Sprekende plaatsen 4.
Op het derde beeld, wat staat op de begraafplaats van Stirling, wil ik nu de aandacht vestigen. Het is geplaatst voor James Renwick. De leider van de Covenanters. Het beeld op zich is treffend. Duidelijk laat het zien de jonge James. De leeftijd, waarop hij gestorven is. Zes en twintig jaar. Zeer jong zouden we zeggen en dan al uit het leven. Maar laten we niet vergeten, dat dit jonge leven niet zinloos geweest is. Hij is voor velen tot zegen geweest. In een korte tijd, in een paar jaren kan de Heere veel doen. Wie een instrument mag zijn in de hand van de Heere wordt gebruikt en het werk wat gedaan wordt laat vruchten zien. Tot eer van de Heere en tot heil van de kerk. En wat wonderlijk is, na eeuwen zelfs, mag nog doorwerken, wat op een bepaalde tijd gedaan werd. Het werk van de reformatie is niet beëindigd. Het mag doorgaan. Mensen komen tot reformatie. Mensenharten worden vernieuwd. Mensenlevens worden omgezet. Wanneer dit ook bij ons geschiedt, dan ontstaat er een band ook aan hen die eeuwen geleden geleefd hebben van en uit de genade des Heeren. Wie nu het standbeeld van James Renwick ziet, wordt stil. Welk een genade, welk een geloofsmoed heeft de Heere hem gegeven. Hij bleef staande tot het einde toe. Hij kon, hij wilde als martelaar sterven.
James Renwick werd geboren 15 feb. 1662. In zijn jonge leven schitterde de vreze des Heeren. Zijn ouders waren van de vreze des Heeren ook geen vreemdeling. In 1683 werd hij predikant. Hij was toen 21 jaar. Slechts 5 jaar kon hij dienen. Maar het waren jaren van dienen. Hij gaf het Woord door in een kerk, in het open veld. Hij sprak met en tot iedereen. Ook het schrijven heeft hij niet nagelaten. Daar hij op een gegeven moment gezien werd als de leider van de Covenanters werd hij vogelvrij verklaard. Wonderlijk heeft de Heere hem vele malen bewaard en gered. Feb. 1688 werd hij gearresteerd. De doodstraf werd over hem uitgesproken. De datum van de executie zou zijn 17 feb.
’s Morgens kwamen zijn moeder en zijn zuster om afscheid te nemen. In hun aanwezigheid bad hij: “Heere, nu hebt Gij mij op twee uren vanaf de eeuwigheid gebracht en dit is voor mij geen zaak van verschrikking, ja het is voor mij zo weinig alsof ik mij neer moest leggen op een bed van rozen. Door Uw genade en tot Uw lof kan ik zeggen dat ik nooit enige vrees voor de dood gehad heb sinds ik in de gevangenis kwam. O, hoe kan ik de gedachten voor me houden, dat ik minder dan twee uur van de kroon van de glorie af ben. Hij spoorde zijn moeder en zuster aan zich voor te bereiden op de dood. “Want, zei hij, in de dood is de koning der verschrikking, hoewel niet voor mij nu zoals het soms was toen ik mij verbergen moest. Maar laten wij ons nu verheugen en vrolijk zijn want de bruiloft van het Lam is gekomen en Zijn bruid heeft Zichzelf gereed gemaakt. Hoe zou ik ooit hebben kunnen denken dat de vrees voor het lijden zo ver van me weggenomen is. Maar wat zal ik zeggen? Het is het handelen van de Heere en het is wonderlijk in onze ogen. Ik heb vaak de rekening opgemaakt van het lijden voor Christus, maar nooit had ik verwacht dat het zo gemakkelijk zou zijn. Wie weet de eer en de gelukzaligheid van dat alles? Wie Mij belijdt voor de mensen, die zal ik belijden voor Mijn hemelse Vader”.
Toen zijn moeder weende spoorde hij haar te gedenken dat wie ook maar enig ding meer liefhad dan Christus, Hem niet waardig was. Indien gij mij liefhebt, verblijdt u dan dat ik naar Mijn Vader ga om te ontvangen de genieting van wat het oog nooit heeft gezien noch het-oor-gehoord heeft en dat niet in het hart van de mens is opgeklommen om dat te bevatten.
Toen hij de trommels hoorde slaan ten teken dat de executie zou beginnen, zei hij: “daar is de welkome waarschuwing van mijn bruiloft. De Bruidegom komt en ik ben gereed, ik ben gereed!” Op het schavot zong hij psalm 103 en las hij Openbaring 19. Biddend beval hij zijn ziel aan God door Christus de Middelaar. Hij verklaarde dat dit de vrolijkste dag was die hij ooit gezien had. Een dag waarnaar hij zeer had verlangd en hij dankte God, dat Hij hem vereerd had met de kroon van het martelaarschap. Een eer waarvoor de engelen niet vatbaar waren.
Tot de aanwezigen sprak hij: “ik moet u zeggen, dat ik hier op deze dag gekomen ben om mijn leven neer te leggen wegens het aanhangen van de Waarheden van Christus, waarvoor ik noch bang, noch beschaamd ben om te lijden. Integendeel, ik loof de Heere, Die mij waardig gekeurd heeft en mij bekwaam heeft gemaakt om ieder ding voor Hem te lijden en ik verlang om Zijn genade te prijzen dat Hij niet alleen mij vrij heeft gehouden van de grote verontreinigingen van de tijd maar ook van vele verontreinigingen van kinderen en wat betreft die waarmee ik verontreinigd was, Hij heeft mij er van gewassen en schoongemaakt met Zijn eigen bloed”.
Hij riep op tot standvastigheid, maar bovenal tot het één worden met Christus. De vreemdelingen van Christus, vermaande hij te breken met hun zonden door de bekering, opdat er niet een droevig getuigenis tegen hen zou zijn in de dag des Heeren.
Toen hij de ladder beklom bad hij: “Heere ik sterf in het geloof dat Gij Schotland niet zult verlaten, maar dat Gij het bloed van Uw getuigen wilt maken tot het zaad der Kerk en weer zult wederkeren en heerlijk zijn in dit land.
Nu Heere, ik ben gereed, de bruid, de vrouw van het Lam heeft Zich gereed gemaakt.
Toen de kap voor zijn gezicht werd geschoven, zei hij tegen een vriend, die naast hem mocht staan: “Vaarwel, weest ijverig in uw plicht stel uw vrede met God door Christus. Er zal een grote beproeving over het overblijfsel komen dat ik verlaat. Ik heb hen overgegeven aan God. Vertel hen niet bezorgd te zijn, noch ontmoedigd in het handhaven van het getuigenis. Laat ze niet loslaten noch opgeven één van deze versmade waarheden. Houdt vast aan uw grond en de Heere zal u voorzien van onderwijzers en predikanten en wanneer Hij komt zal Hij al deze verachte waarheden heerlijk maken op de aarde”.
Vlak voor hij stierf zei hij de woorden: “Heere, in Uw handen beveel ik mijn geest; want Gij hebt mij verlost, o God der Waarheid”.
Zo stierf James Renwick, 26 jaar oud.
Een diamant, geslepen door verdrukkingen en beproevingen heen. Kostbaar in de ogen des Heeren. Schitterend op aarde door de lichtglans van Gods genade. Eeuwig een plaats ontvangend in Gods heiligdom. Staande bij zijn beeld mag en moet het zijn: Gekomen uit de grote verdrukking. Het kleed gewassen, wit gemaakt in het bloed van het Lam. Altoos voor de troon van God. Hem dienend dag en nacht in zijn tempel. Overschaduwd door de Heere Zelf. Niet meer hongeren, niet meer dorsten. Geen last meer van de zon noch enige hitte. Geweid door het Lam. Geleid door het Lam tot de levende fonteinen der wateren. Alle tranen door God de Heere afgewassen. Hoe zalig is het volk, het welk Gods geklank kent. In leven en sterven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1989
Bewaar het pand | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1989
Bewaar het pand | 6 Pagina's