Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes de doper 2.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes de doper 2.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het Getuigenis van de Schrift aangaande Johannes de doper - wij hebben het even aangestipt - speelt Jesaja 40 : 3 een grote rol.

Het is opvallend dat zowel Mattheüs, als Marcus, zowel Lucas als Johannes, dus alle vier de evangelieschrijvers als met één vinger op de vervulling van dit Schriftwoord wijzen, het vierde evangelie wel op de meest treffende wijze in Joh. 1 : 22 en 23, als de Doper, op de vraag van de afgezondenen uit de Farizeeën, zelf hun het antwoord geeft: ’Tk ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht, gelijk Jesaja de profeet gesproken heeft.”

Er is behalve het woord uit Jesaja een tweede plaats uit de profeten waarvan de vervulling in Johannes de doper aangewezen wordt. Het is het bekende woord uit Maleachi 3:1, waar we lezen: “Ziet, Ik zende Mijn engel die voor Mijn aangezich ten weg bereiden zal.” Ook in deze plaats, evenals in Jesaja, weer de aanduiding van de ’voorloper’ of ’wegbereider’. U weet, het is met name de Heere Jezus zelf die van Johannes de doper getuigt, dat hij die beloofde engel is. Het is, wanneer de discipelen van Johannes weer zijn vertrokken om het antwoord van Jezus aan Johannes in zijn gevangenis over te brengen, dat de Heere tot de schare gaat zeggen wie Johannes wel geweest is, en hun de vraag doet: Wie denkt u dat Johannes is? Is hij een riet dat van de wind heen en weer bewogen wordt? Of is hij soms een mens met zachte klederen gekleed? Niets van dat alles. En ook moeten zij niet uit de vraag van de Doper aan Jezus: “Zijt Gij degene die komen zou, of verwachten wij een ander?” de verkeerde conclusie trekken, dat Johannes is veranderd in een bange, onzekere twijfelaar die zelf niet meer achter zijn prediking zou staan. Dan zet Jezus de schare uiteen de geheel enige plaats die Johannes inneemt in de voortgang der heilsopenbaring. Met de woorden die wij vinden Matth. 11 : 9 vv en Luc. 7 : 26 vv: “Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja ik zeg u, ook veel meer dan een profeet. Want, deze is het van welke geschreven staat: Ziet, Ik zende Mijn engel voor Uw aangezicht die Uw weg bereiden zal voor U heen.” Door hem aan te duiden met de woorden “veel meer dan een profeet” maakt Jezus dus een caesuur tussen Johannes en al de profeten die voor hem waren. Calvijn tekent aan: “Hierop heeft ook de voorzegging van Maleachi betrekking, die er terstond op volgt, namelijk dat Johannes daarin boven de anderen staat, dat hij de heraut en onmiddellijke voorloper van Christus is. Want al hadden de oude profeten van Zijn rijk gesproken, zij waren niet gelijk Johannes voor zijn aangezicht gesteld, om Zijn tegenwoordigheid aan te kondigen.” Hetgeen hierop volgt moeten we in gelijke zin opvatten, n.1. als Jezus van Johannes zegt: “Onder degenen die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan meerder dan Johannes de doper, doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij.” (Matth. 11 : 11, Luc. 7 : 28). Dat Johannes hier gezegd wordt uit te steken boven allen die van vrouwen geboren zijn, kan geen betrekking hebben op zijn mate van kennis of op de graad van godzaligheid waartoe hij gekomen was. Het is wel mogelijk dat anderen die voor hem geweest zijn, in geestelijk kennen van de verborgenheden des heils verder dan de Doper waren gekomen, of in godzaligheid boven hem hebben uitgeblonken. Waarop de Heere in deze woorden alleen maar doelt, is de bijzondere weldaad aan Johannes verleend niet alleen een prediker te zijn van het Koninkrijk maar ook de Koning Zélf als heraut te mogen voorgaan, aan te kondigen en zijn tijdgenoten aan te wijzen, en als zodanig stelt Jezus hem in rangorde boven alle anderen.

Zo hebben wij tot nu toe iets aangestipt dat in verband staat met het Getuigenis aangaande Johannes, en ik wil ter afronding van dit punt dan nog even op de erenaam die Jezus geeft aan Johannes en die we lezen in Joh. 5 : 35: “Hij was”, zo lezen we daar, “een brandende en lichtende kaars, en gij hebt u voor een korte tijd in zijn licht willen verheugen.”

J.C. Ryle in zijn bijbelverklaring wijst erop dat Jezus zegt: “Hij was” en concludeert: “Johannes leefde dus, toen Christus dit zeide, niet meer.” Wat ook hiervan zij, als Christus één van Zijn dienaren eert door hem te noemen “een brandende en lichtende kaars” dan is dit zeker geen gering eerbewijs. Er hebben in de kerk Gods door de eeuwen heen heldere lichten geschenen, waarvan sommigen eeuwen na hun dood nog altijd licht uitstralen door de geschriften die zij ons nagelaten hebben. Ofschoon ook hier het Schriftwoord weer geldt: “De heerlijkheid van de ene ster verschilt van de heerlijkheid van de andere.” (1 Cor. 15 : 41). Welk een sprekend beeld intussen! De brandende en lichtende kaars, die anderen niet verlichten kan zonder zelf te verteren, anderen niet verheugen kan zonder zelf te branden! Wel mogen wij hier ons de lijfspreuk van Calvijn te binnen brengen: terar dum prosim, ’laat mij maar verteerd worden, zo ik slechts nuttig mag zijn’. Ik stel mij voor dat, indien iemand de Heere Jezus in dat ogenblik had kunnen vragen: En wat is er nu van die gebluste kaars, van die bloedgetuige die de leer van Christus met zijn dood heeft bezegeld? dat het antwoord van Christus zou geweest zijn: Hij is hier wel in kort opgebrand, maar hij is al daar waar de leraars blinken als de glans van het uitspansel, naar Daniël 12 : 3.

Nu ten tweede, het Getuigenis van (of door) Johannes, of wat hetzelfde is, wat was dan dit kaarslicht dat sommigen of misschien wel velen in die dagen verheugde, ofschoon er ook waren die er niet door verlicht maar eerder door verblind werden?

Misschien mogen we dan beginnen met u te wijzen op de naamgeving vóór zijn geboorte door de engel. “Gij zult zijn naam heten Johannes (Luc. 1 : 13). Die naam wil zeggen: “De genade des Heeren” of “De Heere is genadig”. Die naam verkondigde het wonder van de toewending Gods in genade naar Zijn volk. “Gij zult zijn naam heten: Genadig is de Heere.” Zo ligt in die naamgeving van te voren heel de bediening die hij straks onder het volk te volbrengen had, verklaard als een bediening waarin genade de heerschappij voert. Ook wanneer wij de prediking van de Doper bestuderen en dan tot de conclusie komen dat het gericht Gods en het toekomend oordeel in zijn prediking een zeer centrale plaats hebben en bij tijden zelfs op de voorgrond staan, dan doet dit hieraan geen afbreuk. Het is in overeenstemming met heel de Schriftuurlijke waarheid, dat in de werken Gods na de val ’genade’ altijd voorafgaat, en dit geldt op het terrein der bijzondere Godsopenbaring wel het sterkst. Als nu dan van meet af aan heel de bediening van de Doper in het perspectief van het genadewonder des HEEREN gesteld wordt, dan leggen wij vervolgens het oor te luisteren bij de prediking van deze Voorloper en Wegbereider, om te ontdekken dat deze ontzagwekkende prediker er niet mee begonnen is tegen de mensen te zeggen: God heeft u lief.... Niets daarvan. Hij is niet tot die mensen gegaan en heeft gezegd: Mijn naam is Johannes, d.i. de Heere is genadig, welnu, dat is ook voor u. Helemaal niet.

Ik dacht dat de prediking van Johannes de doper ons allen ten deze een aantal belangwekkende zaken kan leren. Allereerst hoe de werking is van ’genade’ (als we het zo mogen uitdrukken) en welke de manier is waarop ’genade’ door middel van de prediking tot de mensen komt.

Wij lezen in Lucas 3 : 3 wat de prediking van Johannes de doper geweest is. Er staat bij dat hij predikte “den doop der bekering tot vergeving der zonden”. Hij was dus niet alleen maar gezonden om te dopen, maar ook om door middel van de prediking uit te leggen wat daarvan, van de doop, de inhoud was. Wordt nu deze doop ’de doop der bekering tot vergeving der zonden’ genoemd, dan maakt dit duidelijk dat in het onderwijs van Johannes niet ’genade’ en ’vergeving’ het eerste woord was dat hij sprak, maar ’bekering’ en ’zonde’. In ons oude doopformulier mag m.i. de kerk der Reformatie een schat bezitten waarvoor zij de Heere niet genoeg dankbaar zijn kan. In dit formulier dezelfde lijn. Het eerste woord, dat in het dooponderwijs altijd gesproken dient te worden, luidt: U staat erbuiten! Zo ook luidde de prediking van Johannes tot het volk dat van alle zijden was uitgelopen om hem te horen: U staat erbuiten. Zo ligt de weg waarop God in genade tot de zondaar komt, en nooit anders. Genade kan geen genade voor mij worden, tenzij in de betekenis: Ik sta er buiten. De grote vooronderstelling die hier natuurlijk achter ligt, een voluit bijbelse vooronderstelling, is deze, dat de mens in een zodanige staat van vijandschap jegens God verkeert van nature, dat hij - gelijk de Schrift het zegt - anders niet dan ’vlees’ is. En dat vlees is niet dood, maar het verzet zich en blijft zich verzetten, het onderwerpt zich der wet Gods niet. Johannes - “genadig is de Heere”. Zijn prediking was belofteprediking, zijn prediking was ver-bondsprediking, zijn prediking was Christusprediking! Maar in deze prediking stond voorop wat eerst gezegd dient te worden. Er is een verbondsprediking, een belofteprediking, die hierover met grote stappen heengaat. “Met zevenmijlslaarzen” meen ik, dat prof. Van der Schuit eens uitdrukte.

In zulk een prediking worden de hoorders meteen of liefst zo gauw mogelijk in de ’dankbaarheid’ gezet. Het z.g.n. ’stuk der ellende’ wordt mager behandeld. En wie daar de vinger bij legt wordt niet zelden schamper aangezien, alsof men zeggen wil: “O dat is nog zo eentje van vroeger”. Of een andere veel gehoorde reactie: “U moet daar immers niet een systeem van maken?” (Bij het ’Je moet geloven-systeem’ voelen dezulken zich doorgaans heel wat beter thuis!)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1990

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Johannes de doper 2.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1990

Bewaar het pand | 6 Pagina's