Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het leven en sterven van mej. C.C.W 11.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het leven en sterven van mej. C.C.W 11.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

53. Een weinig tijds daarna zeide ze: “De Heere Jezus is mijn Vriend, en Hij zal mij leiden tot de dood, ja, over de dood, en schoon ik nog wat moet wachten, ik wil hierin ook de wille van mijn Vader gehoorzamen, op het bloed en op de verdiensten van de Heere Jezus. Daar leun en daar steun ik op en daar zal ik op henen gaan. Ik wenste al:


Bij mijn Vriend te zijn.
En zien Zijn zoet aanschijn,
En hebben vrij genieten;
En na een eeuwig zien.
Zal mij een eeuwig zien Van Hem nog niet verdrieten.
O! wat zal dat zijn, geivassen, gedompeld.
besprengd te worden met het bloed
van de Heere Jezus. O, mijn Jezus is getrouw”.


54. Een weinig daarna zeide ze: “Ik wenste wel te weten de reden waar het vandaan komt, dat ik zo gelukkig ben, dat de Heere Jezus Zich over een ellendige heeft willen ontfermen, dat God de Vader op mij heeft willen zien en dat de Heilige Geest ook Zijn werk in mij gewrocht heeft”.

55. Als men haar een weinig drank tot verkwikking gaf, zeide ze: “Daar zal de spijze en de buik te niete gedaan worden, daar heb ik niet meer van node, daar is hemeldrank. God is daar alles in allen, allen, zoveel als er van node is tot volle verzadiging, en dat aan allen, elk zal even vol zijn”.

56. Toen zeide ze: “Nu is mijn werl afgedaan, nu kan ik met de Heere Jezus zeggen: Ik heb U verheerlijk op de aarde. Ik heb voleindigd het werk dat Gij mij gegeven hebt om te doen, en nu, verheerlijkt mij. Vader.” Joh. 17 : 4, 5.

57. Dit alles en meer heeft ze gesproken, ook ten aanhore van de geneesheer, die zeer verwonderd stond en meer dan eens zeide: Is dat sterven ? Ik heb meer goede mensen zien sterven, maar nooit op die wijze, met zo’n levendig raisonnement, en met zoveel verlangen naar de dood. Hier moesten nu eens Atheisten bij zijn. Zouden zij dan nog kunnen zeggen, dat er geen God is? Wel, is dat sterven? Ik zou het, schoon het met haar ziekte beter was, haar niet durven zeggen, omdat haar verlangen zo groot is om te mogen sterven, en dat voor zo’n jong mens zo te verlangen naar de dood! (Doch dit tussenbeide.)

58. Sedert heeft ze door de bedwelming van haar verstand weinig meer gesproken, en het is iets wonders, dat de Heere God tot de zondagavond toe al het kwaad, dat de oorzaak van haar dood was, besloten heeft gehouden in haar linkerbeen, dat zeer vurig en brandende stond, en zeer dik was gezwollen, zodat men vreze had voor het vuur, maar van die tijd werd het been beter, en het kwaad verspreidde zich in het bloed en in de hersenen, zodat ze van die tijd af tot haar dood toe altoos blaakte en weinig meer sprak.

59. Maandagavond zei ze nog “Daar wordt mij gevraagd wat beter is, of Christus in ons sterft of voor ons, en ik denk dat het beter is, in ons, zullen we eens met Hem leven.

60. Toen Ds. Immens maandagavond bij haar kwam kende zij hem in het eerst niet, maar sprak nog van een tekst, die hij zomers tevoren op Domburg had gepredikt uit 1 Joh. 2 vs I, zeggende voorts: toen Gij die tekst predikte, hetgeen een bewijs was dat ze hem kende. Hij wilde toen iets met haar spreken, maar door de bedwelmheid van haar hersenen kon zij het niet wel samen brengen.

61. Toen nam zij nog haar afscheid van haar moeder en zusters en kende hen allen. De volgende nacht heeft ze haast niet gesproken, maar dinsdagmorgen om 9 uur zeide ze: “Het is of er een wolk kwam, waar een stem uitkomt, die roept: haal in, haal in. Ik wil mij aan de Heere Jezus overgeven. Is er in Israël wel zo’n wonderteken geschied als aan mij”! Toen werd haar gevraagd, of zij de Heere Jezus al zag en zij antwoordde: “Ja’ zou ik Hem niet zien, ik moet heengaan. De Heere Jezus heeft al lang gereed gestaan om mij over te halen in Zijn zalige gemeenschap. Ik kan niet langer of ik moet mijzelven in geloof aan Hem opdragen”. Des middags om half twee zeide ze: “Ik wou zo gaarne God dienen voor de troon. Hij is zulk een zalig deel”.

67. Sedert heeft ze niet gesproken, maar wanneer men haar iets vroeg, toonde ze nog wel dat ze het verstond en men kon ook zien, dat ze nog in diezelfde gestalte was, vol verlangen en uitzien om bij de Heere Jezus te zijn. En zo is zij zeer zacht en blijmoedig in de Heere ontslapen op woensdag de 22e januari 1716, des morgens omtrent half acht, en dus is zondagavond die wolk, waarvan zij sprak, een oorzaak geweest, dat de heerlijkheid, die Jezus op haar gelegd had, aan ons zo niet meer voorkwam.

63. Eer ik deze mijn brief eindig kan ik niet voorbijgaan enige aanmerkingen over dit zalig afsterven hier bij te voegen, opdat het zijn nut mag hebben, want zij heeft meer dan eens gezegd in haar ziekte: “Ik weet niet wat God met mij voor heeft. Het zal evenwel zijn nut hebben. Ik zal het niet zien, maar zij die overblijven. Hij doet het niet tevergeefs”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 augustus 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Het leven en sterven van mej. C.C.W 11.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 augustus 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's