Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Alle tranen afwissen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Alle tranen afwissen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En God zal alle tranen van hun ogen afwissen.

Men heeft deze aarde wel een jammerdal genoemd. Onze catechismus spreekt ook over het kwaad, dat God ons in dit “jammerdal” toeschikt. En terecht, nietwaar?

Wat worden er een tranen geschreid sinds de val in het paradijs, toen de zonde zijn intrede deed in de wereld. Wat is er een lijden. Honger, oorlogsleed, miskenning en verdrukking. Wie schreit zijn tranen niet? Tranen van lichaamspijn. Tranen bij ziek- en sterfbedden. Tranen van rouw, van weduwen, weduwnaars en wezen. Tranen van teleurstelling, van gekrenkte liefde. Tranen van vrees, van onmacht, van moedeloosheid, van wanhoop. Tranen van zelfverwijt, van spijt, van berouw. En ja, dan worden er toch ook nog andere tranen geschreid. En dan denken wij aan de tranen van droefheid naar God: tranen om vergeving, om vernieuwing, om verlossing. Tranen uit liefde tot God. Tranen om heiligheid, om de nabijheid des Heeren. Tranen onder bestraffingen. Tranen, omdat de Heere Zijn aangezicht verbergt. Tranen om de Naam en de zaak des Heeren. Tranen vanwege het pijn lijden aan de kerk, die steeds minder kerk wordt.

Veel tranen worden er geschreid, die niet in Gods fles worden vergaard. Er zijn ook tranen, die in Gods fles terechtkomen: mijn tranen hebt G’ in Uwe fles vergaârd!

Er vloeien tranen om het verloren paradijs, om wat niet meer is. Er wordt ook geschreid om het beloofde paradijs, om wat nog niet is. Gode zij dank: er is hulp voor de tranen, troost voor de treurenden.

Wie kan er tranen dragen, dan Jezus? Dan Jezus? Immers: geen! Richt dan de treurende ogen naar Jezus heen! Jezus, de gezegende Zaligmaker, heeft in de dagen Zijns vieses met sterke roeping en tranen geofferd, om een oorzaak van eeuwige zaligheid te zijn voor ellendige zondaren. Hij heeft geweend bij het graf van Zijn vriend Lazarus, toen Hij zo direct werd geconfronteerd met de macht van de dood, om der zonde wil! Hij heeft geweend om de onbekeerlijkheid van Jeruzalem: Jeruzalem, hoe menigmaal het Ik u bijeen willen vergaderen.... Hij heeft geweend onder Gods straffende hand, onder Gods vloek, als de tot zonde gemaakte Borg. Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen, zo belijdt de kerk in aanbiddende verwondering.

Als nu de tranen vanwege de gevolgen der zonde maar tranen mogen worden vanwege de schuld der zonde. O, dan is er uitzicht, dan is er hoop, dan is er hulp, dan is er troost! Dan is daar die levende Zaligmaker tot een verzoening van al onze zonde. Looft Hem, Die u, al wat gij hebt misdreven, hoeveel het zij, genadig wil vergeven! Dan legt in Christus en om Christus’ wil, de Heere Zijn vertroostende hand op het bedroefde hoofd, op het schreiend hart. Hij strekt Zijn armen uit naar de verloren zoon, van wie het gezicht door tranen onherkenbaar is geworden, maar die het schreiend belijdt: ik heb tegen U, tegen U alleen gezondigd! Zie mijn berouw; hoor, hoe een boetling pleit....

Ja, dan wordt de ziel verkwikt door Gods vertroostingen.

Een andere weg is er niet. Waar niet geleerd wordt onder God te buigen in het dal van schuldbelijden en verootmoediging, daar blijft de weg tot vertroosting gesloten. Ezau vindt geen plaats van berouw en daarom ook niet van verademing en vertroosting, hoewel hij die met tranen zocht.

Heere, heilig al mijn smart. Kom Zelf mee in mijn verdriet, in mijn moeite en pijn! Gij aanschouwt toch de moeite en het verdriet, opdat wij het in Uw handen zouden geven. Andere Toevlucht ken ik geen; hulpeloos kom ik tot U vlieden. Laat, o laat mij niet alleen! Wie de weg mag inslaan zal het ervaren: ’t behoeftig volk, in hunne noden, in hun ellende en pijn, gans hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten Redder zijn!

Treft iemand druk, Hij wil de druk verlichten, en hart en mond vervullen met Zijn vreugd! En Hij is toch geen mens, dat Hij liegen zou? Mag het bedroefden niet aanmoedigen: ’k Roep, Heer’, in angst tot U gevloden: Ai, haast U tot mijn hulp en red; hoor naar de stem van mijn gebed, daar ik U aan roep in mijn noden!

En ja, dan blijft hier nog wel de moeite en het verdriet, en daarom ook de tranen. Vanwege de gebrokenheid van deze wereld en vooral vanwege de zondigheid van ons bestaan. Maar het wordt in de weg des geloofs toch ook telkens weer ervaren: Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer!

En dan staat daar als een vuurtoren op de kust aan de overzijde van deze woelige, donkere levenszee de belofte: “God zal alle tranen van hun ogen afwissen!”

Afwissen! Niet slechts drogen, maar afwissen! Het is oneindig groot, wanneer we met de dichter van psalm 116 mogen instemmen: “Gij hebt, o Heer’, in het doodlijkst tijdsgewricht, mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen! De tranen gedroogd. Maar ze komen nog wel weer terug. In dit jammerdal! Maar straks: afwissen! Alle tranen afgewist! Voor eeuwig! En ze komen nooit meer terug.

En God zal alle tranen van hunne ogen afwissen. Zijn kind aan Zijn goddelijk Vaderhart troosten, de tranen afwissen, zodat ze nooit weer terugkomen. Alle tranen afgewist. Alle tranen. De tranen van moeite en van pijn en van zorg en van verdriet en van rouw en van eenzaamheid. De tranen van Godsgemis en van zondesmart. De tranen om de verberging van Gods aangezicht. Ook de tranen van heimwee! Afgewist! Voor eeuwig! Hoe zal dat zijn? De balling van Patmos zegt het zo: “En ik hoorde een grote stem uit de hemel, zeggende: Ziet, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn. En God zal alle tranen van hunne ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggedaan.”

Het is de eeuwige jubel van de verloste schare, die de triumferende kerk uitmaakt:


Gij hebt mijn weeklacht en geschrei
Veranderd in een blijde rei;
Zo klimt Uw lof naar boven;
Mijn God, U zal ik eeuwig loven!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 september 1990

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Alle tranen afwissen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 september 1990

Bewaar het pand | 6 Pagina's