Uit mensen of uit God
“Want indien deze raad, of dit werk uit mensen is, zo zal het gebroken worden. Maar indien het uit God is, zo kunt gij dat niet breken”.
Toch wel een wijze raad, die de grote wetgeleerde Gamaliël aan de Joodse Raad gaf, om voorzichtig te zijn met een oordeel over de apostelen. Immers, wanneer hun zaak uit de mensen was, zoals die van Theudas en van Judas, de Galileër, dan zou ze toch wel gebroken worden. Dan zou de zaak vanzelf wel doodlopen. Maar als hun zaak uit God was, dan zouden zij die toch niet kunnen breken. Dan was het gevaarlijk om er tegen te strijden, omdat hun strijd dan een strijd tegen God zou zijn.
In zekere zin: een wijze raad! In zekere zin ja, Want het was niet wijs van Gamaliël, dat hij blijkbaar nalaat het optreden van de apostelen te toetsen aan de Schriften, wat van een wetgeleerde toch zeker verwacht mocht worden. Maar dat neemt toch niet weg, dat zijn raad aan het Sanhedrin in veel gevallen wel wat meer bedacht en ter harte genomen mag worden.
Of kunnen ook wij niet geneigd zijn erg voorbarig te zijn in het uitspreken van een oordeel over een bepaalde zaak. Hoevelen liepen op een ogenblik niet weg met een beweging, waarvan men meende dat ze uit God was, maar waarvan achteraf bleek dat ze uit mensen was. Het omgekeerde kwam en komt ook voor.
Laten we niet vergeten, dat een zaak, die uit mensen is, doorgaans toch ook wel iets goeds in zich heeft, naar de vorm en de schijn iets goddelijks. Terwijl een zaak, die uit God is, toch veel gebrekkigs en zondigs vertoont. Omdat, wat uit God is, door mensen wordt uitgevoerd en verwerkt. Om iets goeds is een zaak nog niet uit God, en om iets kwaads is zij nog niet uit mensen. Wanneer we bijvoorbeeld de geschiedenis van de Hervorming of van de Afscheiding nagaan, dan komen we toch wel heel wat klein-menselijk, onzuivere, zondige dingen tegen. En toch menen we te mogen zeggen dat zowel Hervorming als Afscheiding uit God waren. En omgekeerd: er is wellicht geen ketter te noemen, of hij verkondigde ook wel iets wat waar was. En toch is een ketter niet van God gezonden en de ketterij is niet uit God maar uit mensen.
En zeker past ons ook voorzichtigheid en bescheidenheid wanneer het gaat om de beoordeling van iemands innerlijk leven. Wij weten allen, dat de waarachtige bekering uit God is, maar dat er ook heel wat zogenaamde bekering is, schijnbekering, namaak, die niet uit God is maar uit mensen.
We krijgen een indruk van iemand, die we meemaken en horen spreken: een gunstige of een ongunstige indruk. Maar het kan minstens voorbarig en zelfs gevaarlijk zijn om op een indruk af te gaan. Om iemand te veroordelen omdat we aanmerkingen kunnen maken op een uitdrukking of een handelwijze. We zouden ons zo licht kunnen vergissen. En dan denk ik aan het woord van Jezus: “als iemand één van deze kleinen ergert, het ware hem beter, dat een molensteen om zijn hals gehangen werd en hij in de diepte der zee geworpen ware”. Of aan de wenk in onze catechismus: niemand ongehoord veroordelen of helpen verdoemen! We moeten ook niet al te lichtvaardig zo hoog opgeven, wiens woorden zo geestelijk schijnen te zijn, dat wij de indruk hebben dat hij brandt van liefde voor de Heere en we zouden ons kunnen vergissen. Er wordt weleens gezegd: met die of die zou ik stervende wel willen meereizen! We begrijpen best de bedoeling. Maar toch: we kunnen alleen zalig sterven met Christus en heengaan met het: op Uw Woord, Heere! De Heere is alleen waarlijk getrouw, Zijn Woord waarachtig en Zijn werk volmaakt.
Zeker: de dingen kunnen zo duidelijk liggen (naar beide kanten) dat we geen reden hebben om te twijfelen. Niettemin past ons voorzichtigheid en bescheidenheid. We kunnen over bepaalde zaken grondig met iemand van mening verschillen, maar dan toch niet lichtvaardig over iemands innerlijk oordelen. Dat oordeel komt tenslotte alleen de Heere toe! Dat doet overigens niets af van onze roeping “om de geesten te beproeven, of zij uit God zijn”, door ze te toetsen aan Zijn onfeilbaar Woord.
Wie we wel streng moeten beoordelen? Onszelf! Niemand weet wat in de mens is, dan de geest des mensen, die in hem is”. Van onszelf moeten we weten, of onze zaak uit God is of uit mensen.
Vreselijk zal het zijn om te menen in te gaan en niet te kunnen. Is onze ijver, onze godsvrucht, onze bekering “uit mensen” dan zal het verbroken worden.
Alleen dan zullen we straks binnengaan, als ons werk uit God was. Dat werk is in wezen volmaakt, juist omdat het uit God is. Hoewel het in trap en maat nog onvolkomen is en het nog vermengd is met zoveel dat uit mensen is. Maar God zal niet laten varen het werk Zijner handen. En alleen Zijn werk verduurt dan ook de eeuwigheid! Eens zal de oprechte volkomen breken met alles wat uit mensen is. En wat uit God is, eindigt eeuwig in God! En de oprechten kennen de bede: “Doorgrond mij, O God! en ken mijn hart: beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op de eeuwige weg”!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1990
Bewaar het pand | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1990
Bewaar het pand | 6 Pagina's