerbiedbetoning. Zo deed men het, wanneer men voor aardse vorsten verscheen. Onderdanigheid werd daarmee uitgedrukt. Hier staat het volk tegenover God, waar men de grootste eerbied aan verschuldigd is. Men bevindt zich hier voor Zijn aangezicht. Dat is men zich bewust. En daarom kon men voor deze allerhoogste Koning, Die Zijn troon gevest heeft in Zijn hemelwoning, nooit diep genoeg buigen. Men neigde zich en boog zo diep, dat men met de aangezichten op de aarde terecht kwam. De nietigheid van het schepsel, die uit de aarde is voortgekomen, tegenover de grootheid van de Schepper, wordt hier in beeld gebracht.

Zoals men het toen deed, doet men het onder ons niet. Toch moet de gezindheid van ons hart wel van zodanige aard zijn, dat we voor het aangezicht van God, altijd met de grootste eerbied vervuld zijn.

Door deze korte beschrijving van de gang van zaken te Jeruzalem hebben we toch een beeld gekregen, waaraan elke lezer zich zal hebben te toetsen. Want al doen wij het dan anders, doen we het met dezelfde gezindheid? Hoe verkeren wij voor het aangezicht des HEEREN? Voor velen, verre weg de meesten(?) is het indrukloos. Dat wil zeggen: Zonder de minste indruk van Wie God is en wie wij zijn. Als ons geweten ons hier beschuldigt, is onze houding een bewijs van gebrek aan Godskennis en zelfkennis. Dat zijn twee belangrijke zaken, die niet over het hoofd gezien moeten worden. Want wie door genade kennis van God mag hebben, heeft het ook van zichzelf. Want die twee, als het waarheid is, gaan altijd gelijk op. Hoe meer men God leert kennen in Zijn grootheid, hoe meer we ons zelf zullen leren kennen in onze kleinheid. Hoe dieper we derhalve zullen buigen voor Hem. Het is dan geen vertoning naar buiten, zoals de farizeërs dat pleegden te doen. Want dan is het toch ook maar weer om van de mensen gezien te worden. Doch dan is het een beleving van binnen. En dat wordt door God gezien, Die toch slaat, schoon oneindig hoog / Op hen het oog / Die need’rig knielen./ Hij ziet van ver met gramschap aan? / Den ijd’len waan / Der trotse zielen. Dat God in gunst van Boven neerziet op hen die need’rig knielen, wil zeggen dat Hij in genade op hen neerziet. En dat neerzien in genade, vindt altijd zijn grond in het recht. Dat wil zeggen, God is barmhartig en zeer genadig, en groot van goedertierenheid. Doch Hij is ook rechtvaardig. En Hij kan van Zijn recht geen afstand doen. Naar Zijn recht moet Hij elke zondaar verdoemen. Vreselijk woord, waar zo menigmaal om gevraagd wordt. Dat doen jullie toch niet? Of schrik je er mogelijk van, als zo ineens deze vraag er tussen door gesteld wordt? Dat zou op zichzelf nog een verblijdend teken kunnen zijn, namelijk dat schrikken. Want dan wordt er onverwacht aan de teugels getrokken om je tot stilstand te brengen. Om te gaan vragen niet om je verdoemenis, maar om “genade”. En die kan God alleen geven om Christus wil, afgebeeld en vertegenwoordigd door de Schriftgeleerdepriester. Christus heeft als die volmaakte Hogepriester voor God gebogen, zeer diep in het stof, in de hof van Gethsemané. En Hij vond geen genade. Hij moest naar recht sterven, omdat Hij al de schuld van Zijn volk voor Zijn rekening heeft genomen. Hij droeg Gods toorn, ging naar de verdoemenis, opdat een doemwaardig volk de zaligheid zou kunnen deelachtig worden. Ik ben blij, dit aan het eind toch nog even te kunnen zeggen. Denk er maar over na. Je kunt in de vakantie met slechtere dingen bezig zijn. Wie het goed mag verstaan, is blij met “genade door recht”. Want dan wordt hij grotelijks beweldadigd, zonder dat de deugd van Gods recht daarbij schade behoeft te lijden. Ik moet weer gaan eindigen. Tot de volgende keer.

Jullie aller vriend,

P.S. Denken jullie misschien ook aan de zendingsdag te Elburg op woensdag 26 juli in de Vrijheidskerk? Hartelijk welkom!!!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's