Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit: De bijna Christen ontdekt door Mattheüs Meade

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit: De bijna Christen ontdekt door Mattheüs Meade

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De eerste vraag, die Meade in zijn boek stelt, is: Hoe ver iemand kan gaan in de weg ten hemel em nochtans maar bijna een Christen kan zijn?

Hij noemt twintig dingen die een bijna Christen kan hebben. We nemen het laatste gedeelte van het antwoord over:

“20. En aldus zal ik deze wijdlopige reden van de bijna Christen in zijn gaan ten hemel, met dit algemene besluit eindigen.

“Iemand kan alles doen, belangende de uitwendige plichten en godsdienstigheden, wat een waar Christen kan doen en, nadat hij dat alles gedaan heeft maar bijna een Christen zijn”.

Gij moet weten, dat al de geboden Gods een intra en een extra hebben: daar is (om zo te spreken) het lichaam en de ziel van het gebed. En zois er een inwendige en een uitwendige godsdienst. De inwendige daden van de godsdienst zijn: God lief te hebben, Hem te vrezen, te vertrouwen, zich in Hem te verheugen, enz. De uitwendige daden van de godsdienst zijn: bidden, leren, horen, enz. Nu daar is een groot onderscheid tussen deze inwendige daden van de godsdienst, dat ze de gehele Christen van de bijna-Christen onderscheiden; de oprechte gelovige van de onoprechte belijder. Het voornaamste onderscheid bestaat hierin:

a. De inwendige daden van de godsdienst zijn goed. De goedheid is innerlijk eigen aan de zaak zelve; iemand kan God niet liefhebben of vrezen, of het zal hem voor een genadedaad toegeschreven worden, een groot deel van zijn heiligheid.

Maar de uitwendige daden van de godsdienst zijn niet zozeer goed te noemen naar de zaak zelve als naar de wijze, waarop zij gedaan worden: iemand kan niet zondigen in lief te hebben, en met zich in God te verheugen; maar hij kan zondigen in bidden, horen, enz., bij het niet doen op de rechte wijze.

b. De inwendige daden van de godsdienst zetten hun goedheid voort op het uitwendige; het is geloof, liefde, vreze Gods, dat onze pichten goed maakt.

c. Zij beteren het hart en doen de graden van iemands heiligheid groter worden: uitwendige plichten doen dit altijd niet. Iemand kan bidden en nooit zijn hart heiliger hebben; hij kan het Woord horen, zonder dat ooit zijn hart daardoor wordt vermurmd: maar hoe zeer men God vreest, hoe wijzer men wordt, Spr. 1 : 7, hoe meer een mens God bemint, hoe heiliger hij is; liefde is de volmaaktheid der heiligheid; wij zullen in heiligheid nooit volmaakt wezen, voordat wij volmaakt worden in liefde.

d. Daar is zulk een uitnemendheid in deze inwendige godsdienst, dat hij, die ze met zijn uitwendige plichten vermengt, een waar Christen is, wanneer hij het minste doet; maar zonder deze vermenging is diegene nog maar bijna een Christen, die het meeste doet.

Inwendige daden van de godsdienst gepaard met uitwendige, heiligen dezelve en worden van God aangezien, schoon ze dan weinig waren. Uitwendige plechtigheden zonder de inwendige, maken dat ze van God versmaad worden, schoon ze ook nog zo veel waren.

Zodat, alhoewel de bijna Christen al deze plichten op een huichelachtige wijze kan doen, welke een waar Christen doet in oprechtheid; hoewel hij in uitwendige plichten een waar Christen mag voorbijlopen, (gelijk een komeet groter schijnsel geeft dan een rechte ster) nochtans kan hij de inwendige plichten niet doen, die de minste ware Christen doen kan. Zodra Elia vast en rouw bedrijft, zullen Baäls priesters zichzelven snijden en kerven.

De bijna Christen kan bidden, maar hij kan God niet liefhebben; hij kan leren of horen enz., maar hij kan zich niet in God verheugen. Let eens op Jobs vraag, Job 27 : 10, aangaande de huichelaar: “Zal hij zich verlustigen in de Almachtige?” Hij zal wel bidden tot de Almachtige; maar zal hij zich verlustigen in de Almachtige, zal hij vermaak scheppen in God? Ach neen, hij wil en kan niet!

Vermaak in God ontstaat door een overeenkomst tussen de gedeelten en het voorwerp; nu, niets is elkander zo ongelijk als God en een vleselijk hart.

Vermaak ontstaat uit het hebben van hetgeen wij begeren en uit het genieten van wat wij hebben; hoe kan iemand zich dan in God verheugen, die Hem, nooit gekend noch begeerd heeft?

Vermaak in God is een van de hoogste oefeningen der genade; hoe kan hij zich dus in God verheugen, die geen genade heeft?

Waarom zou een heilige Gods dan versagen, als hij hoort, hoe ver de bijna Christen in de weg ten hemel kan gaan, daar hij toch, al was hij de zwakste gelovige, als hij, maar ware genade heeft, het verder kan brengen dan een hunner; want zijn geloof is in God en zijn liefde tot God.

Al deed de bijna Christen minder (belangende de uiterlijke plichten), als hij evenwel maar het ware geloof en de minste oprechte liefde had, hij zou zeker zalig worden; en al deed een oprecht Christen tienmaal zoveel plichten als hij nu doet, zo hij echter geen geloof in Christus had en zijn hart niet vol was van liefde, zou hij zeker nog verworpen worden.

Dat daarom een zwakgelovige de moed hier niet ontzinke, ofschoon de huichelaar hem overtrof en omtrent de plichten voorbijliep; want zij doen al hun plichten in geveinsdheid; maar uw geloof en liefde tot God in de plichten is een bewijs van uw oprechtheid. Ik heb dit niet gezegd om enige ziel in de plichten neer te slaan, of om uiterlijke plichtplegingen af te keuren, maar om de ziel in het verrichten van dezelve te verbeteren, Gelijk de Apostel zegt, 1 Cor. 12 : 31:“IJvert naar de beste gaven, maar ik wijs u een weg, die nog uitnemender is”, zo zeg ik ook: “ijvert naar de beste gaven, ”tracht veel te zijn in plichten, in ’t gebed, in ’t horen, enz., “maar ik wijs u een weg, die nog uitnemender is”, welke is de weg des geloofs en der liefde; bidt veel, maar gelooft dan ook veel meer. Hoort veel, leest veel, maar bemint God dan ook des te meer. Verheugt u in het Woord en de instellingen Gods, maar verheugt u nog meer in de God der instellingen.

En wanneer u in de plichten het meest bezig zijt, tracht u dan nog te houden boven de plichten, rust daar niet in en hang daarvan niet af. Wilt gij geheel en metterdaad Christen wezen? O gewen u dan veel aan de instellingen; maar weest in geloof meer afhangende van de Christus en Zijn gerechtigheid; als uw gehoorzaamheid het meest omtrent de geboden gaat, laat dan uw geloof het meest zijn op de beloften. De belijder berust in zijn plichten; zo is hij maar bijna een Christen; maar gij moet u vooral nederlaten op de Heere Christus; dit is de weg om geheel een Christen te worden; want zo gij gelooft, dan zijt gij Abrahams zaad en erfgenamen naar de belofte.

Dus heb ik de eerste vraag beantwoord, namelijk: hoe ver iemand kan gaan in de weg ten hemel, en nochtans naar bijna een Christen.

1. Hij kan veel kennis hebben.

2. Hij kan grote gaven hebben.

3. Hij kan een hoge belijdenis hebben.

4. Hij kan veel doen tegen de zonde.

5. Hij kan de genade begeren.

6. Hij kan beven voor het Woord.

7. Hij kan zich verheugen in het Woord.

8. Hij kan een lid zijn der Kerk van Christus.

9. Hij kan grote hoop op de hemel hebben.

10. Hij kan onder grote en zichtbare veranderingen zijn.

11. Hij kan zeer ijverig zijn in zaken de godsdienst betreffende.

12. Hij kan veel zijn in het gebed.

13. Hij kan lijden voor Christus.

14. Hij kan geroepen wezen van God.

15. Hij kan in zekere zin de Geest Gods hebben.

16. Hij kan een soort van geloof hebben.

17. Hij kan liefde hebben tot Gods volk.

18. Hij kan ver gaan in de geboden Gods te gehoorzamen.

19. Hij kan enigermate geheiligd zijn.

20. Hij kan alles doen, aangaande de uiterlijke plichten, wat een gelovige doen kan en nochtans niet beter dan bijna een Christen zijn”.

Tot zover Meade. We worden dus voor de vraag gesteld of we een bijna of een waar Christen zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Uit: De bijna Christen ontdekt door Mattheüs Meade

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's