Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

Nehemia 82

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

“En Nchemia, (dezelve is Hattirsatha), en Ezra, de priester, de schriftgeleerde, en de Levieten, die het volk onderwezen, zeiden tot al het volk: Deze dag is de HEERE, uwen God, heilig: Bedrijft dan geen rouw en weent niet. Want al het volk weende, als zij de woorden der wet hoorden”

Beste jongelui!

We hebben al verschillende keren bij die openluchtkerkdienst stil gestaan. Het was een hele lange dienst. Want er werd gelezen van het morgenlicht tot op de middag. Dat is van ’s morgens 6.00 - 12.00 uur. Zij lazen uit het boek, in de wet Gods, duidelijk; en den zin verklarende, zo maakten zij, dat men het verstond in het lezen.

Men verstond wat er gelezen werd. Dat is geen kleine zaak. Want eens las de moorman ook in de profeet van Jesaja. Jullie kennen die bekende geschiedenis wel uit Hand. 8. Toen hij met deze goede zaak (lezen in Gods woord) bezig was, werd door Philippus hem de vraag gesteld: Verstaat gij ook hetgeen gij leest? Die moorman moest eerlijk vertellen dat hij het niet verstond. Hij had een uitlegger nodig. En dat is toen voor die kamerling, Philippus geweest. Hij verklaarde hem dat bekende schriftgedeelte uit de profetie van Jesaja, n.l. hoofdst. 53. Toen dat gebeurd was, verstond de kamerling dat schriftgedeelte. Niet alleen dat hij het begreep met zijn verstand, maar hij verstond het ook met zijn hart. Dat moet natuurlijk wel onderscheiden worden. Want men kan na de verklaring van een schriftgedeelte, het met z’n verstand verstaan, terwijl men het toch niet met zijn hart verstaat. Men heeft dan op z’n best een historisch geloof. En dat is nog geen zaligmakend geloof. Dat mocht door genade die kamerling krijgen. En dat kunnen we allemaal krijgen. Doch om recht te verstaan wat er gelezen wordt, hebben we dat wel nodig. We noemen dat een “echt” geloof. En een echt geloof doet altijd wat. Het laat de hoorder of lezer niet onbewogen. Dat is in het natuurlijke zo. Dat is geestelijk ook zo. Een droeve boodschap, die geloofd wordt, Iaat niet na droefheid tot gevolg te hebben. Een blijde boodschap, die geloofd wordt, laat ook niet na blijdschap tot gevolg te hebben.

Zo was het nu ook daar bij die saamge-stroomde menigte op het plein bij de Waterpoort van Jeruzalem. “Zo maakten zij, dat men het verstond in het lezen”. Zo staat het in het laatste deel van vs. 9, dat we vorige keer hebben overdacht. Met het woordje “zij” moeten dan de voorlezers worden verstaan. Niet dat “zij” de mensen waren, die het hun gehoor deden verstaan. Zij waren alleen maar middelen, die God tot het verstaan van Zijn woord gebruikte. Dit op te merken is ook geen overbodige zaak. Want dan worden we er voor bewaard om in de mens te eindigen. En dat gebeurt nog al eens. We spreken dan over een “goede dominee”, die het allemaal zo keurig uitgelegd heeft. We gaan dan met een verheerlijkende gedachte omtrent die dominee naar huis. Doch datgene wat hij gezegd heeft, laten we dan weer voor wat het is. Het gepredikte woord doet dan in ons geen nut, omdat het met het geloof niet gemengd is. Ik geloof dat ik hier een veel voorkomende kwaal noem. Daar wordt nog al eens geklaagd over het feit dat er zo weinig gebeurt. Het is, zegt men dan, zo’n dooie boel. Doch de oorzaak is dan altijd het ongeloof. Werd dit meer beseft, er zou meer van “vrucht” op de prediking gehoord worden. Niet dat we zelf dat zo noodzakelijke geloof kunnen maken. Maar we moeten het wel beoefenen. En als we dat dan weer niet kunnen, want de mens blijft zich verontschuldigen, ga dan met je onvermogen naar God toe. Want wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. En als je, bij het lezen van deze woorden, weer een tegensprekende gedachte op voel komen, weet dan, dat ook dat weer een gevolg is van het ongeloof. En als je daarin volhardt, zul je, al je tegensprekende redeneringen ten spijt, toch uit oorzaak van je ongeloof, als eigen schuld, verloren gaan.

De menigte verstond wat gelezen werd. De voorgelezen waarheid werd geheiligd aan hun hart. Het liet hen niet onbewogen. Aan het einde van deze “lange dienst” slaakte zij geen zucht van verlichting, van blijdschap dat de kerk eindelijk ook nog een keer uitging. Verre van daar. Leest het maar in vers 10, het laatste deel. “Want al het volk weende, als zij de woorden der wet hoorden”. Dat kun je gerust iets bijzonders noemen. Want wat is onder ons menigmaal het geval? Als de kerk uitgaat, zijn velen blij dat het afgelopen is. Ze hebben niet behoeven te staan. Zij hebben gemakkelijk gezeten. Althans zo is het toch wel in de meeste kerken. En wat gehoord is, zijn velen al vergeten, voor ze buiten zijn. Bij velen kun je zelfs het woord “vergeten” wel vergeten. Omdat men het niet eens heeft gehoord wat er is gezegd. En iets wat je hebt gehoord, kun je ook niet vergeten. Een ieder onderzoeke ook zichzelf. Zelfonderzoek is steeds weer nodig. Ik hoop niet dat iemand het vervelend vindt als we daar zo van tijd tot tijd op wijzen. Want Paulus deed dat ook. Onderzoekt uzelf beproeft uzelf, of gij in het geloof zijt. Als het zelfonderzoek achterwege blijft, dan zul je er ongetwijfeld in de eeuwigheid spijt van hebben. Want veronderstel, dat je meent dat het met je in orde is. Je hebt nooit nagegaan of het wel in orde is. En als je dan, als het te laat is, er achter zoudt moeten komen, dat het niet in orde is, dan zou het toch verschrikkelijk zijn, je voor een eeuwigheid bedrogen te zien.

“Want al het volk weende, als zij de woorden der wet hoorden”. Want daarin was hen voorgehouden wat God waard is, namelijk dat men overeenkomstig Zijn geboden leven zou. Zij hoorden nu wat zij er van terecht hadden gebracht. Dat was niets! Zij hadden tegen al Gods geboden zwaarlijk gezondigd, en niet een er van gehouden. Zij hadden dus een onnoemelijke schuld. En met hun schuld waren zij nooit bij God terecht gekomen, om op grond van de offers, die toen gebracht werden, vergeving te vragen. Die offers wezen heen naar hét Offer dat eenmaal gebracht zou worden door de Heere Jezus Christus, Die met ene Offerande een volkomen genoegdoenig heeft teweeggebracht. Dat enige Offer heeft God in het O.T. zo veelvuldig laten afbeelden. Het is uiteindelijk door Hem zelf gegeven. Want “alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn Eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderven zou, maar het eeuwige leven hebben zou”.

De woorden der wet getuigden van recht en genade. En deze beiden zijn uitingen van de liefde van God. En daar hadden zij tegen gezondigd. De wet, die tot hun bestwil gegeven was, hadden zij overtreden. En in Zijn vergevende liefde, op grond van het Offer, hadden zij niet geloofd. Zij hadden tegen een “goeddoende God” gezondigd. En dat gaf oorzaak om te wenen. Het waren geen Ezau’s tranen. Doch tranen die een droefheid naar God vertolkten. Een droefheid, die voortkwam uit de liefde, die God in hunne harten had uitgestort.

Zulke tranen worden er niet zo veel geschreid, dacht ik. Doch ik kan mij natuurlijk vergissen. Het wordt niet altijd in het openbaar waargenomen. Om het in het openbaar te doen, daar kan zelfs nog een gevaar in schuilen. Want de Heere Jezus zegt: Indien gij vast, zo zalft uw aangezicht en wast uw klederen, opdat het van de mensen niet gezien worde. En uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. Het is dus mogelijk en ik geloof dat het ook werkelijkheid is bij velen(?), dat men in het verborgen tranen schreit, als men hoort hoe zeer men Gods geboden heeft overtreden en hoe men Zijn genade veracht heeft. Het zijn dan geen tranen die geschreid worden, vanwege de gevolgen van de zonden, maar vanwege de zonden zelf. Daar zit een hartesmart achter. En dat komt, al durft men het zelf zo nog niet te zeggen, uit de liefde voort. De liefde tot God. De tranen vertolken dan een “kinderlijk berouw”. Dat is geen kinderachtige zaak. Want een kinderlijk berouw, is een berouw, zo als alleen kinderen dat maar hebben kunnen.

Degenen, die zulke tranen kennen worden zalig gesproken. “Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden”. Dat zijn woorden van de Heere Jezus zelf. We zien dat ook in vers tien. Want Nehemia, die ook Hattirsatha genoemd wordt (dat vreemde woord duidt op een perzische titel), en Ezra, met hun helpers zagen de droefheid bij het volk, en zeiden: “Deze dag is de HEERE, uwen God, heilig: Bedrijft dan geen rouw en weent niet”. Zij mochten als leiders van het volk weten, dat de tranen van het volk de HEERE aangenaam waren. Er was in de hemel blijdschap, omdat het volk op aarde bedroefd was. En dan met een droefheid naar God. Dat is een droefheid, zo als het God behaagt. En tegen zulke tranen, kan met eerbied gezegd, God niet op. De zondaren worden door Hem getroost.

Doch ik moet weer gaan eidigen. Laten we zeggen tot D.V. in Kampen op 19 agustus. Afgesproken?! Jullie aller vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 augustus 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 augustus 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's