Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit: ’Buren-kout’ van Willem Teellinck

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit: ’Buren-kout’ van Willem Teellinck

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het tiende gesprek, dat in bovengenoemd boekje opgenomen is gaat het over het onlosmakelijk verband tussen het ware christelijke leven en het ware christelijke geloof. In dit gesprek zijn Samuël en een onbekende N. om de beurt aan het woord. Hier volgt het laatste gedeelte van dit gesprek.

“Sam. Ik heb helemaal niets tegen ow belijdenis des geloofs, maar u moet wel weten, buurman, dat het kan voorkomen dat iemand een goede geloofsbelijdenis aflegt die toch zelf geen goed geloof heeft. Want het is één ding het ware geloof te belijden, maar een ander ding het ware geloof te hebben. U hebt bijvoorbeeld ook beloofd bij het afleggen van uw geloofsbelijdenis dat u het geloof ook in de praktijk zou brengen. Welnu, daar hapert het bij u aan!

N. Wilt u dan beweren, dat een geloof dat geen godzalig leven met zich meebrengt, niet het ware zaligmakende geloof is?

Sam. Buurman, dat is in de Schrift zo zeker als ook maar iets ter wereld en Jacobus toont het zo duidelijk aan als iets ook maar in de Schrift is (Jac. 2 :18 e.v.). Daarom is het ook alleen maar bedrog van de satan, ingegeven door een grote verachting van de opbouw van Gods gemeente in onze gerefameerde wereld, dat een aantal naamchristenen daar een andere mening ova heeft. Ik heb daarom kort geleden een deel van een door mij beluisterde preek opgeschreven waarin zeer duidelijk met zes schriftuurlijke argumenten bewezen werd dat de christelijke levenswandel nooit van het ware christelijk geloof kan worden losgemaakt. En als dat wél het geval is, dan luidt elke keer de conclusie dat men daarom nog niet aan deze waarheid Gods mag twijfelen, maar dat men beter de oprechtheid van z’n geloof in twijfel kan trekken. Ik heb die preek hier bij me. Als u het goed vindt zal ik die eens voorlezen. Ik denk dat u daar niet één woord tegen in kan brengen.

N. Nou, ik vind het wel goed, als u ze mij eens voorleest.

Sam. Zes schriftuurlijke argumenten, die bewijzen dat het ware christelijke leven niet kan worden losgemaakt van het ware christelijk geloof.

1 . Het ware christelijk geloof brengt de Heere Jezus Christus in het hart van hem die het bezit (2 Cor. 13: 5) en bewerkstelligt dat de Heere Christus daarin woont (Ef. .3 :17) en daarin leeft (Gal. 2: 20). Zo ontvangt de christen dus door het ware christelijke geloof de tweede Adam in zich. Die een levendmakende Geest is (I Cor. 15: 45). Zoals dan een levende ent het sap van de wortels en de vruchtbaarheid van de boom ontvangt (Joh. 15 :1 e.v.; Rom 1 1:17), zo ontvangt ook de ware gelovige de natuur van een christen, want hij wordt door het geloof met Christus verenigd. Daardoor brengt hij vervolgens ook vruchten voort die bij het christelijk geloof passen. Als men dan ook sommigen aantreft die zich beroemen op het ware christelijk geloof, maar toch geen christelijk leven leiden, dan moet men terwille van hen niet de genoemde stellige waarheid Gods in twijfel trekken, maar men moet de oprechtheid van zo’n geloof in twijfel trekken, want het roemen op hun geloof stelt niets voor.

II. Het ware christelijk geloof laat de christen enerzijds duidelijk de ijdelheid van alle aardse dingen zien, waaraan toch veel mensen hun hart w jammerlijk verknocht hebben, en oolc toont het de vuilheid en de gmwelijkheid der zonde en de verschrikkelijkheid der helse pijnen en kwellingen die de bezoldiging der zonde zijn. Anderzijds laat het christelijk geloof aan de christen duidelijk de voortreffelijkheid der hemelse goederen zien, en voorts de sierlijkheid der godzaligheid en de grote aangenaamheid der hemelse vreugden. Want het ware geloof is dat eenvoudige oog. waarmee de christen als de wijze koopman de echte waarde van alle dingen leert kennen (Matth. 6: 22 en 13: 45, 46). Daardoor is het ook alleen aan de ware gelovigen gegeven om de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten (Matth. 13 :1 1). Daardoor wordt vervolgens de christen door het ware geloof ook zeer gesterkt om de ijdelheden van deze wereld af te zweren, die immers de aandacht afleiden van de eeuwige vreugde en gericht zijn op niet zomaar onschuldige maar ontwijfelbaar zekere helse kwellingen. Hij ontvangt daarentegen de kracht om het waarachtige christelijke leven te gaan en te blijven leiden, dat wegvoert van ’t verderf naar de eeuwige vreugde. Als men dan nog sommigen aantreft die zich beroemen op het geloof van de ware christen maar toch de ijdelheden van dit leven blijven beminnen en zich niet inspannen om een godzalig leven te leiden, dan moet men terwille van hen deze stellige waarheid Gods niet in twijfel trekken, maar men moet de oprechtheid van zo’n geloof in twijfel trekken, want het roemen op hun geloof stelt niets voor.

III. Het ware christelijke geloof laat de christen duidelijk al het goede zien dat de Heere God hem in de loop van zijn leven geschonken heeft. Ja, het ware christelijke geloof doet de christen smaken hoe goedertieren de Heere is, en opent hem de ogen zodat hij duidelijk ziet dat de Heere God de levende Fontein en Springader is, van waar alle goede dingen afgevloeid zijn die hij ooit heeft genoten (Ps. 116). Als hij dan van zijn zaligheid verzekerd is, dan weet hij God daarvoor te danken. En is hij in twijfel en vreest hij de verdoemenis (zoals dat ook zelfs de ware gelovigen wel kan overkomen, voornamelijk in het begin van hun bekering of ten tijde van aanvechting), dan merkt hij evenwel Gods vriendelijkheid op dat hij hier nog is in het land der levenden en nog tijd en gelegenheid heeft om te vlieden van de toekomende toorn. Want hij gevoelt in zijn hart en stemt dat ook toe, dat hij al lang verdiend heeft om in de hel verstoten te zijn zonder hoop op uitkomst (Klaagl. 3: 22). Daardoor wordt de christen vervolgens ook op een krachtige wijze ingewonnen door de liefde Gods, omdat hij door het ware geloof nu duidelijk ziet dat het immers de Heere God is en niemand anders, Die hem tot nu toe van de verdoemenis verlost heeft en hem altijd goed heeft gedaan. En dan is ook niets ter wereld hem zo dierbaar en waardevol dat hij te goed vindt om de Heere op te offeren (Ps. 116:12 e.v.). Daardoor begint hij dan ook met een ongeveinsd hart een godzalig leven te leiden, opdat hij zich in ieder geval enigszins dankbaar jegens God zal betonen voa al Zijn menigvuldige onverdiende weldaden (Rom. 12 :1). Als men dan nog sanmigen aantreft die zich beroemen ap het geloof van de ware christen, maar die toch door het opmerken van Gods weldaden jegens hen niet bereid zijn an als teken van dankbaarheid ha goede te doen, dan moet men ter wille van zulke mensen de genoemde stellige waarheid Gods niet in twijfel trekken, maar men moet de oprechtheid van zo’n geloof in twijfel trekken, want het roemen op hun geloof stelt niets voor.

IV. Het ware christelijke geloof doet de christen het Woord Gods aannemen als Gods Woord (I Tess. 2 :13), en dat is ook de reden dat hij de raad Gods, in de Heilige Schrift geopenbaard, voor de beste raad houdt die hem ter wereld ooit gegeven kan worden (Ps. 116: 7; Ps. 1 19: 24). Ha is dan ook zo dat de christen vast besloten heeft het voorschrift van Gods Woord tot nam van zijn leven te aanvaarden (Ps. I 19: 47,48; Hand. 24 :14). Hij neemt ook al de beloften en dreigementen Gods, die aan Gods geboden verbonden zijn, voor stellig waar aan. Als er dan iets gedaan moet worden en de wereld of ha vlees raadt het ene aan en de Heere Christus in Zijn Woord het andere, dan wordt de christen gewoonlijk zeer gesterkt om de raad van de wereld te ver verpen en de raad van Christus op te volgen. Hij ontvangt immers door het ware christelijke geloof de kracht an ha voor de grootste dwaasheid ter wereld te houden, de raad van de Heere Christus, Die de vijsheid des Vaders is, te verwerpen en de slechte gewoonte der wereld te volgen. En hieruit vloeit dan ook de christelijke levenswandel voort. Want hoe zou hij die de raad van Christus tot de regel van zijn leven maakt, dan ook niet op christelijke wijze leven? Als men dan toch sommigen aantreft die zich beroemen op ha ware christelijke geloof, maar toch niet door dit geloof aangespoord worden om in hun leven liever de raad van Christus te volgen dan de gewoonte der wereld, mensen die meestal de gewoonte der wereld en de raad van ha vlees volgen en daarentegen de raad van Christus in hun levenswandel versmaden, dan moet men ter wille van zulke mensen de genoemde stellige waarheid Gods niet in twijfel trekken, maar men moet de oprechtheid van w’n geloof bawijfelen, want hun roemen hierop stelt nias voor.

V. Het ware christelijke geloof doet de mens niet alleen de beloften der zaligheid, zoals Joh. 3:16, maar bok de beloften der godzaligheid, zoals Ez. 36: 25, 26, 27 beamen. Dit houdt in dat ha ware christelijke geloof de christen ook in geloof doet verwachten en vertrwwen dat God de Heere hem kracht zal geven en zal helpen om godzalig te leven. Hij vertrouwt er zelfs op dat God de kracht der verdorvenheid in hem zal breken en dempen (Micha 7 :19) en de kracht der godzaligheid in hem zal werken (Tit. 2 :14). Als de christen door het ware geloof nu werkelijk zo de beloofde hulp en bijstand Gods tot versterking van een godzalig leven aanneemt, dan grijpt hij door het geloof de Heere God Zelf aan in Zijn goedheid en macht.

Daardoor ontvangt hij naar wat hij gelooft en wadt hij aangedaan met kracht uit de hoogte (Luk. 24: 49). Op deze wijze gaat de christen nu met Gods kracht te werlc in het leven der godzaligheid en zo wordt hij ook in staat gesteld om meer te doen dan hij kan bidden of denken (Ef. 3: 20). Daardoor overwint hij ode de wereld en zijn wereldse vleselijke misslagen door het geloof (I Joh. 5: 4; 2 Petr. 1: 3, 4) en begint hij werkelijk een godzalig leven te leiden (Gal. 2: 20). Want wie zal in staat zijn een christelijk leven te leiden, als de ware gelovige het niet leidt die, vertrouwend op Gods beloften, zich door het geloof verzekert van de hulp en bijstand Gods in de praktijk der godzaligheid? Als men dan nog sanmigen aantreft die zich beroemen op het ware geloof, maar die toch alleen maar slaven van hun zonden blijven en niet worden gesterkt door de beloofde hulp van God, mensen die bij elke gelegenheid zelf overwonnen worden door de zonde en door de slechte wereldse gewoonten, dan moet men terwille van hen de genoemde waarheid Gods niet in twijfel trekken, maar men moet de oprechtheid van zo’n geloof betwijfelen, want het roemen op hun geloof stelt immers niets voor.

VI. Het ware christelijke geloof zorgt ervoor dat de christen zeer nauwgezet en bij de voortduur alle geheiligde middelen aanwendt, die in Gods Woord aanbevolen worden en die nuttig zijn voor de versterking van een godzalig leven (Ps. 116 : 14; 1 Cor. 15; 58). Maar niet alleen dit, het ware geloof geeft daarboven nog een bijzondere kracht aan die middelen waardoor ze ook het doel bereiken dat God met ze voorheeft (Hebr. 4: 2). Het gehoor van Gods Woord (Gal. 3: 5; Ran. 1:16), het gebed (Jac. 1: 6 en 5 :17), en andere heilige verrichtingen geven daarom dan pas kracht als die in het geloof plaatsvinden (Rom. 14: 23; Tit. 1:15). Omdat de christen op deze wijze door het waa-rachdge geloof wordt opgewekt (Mark. 2: 8 e.v.), om alle geheiligde middelen die de godzaligheid bevaderen, niet alleen met vlijt maar ook met krachtsinspanning te gebruiken, vloeit daar de praktijk der godzaligheid en het ware christelijke leven uit voort. Wij zien dat ook in allerlei soort handwerk en bedrijvigheid; wie zich het meest, en dan gecombineerd met ijver en overleg, oefenen in een of ander handwerk, die worden daarin het meest ervaren, het handigst en het meest bekwaam. Als men dan sommigen aantreft die zich beroemen op het ware christelijke geloof, maar toch door hun geloof niet worden aangemoedigd om op een verstandige wijze de geheiligde middelen aan te wenden die van nut zij n voor een versterking van een christelijke levenswandel, dan moet men ter wille van zulke mensen de genoemde stellige waarheid Gods niet in twijfel trekken, want het is werkelijk zeer te vrezen dat ook dit roemen op hun geloof niets voorstelt.

Zie daar, zo wordt bewezen dat het ware christelijk geloof zeer zeker een godzalig leven met zich meebrengt.

N. Wel, de argumenten zijn werkelijk niet onredelijk. Ik weet er niet veel tegen in te brengen. Ik zie nu wel, dat ik wat beter op mijn zaken zal moeten letten als ik mijn geweten op goede gron den wil gerust stellen en ik er heel zeker van kan zijn, dat mijn zaak er bij de Heere goed voorstaat. Ik heb over deze dingen nooit w diep nagedacht.

Sam. Ik smeek u daarom, buurman, om daar toch zeker eens aandacht aan te schenken. Kijk, neem dit geschrift van me mee en wil toch ernstig en dikwijls deze argumenten voor uzelf onderweken en ze steeds opnieuw overdenken. Ik hoop, dat dit nuttig zal zijn voor uw ziel.

N. Wel, ik zal dit doen en er terdege aandacht aan schenken. Ik merk dat ik al overtuigd ben en dat het zo is als u naar waarheid hebt uitgelegd. Ik hoop ook dat u in de toekomst zult merken dat het vruchten in mij heeft voortgebracht. Sam. De Heere, onze God, geve u dat!”

Wat Teellinck al meer dan drie eeuwen geleden schreef mag ook nu nog vel stof tot nadenken en inkeer geven.

We brengen in herinnering, dat het boekje ’Buren-kout’ indertijd door ’de Roos’ te Vlaardingen opnieuw is uitgegeven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1990

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Uit: ’Buren-kout’ van Willem Teellinck

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1990

Bewaar het pand | 6 Pagina's