Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes de Doper 3.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes de Doper 3.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dan verder. De engel Gabriël had tot Zacharias met het oog op diens zoon de woorden gesproken: “En hij zal velen der kinderen Israëls bekeren tot den Heere, hun God.” (Luc. 1 : 16). Stond het dan in de macht van Johannes mensen te bekeren? Zo niet. God staat de kracht om zondaren te bekeren niet af aan enig schepsel. Maar als de engel zo spreekt, volgt hij de gewone spreekwijze van de Schrift. Wat door deze woorden wordt aangeduid, is de geweldige kracht die God met de prediking van Johannes zal doen gepaard gaan. En het is merkwaardig, maar we kunnen altijd weer zien hoe een prediking die begint met de mens voor het aangezicht van de heilige en rechtvaardige God te plaatsen en hem als diepschuldig stelt voor diens heilige majesteit, dat daar wonderen van bekering gewerkt worden. N.l. als nu de boodschap van genade en verlossing weerklinkt. Als de heraut nu roepen gaat: Er is genade! Er is vergeving! En welk een genade is dit! Wat boodschapt de stem des roependen? Hij roept luide: “Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht!” Dit is de boodschap des heils. Verlossing heeft hier de inhoud van Gods komst tot Zijn volk. Als het volk niet komen kan tot God, komt God tot het volk. Als het volk in Babel is, als het volk in de woestijn verkeert - en het woord woestijn staat hier naar Calvijn het verklaart voor de ondergang of de ontzettende vernietiging van het volk - dan zou het volk met het oog op hun toestand kunnen wanhopen aan de mogelijkheid tot herstel, maar dan zorgt de Heere weer voor nieuwe herauten die het komen Gods prediken. Dan is het ogenblik er in de gemeente dat de verkondiger van vrije barmhartigheid de genadeklokken luide mag laten klinken. Zit daar een volk onder de kansel dat het vonnis aanvaardt? Zit daar een volk dat zich voor God de Heere schuldig kent? Een volk dat verstaan gaat, dat zalig worden een wonderwerk Gods is? Dat volk weet niet en ziet niet, hoe de Heere nog tot haar komen kan. Dat is voor hen, denken zij, niet mogelijk. Hoe zal dat kunnen, met zulke bergen van schuld die er tussen liggen en de ziel van de Heere scheiden? En dan staat daar Johannes de doper en die antwoordt daarop en zegt: Wel! Hoe dit kan, vraagt u? “Alle dal zal gevuld worden, en alle berg en heuvel zal vernederd worden, en de kromme wegen zullen tot een rechte weg worden, en de oneffen tot effen wegen.” (Luc. 3 : 5). En zie, met de prediking komt God Zelf mee en het gebeurt dat sommigen geloof ontvangen en gaan geloven dat dit waar is en dat God dit kan bewerken, ook voor hen, en daar naderen zij tot Johannes, die hun het Evangelie heeft gepredikt en die hun de hemel heeft geopend om de goedertierenheid Gods te smaken, en belijdende hun zonden, begeren zij gedoopt te worden! Hun belijdenis heeft niet tot wortel de vrees voor straf, maar het gevoel van de waarheid Gods en van de liefde Gods waarvan zij kracht voelen uitgaan op hun harten.

En omdat de prediking van vrije genade - en dat is toch de bijbelse verbondsprediking en de bijbelse belofteprediking -, omdat de prediking van vrije genade z’n uitgangspunt niet neemt in de mogelijkheden van de mens, ja veeleer die mens al z’n mogelijkheden uit handen slaat, daarom kan er ook gezegd worden, zoals de Doper vervolgt: “En alle vlees zal de zaligheid Gods zien.” (Luc. 3: 6). Wie zou dat willen tegenhouden? Wie zou dat willen beletten? Wie zou Gods welbehagen tot Zijn volk kunnen te niet maken? De duivel? De zonde? De wereld? Daar gaat het gebeuren dat mensen de zaligheid Gods zien. De prediking mag dit aanwijzen en verkondigen en tegelijk beseffen wij dat alleen de uiterlijke prediking de mensen niet uit hun ongeloof verlossen kan, echter waar de Heere erin meekomt, daar gebeurt het zelfs dat ’niet-geloven’ een onmogelijke zaak wordt. Als dat plaatsheeft en de zaligheid Gods gezien wordt, eerst door de traliën van het Woord, daar is het inderdaad onmogelijk om.... niet te geloven.

Het eigenlijke van Johannes’ zending moet dan evenwel nog komen. Tot zover heeft hij, op het dopen na, niets gedaan of gezegd, dat hem van de andere profeten onderscheidt. Maar dan breekt dat moment aan waarvan Johannes wist dat het komen zou en waarvan hij de ure met spanning zal verwacht hebben, n.l. dat hem zal geopenbaard worden Wie Hij is. “En ik kende Hem niet”, zo verklaart hijzelf, “maar die mij gezonden heeft om te dopen met water, die had mij gezegd: Op welken gij den Geest zult zien nederdalen en op Hem blijven, Deze is het.” (Joh. 1 : 33). Het teken geschiedt, en Johannes roept: “Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” (Joh. 1 : 29).

Velen hebben er reeds op gewezen, van welk een Christuskennis de Doper getuigenis aflegt! Als wij de Christusprediking van Johannes de Doper er goed op nalezen, dan komen wij tot deze gedachte: Johannes was alle discipelen ver vooruit! Hij zag de Christus als de Bruidegom van zijn kerk en hij predikte Hem als de Heere uit de hemel. Hij beleed Zijn praeëxistentie (“Die na mij komt is vòòr mij geworden, want Hij was éér dan ik”, Joh. 1:15) en als hij de Christus aanwijst als het Lam Gods, dan getuigt de Doper daarmee heel duidelijk van het lijden en sterven dat over Hem, dat Lam, komen moet, want alleen het geslachte Lam kan een verzoening zijn voor zonden. Johannes was waarlijk een zodanig Christusprediker dat het schijnt alsof het Pinksterfeest al begonnen is.

Evenwel, als hij in de gevangenis zit en hij in kolken van twijfel als wegzinkt, dan blijkt het weer dat het nog Pinksterfeest worden moet, en dat wij in Johannes toch nog weer hebben een gestalte die wel op de drempel van de nieuwe bedeling staat en ook wel het licht van de nieuwe bedeling helderder heeft zien schijnen dan degenen die voor hem waren, maar dat hij tóch anderzijds nog thuishoort in de oude bedeling, waarop Christus doelde toen Hij zeide: “Doch de minste in het Koninkrijk der hemelen is meerder dan hij.” (Matth. 11:11; Luc. 7 : 28). Op zijn vraag “Zijt Gij degene die komen zou of verwachten wij een Ander?” zou ik straks nog heel even terug willen komen.

Vòòr we aanlanden bij ons laatste punt, nog even een vraag over het oordeel en het gericht in de prediking van de Doper. Niet ontkend kan worden dat het gericht en het oordeel van God in Johannes’ prediking nadrukkelijk een plaats heeft. Wij vernemen van “de toekomende toorn” (Matth. 3:7), ook laat hij weten dat “de bijl ligt aan de wortel der bomen” (Matth. 3 : 10; Luc. 3 : 9), terwijl “het kaf met onuitblusselijk vuur zal verbrand worden” (Matth. 3:12; Luc. 3:17). Ook het beroep op het verbond wordt door Johannes, als vruchten der bekering waardig ontbreken, van de hand gewezen. “Begint niet te zeggen bij uzelven: Wij hebben Abraham tot een vader” (Matth. 3 : 9; Luc. 3 : 8). Alsof hij zeggen wil: U mag dan de uitwendige verbondsvoorrechten bezitten, maar wat baat het u, bij gemis aan waarachtige verbondsbeleving? Als onze verbondsprediking er een is in de lijn van Johannes de doper, dan zal het aan onze gemeente duidelijk worden dat het bondeling zijn ons oordeel zwaarder maakt, als de inwilliging van het verbond in de weg van wedergeboorte, bekering en geloof in ons leven is uitgebleven.

Als gesteld wordt dat de nadruk op de verbondswraak in de prediking van de Doper voor onze prediking in het heden geen betekenis heeft, dan acht ik dit een bewering die geen grond vindt in de Schrift en die, scherper nog, een afwijking doet vermoeden van de bij belse verbondsgedachte. Ook wijst onze Catechismus waar die handelt over de bediening van de sleutels van het hemelrijk, de zuiver bijbelse lijn aan. En nog minder blijft er van bovengenoemde bewering staande, als wij hét boek in het Nieuwe Testament waar wij terecht kunnen om te leren wat de prediking is, opslaan, n.l. het boek Handelingen. Noch Christus Zelf, noch Zijn apostelen hebben ooit anders gesproken en gepreekt dan Johannes de doper het deed. Een beroep op de voortgang der heilsopenbaring met het doel de plaats van het gericht in de prediking vandaag te elimineren of te verzwakken, moet als een ernstige aanranding van de waarheid Gods worden aangemerkt. Onze prediking blijve, in de zorg om de zielen die bezig zijn verloren te gaan, een gedurig aandringen om tot de gerechtigheid van Jezus Christus te komen, en doortrokken van de hoge ernst wat het is en waar het de mens brengen zal, die levende onder het Evangelie dezelfde blijft die hij altijd geweest is, zonder bewijzen van een nieuw leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1990

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Johannes de Doper 3.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1990

Bewaar het pand | 6 Pagina's