Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gebed als ademtocht 2.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gebed als ademtocht 2.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In verband met het voorgaande (daarin schreef ds. Van Sliedregt over de formuliergebeden. B.) is misschien de vraag gerezen: Mag dan ieder zomaar het “Onze Vader” bidden? Wie kan zeggen “Onze Vader”? Dat kan toch alleen maar Gods kind, en dan nog maar alleen het doorgeleide kind Gods dat weten mag een verzoend God in Christus te hebben? Zo redenerend houden velen zichzelf en anderen ver van het bidden van het “Onze Vader” en zij zullen dit gebed hun kinderen nooit op de lippen leggen. Ze kunnen het eigenlijk ook niet goedkeuren als hun kind het op school of catechisatie leert, waarom ze dan ook de vinger opheffend zeggen: Denk erom, dat kun je pas bidden als je bekeerd bent.

Nu steekt hierin ongetwijfeld een element van waarheid. Het “Onze Vader” is het volmaakte gebed, dat de Heere Christus ons Zelf heeft geleerd. En zo is het te verstaan, dat het dan eerst recht zal functioneren in het leven, als werkelijk de ziel in het geloof haar God mag kennen als haar genadige God en Vader in Christus. Dan wordt ingeleefd het kinderlijk naderen tot en de kinderlijke omgang met God, met het “Onze Vader” op de lippen, omdat het in het hart is. Zo wordt het in zijn heerlijke diepten waarlijk in- en uitgeleefd. Hoewel er ook dan nog altijd gebrekkigheid aan blijft kleven, omdat ook het teerste kind van God niet zo bevonden wordt, dat de volle diepte en rijkdom van dit gebed volkomen past op wat er in het hart leeft. Wat dat betreft blijft het ook in deze beneden de maat. Maar we moeten toch nadruk leggen op dit waarachtig geestelijke bidden, zoals ook nader in de behandeling der zes beden zal moeten geschieden.

Dit wil echter niet zeggen, dat we daarom allen, die zo (nog) niet het “Onze Vader” kunnen uitspreken, af moeten houden van het bidden ervan. Nu heeft men dit ook wel willen toegeven door erop te wijzen, dat God toch ons aller Vader is krachtens de schepping. En dus kan ook de onbekeerde het “Onze Vader” bidden, zo meent men. Maar hiermee wordt toch wel heel de zin van dit bij uitstek christelijk gebed omgezet. Dat is eigenwillige vervalsing der Schriftwaarheid. Want dan behoort het ook op de lippen der heidenen, dergenen die zelfs uitwendig met de christelijke religie niet van doen hebben. God is ook hun Vader krachtens de schepping. Dit gaat echter tegen Gods Woord in. De Heere heeft gezegd: “Gij dan bidt aldus.” Dat “gij” is niet gericht tot de hele wereld, maar tot degenen, die uit die wereld, rondom Hem vergaderd zijn.

Hiermee komen we tegelijk tot de rechte beschouwing. Allereerst sta vast, dat het Vaderschap Gods, dat hier beoogd wordt, het Vaderschap Gods in Christus is. Maar nu verder. Vragen we dan, tot wie Christus Zich richtte met Zijn onderwijs aangaande het bidden. In Lukas 11 in het bijzonder tot de nauwste kring Zijner discipelen (de twaalven). Echter, zoals we zagen, in Mattheüs 6 tot een bredere kring. De schare hoorde ook toe, en daaronder velen, die Hem volgden. Terwijl de twaalven nog niet allen verzameld waren, met name Mattheüs nog niet.

Het is dus duidelijk, dat het “Gij dan bidt aldus” in zeer stringente zin komt tot de twaalven, maar toch ook in bepaalde zin tot een bredere, rond Jezus vergaderde, discipelkring, waarvan velen Hem weer de rug zouden toekeren (Joh. 6). Waar de Heere alzo die bredere, rond Hem vergaderde, schare toesprak: “Gij dan bidt aldus”, wie zal zich daarin tegenover Hem durven stellen? Bovendien komt er dit bij, dat de discipelen (de twaalven) nog in het geheel niet doorgeleid waren tot de kennis des Vaders. Zij wandelden met Jezus, doch stonden nog vóór het verlies van hun leven, vóór het kruis, de opstanding en de hemelvaart, en de Geest was nog niet uitgestort. Na de uitstorting des Geestes is dit gebed pas in volle rijkdom gaan functioneren, naar Romeinen 8 : 15: “Want gij hebt niet ontvangen de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, door Welke wij roepen: Abba, Vader!” Maar reeds drie jaren tevoren had de Heere Christus, Die de Waarheid is, het “Onze Vader” op de lippen der brede discipelkring gelegd. Zo moet dus wel veroordeeld worden de gedachte, als zou het “Onze Vader” alleen maar gebeden mogen worden door de doorgeleide kinderen Gods.

Maar nu komt de vraag, hoe het dan toch verstaan moet worden. In de eerste plaats hebben we te bedenken, dat daar is het brede erf des Verbonds, dat gestalte aanneemt in de zichtbare Kerk. Op dat erf verkondigt God Zijn genade: Ik ben de Heere uw God; Ik ben uw God in Christus. Daarmee wordt aan allen, die leven op dat erf, voorgehouden, dat ze leven op het erf der Kerk Gods, daar waar de genade hun voorgesteld en betekend en verzegeld wordt (H.Doop). Zo klinkt het: God uw Vader (van Gods zijde in de weg der geopenbaarde dingen). Daardoor wordt dus van Gods zijde het recht (genaderecht) gegeven tot God als Vaderlijk God in Christus te naderen, dus Hem aan te spreken met: “Onze Vader, Die in de hemelen zijt.” Zo sprak toch de Heere Jezus tot de brede discipelkring, waarvan velen zouden heengaan. Maar nu komt het. Wie deze taal, deze aanspraak, hanteert met een onbekeerd hart, zonder bekommerd te zijn om zijn eeuwige staat, die bidt het “Onze Vader” tot zijn veroordeling, net als hij gedoopt is tot zijn veroordeling zolang hij zich niet bekeert. Dat moet hem uitdrijven tot God met het: Bekeer mij. We worden veroordeeld, niet omdat we de taal der Kerk gebruiken. Neen, daartoe geeft de Heere recht op Zijn erf, maar omdat we ons weigeren te bekeren en ons van die God afwenden.

Daarbij komt in de tweede plaats het volgende. Op het erf van Gods Kerk moeten we eenvoudig de taal van Gods Kerk spreken en zingen, en dan wel de taal, zoals die behoort te zijn. Dat geldt dus niet alleen voor het gebed, maar ook voor de gemeentezang. In de samenkomst der gemeente zingen we de psalmen. Mogen we nu alleen maar zingen als werkelijk de inhoud van het lied klopt met de innerlijke gesteldheid van ons hart? Neen, maar we horen in het lied, dat we zelf meezingen, hoe het in de gemeente Gods behoort te zijn. En indien het zo in ons hart niet is, zal ons dat zingen veroordelen. Doch dat is heilzaam. Want als u dat laatste waarlijk ondergaat, zult u zegen ontvangen.

Zo is het nu ook met het “Onze Vader”. Dat schikt zich niet naar u, maar u hebt het te bidden, want het is de taal der Kerk, op wier erf u leeft.

En u hebt te bedenken: Zo moet het in mijn hart zijn, en indien het niet zo is, veroordeel ik mijzelf. U voelt, dat heeft met huichelen niets te maken. Integendeel, het kan juist eerlijk maken en in de nood brengen en vrucht der bekering afwerpen. Zo wordt de zonde ontdekt. Dat is de weg des Heeren. En daarom hebben we onze kinderen ook het “Onze Vader” te leren. Maar altoos zo, dat we ze vroeg eerbied zoeken bij te brengen, en besef, dat het het gebed der Kerk is en dat het ons veroordeelt, evenals alles op het erf der Kerk (b.v. het zingen), indien we het niet doen met een hart, dat in Christus recht voor God is. Schijn moet immer van het wezen onderscheiden worden. Nodig is, zo worde beseft, bekering.

Hiermee verschijnt voor onze aandacht de grote opvoedende taak, die er in deze voor de ouders, onderwijzers en ambtsdragers, enz., is weggelegd ten opzichte van de jongeren. Zij hebben niet tot taak het kinderhart geestelijk dood te slaan en immuun te maken voor iedere vermaning en opwekking, maar hun de taal der Kerk, het eerbiedige gedrag der Kerk, de vormen, enz., bij te brengen; doch daarbij de eis der bekering, opdat het geen huichelarij worde. Zo heeft het een aanvang te nemen in het gezin. Daar heeft de man en vader aanstonds zijn priesterlijke taak op zich te nemen. Van de eerste huwelijksdag af dient dat te geschieden.

Indien men, vooral in het begin, tegen het vrije gebed opziet, dan neme men een formulier-gebed, nu en dan afgewisseld met een ander en het “Onze Vader”. Zorg voor eenvoud en eerbied in het uitspreken. Laat bedacht worden, dat het voorgaan in het gebed zijn begrensde tijd heeft. Men zij niet te lang, noch in huis, noch ter vergadering, noch in de kerkeraadskamer. Meestal moet gezegd worden dat het voorgaan korter kan, doch het stil gebed in de binnenkamer wel wat langer mag zijn.

Laten we ook de jongeren door ons voorgaan leren ’s avonds en ’s morgens te knielen voor Gods aangezicht en hun gebeden op te zeggen. Bedenk ook, dat de vorm en houding met het gebed ten nauwste samenhangen. Lichaam en ziel zijn te zamen verbonden. De gestalte der ziel vindt haar uitdrukking in de houding van het lichaam. Men zal dan ook niet de gemakkelijkste weg kiezen, maar het lichaam dwingen tot de houding van ootmoed en diepe eerbied voor Gods aangezicht. Dus niet ’s avonds, op de rug in bed liggende de handen vouwen en God aanroepen, maar neerknielen voor het bed. Dit alles zal de geest concentreren in de aandacht op God. Wat hebben we zo verantwoordelijkheid voor onszelf en onze kinderen.

Juist in deze weg wordt de armoede, onze vadsigheid, onze afkerigheid ontdekt. Dan bemerken we, dat we traag zijn tot de dienst van God en snel om onszelf te dienen. En wordt dat besprengd met het water des Geestes, dan zullen we ook weldra onze levensweg besproeien met tranen van berouw, over onze dwaasheid, onbekeerlijk-heid en zonde, en gaan dorsten naar verzoening. Zo gaan we zonden ontdekken, waar de wereld om lacht, maar die voor ons bergen van schuld worden. Hier kan alleen oplossing gebracht worden voor onze ziel in de Heere Jezus Christus, ter verzoening met God.

Ook Gods kinderen hebben zich steeds hierin te oefenen. Wees niet traag in het benaarstigen. Zij zullen steeds veel tot hun verootmoediging bij zich omdragen, maar juist daarin een teerheid van wandel openbaren in de kennis van Christus en het in Hem naderen tot de troon der genade. Alzo zullen ze ook anderen tot stichting zijn en hun naaste winnen voor Christus. Want we leren zo ook, dat we dienst verschuldigd zijn aan onze naaste, waarom de bede rijst:


Dat ieder, die U vreest, zich tot mij keer’,
Die kundig is in Uw getuigenissen.
Maak, dat mijn hart oprecht Uw lessen eer’;
Dat niets die ooit uit mijne ziel moog’ wissen,
Opdat ik niet beschaamd word’; laat, o HEER’,
Laat mij die gunst op aarde nimmer missen.


Zo schrijft ds. J. van Sliedregt in het zesde deel van zijn preken over de Heidelbergse Catchismus. Zie de bladzijden 57 tot en met 61.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Het gebed als ademtocht 2.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's