Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

John Owen over de “Inwonende zonde”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

John Owen over de “Inwonende zonde”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

8.

In deze artikelenserie houden we ons bezig met de gedachten van John Owen over de “inwonende zonde” - de zonde zoals die zich openbaart in het leven van Gods kinderen. We doen dit aan de hand van een uitvoerige verhandeling die hij over dit onderwerp gepubliceerd heeft onder de titel: “De natuur, de kracht, de bedrieglijkheid en de overmacht van de overblijfselen van de inwonende zonde in de gelovigen”. In onze weergave sluiten wij ons nauw aan bij de vier kernwoorden die Owen in deze titel noemt. Zo dachten we in de vorige afleveringen na over het eerste kernbegrip: De natuur van de inwonende zonde. In deze aflevering willen we een begin maken met de behandeling van het tweede aspect: De kracht van de zonde in het leven van Gods kinderen.

Een woud van onderscheidingen

Owens uitgangspunt is dat de kracht van de inwonende zonde vooral blijkt in haar werkingen, dat wil zeggen in de vele activiteiten die zij aan de dag legt.

Want juist in de manier waarop zij in het leven van Christenen aan het werk is wordt duidelijk hoezeer zij geneigd is zich telkens weer te verzetten tegen Gods geboden en tegen Zijn genade. Owen hecht er kennelijk veel waarde aan om dit aspect uitvoerig te behandelen. Al in de inleiding op zijn boek had hij aangegeven dat hier het zwaartepunt van zijn betoog zou liggen: Het was er hem met name om begonnen de inwonende zonde in haar kracht en in haar werkingen te ontmaskeren. Nu worden de vele bladzijden die Owen aan dit onderdeel wijdt gekenmerkt door talloze onderscheidingen waarin hij zijn betoog onderverdeelt. Hij is daarin duidelijk een kind van zijn tijd: Hij volgt de redeneertrant die in zijn dagen gebruikelijk was en schrijft in de wat moeizame stijl die we bij zijn tijdgenoten wel vaker aantreffen. Bovendien is het voor Owen zelf vooral typerend dat hij er steeds op uit is een onderwerp uitputtend te behandelen. Vandaar dat hij zijn uiteenzetting nogal eens onderbreekt om een bepaald aspect nog weer vanuit een andere hoek te belichten. Dat maakt het voor ons niet altijd gemakkelijk zijn betoog op de voet te volgen. We voelen ons soms verdwaald in het “woud van onderscheidingen” waardoor zijn werk beheerst wordt. Daarom is het bij het lezen van Owens verhandelingen heel belangrijk om de hoofdlijn te ontdekken en die ook vast te houden. We willen dat ook bij de weergave van zijn uiteenzetting over de kracht van de inwonende zonde doen. Dat betekent wél dat we een aantal zijpaden - met soms heel treffende opmerkingen en verrassende inzichten - moeten laten liggen.

De hoofdindeling van dit onderdeel van Owens betoog is eigenlijk heel eenvoudig. Hij neemt zijn uitgangspunt in de stelling die hij in het voorgaande hoofdstuk heeft uitgewerkt, namelijk dat de inwonende zonde ten diepste vijandschap is tegen God. Vervolgens omschrijft hij deze vijandschap als een voortdurende activiteit die zich op twee manieren uit, namelijk in een innerlijke houding van afkeer en openlijke daden van verzet. Aan de opmerkingen die Owen maakt bij het eerstgenoemde aspect willen we in de rest van dit artikel aandacht besteden.

Moe geworden van God...

Het gaat bij dit onderdeel dus om de verborgen afweer en afkeer van God en Zijn dienst, die als een donkere achtergrond steeds aanwezig blijft in het leven van Gods kinderen. Deze houding vertoont zich lang niet altijd in haar ware gedaante. Vandaar dat zij doorgaans niet zo gemakkelijk te herkennen is. Owen wijst er terecht op dat zij doorgaans het duidelijkst aan het licht treedt wanneer wij in stilte de verborgen omgang met de Heere zoeken. Daarbij denkt hij dan met name aan het stille gebed en de persoonlijke meditatie. Op zulke momenten zijn we alléén met God en Zijn Woord. Dan komt onverhuld aan het licht wat er werkelijk in ons hart leeft. Wanneer we onze religieuze plichten vervullen terwijl er andere mensen bij zijn - bijvoorbeeld tijdens de zondagse kerkdiensten - gebeurt dat veel minder. Bij zulke gelegenheden zullen we onszelf zo goed mogelijk willen voordoen en komt beslist niet alles wat in ons binnenste omgaat naar buiten. Terwille van de mensen leggen we de duistere neigingen van ons hart zoveel mogelijk het zwijgen op. Maar als we de verborgen omgang met God zoeken zijn deze remmingen verdwenen. Juist dan zal de verborgen afkeer van God en Zijn dienst die in ons binnenste woont zich gaan roeren. Hoe dat gebeurt? Owen legt uit dat deze neiging vooral ons gevoelsleven in zijn greep probeert te krijgen en vandaar ook invloed uitoefent op onze gedachten. Concreet betekent dit dat wanneer we bijvoorbeeld in het gebed tot God willen naderen we een grote vermoeidheid over ons voelen komen. Bovendien fluistert deze geest van afkeer ons voortdurend in dat er veel aantrekkelijker of zinvoller dingen te doen zijn dan te bidden, te mediteren, of te luisteren naar de verkondiging van het Woord. Zo worden onze gedachten heel gemakkelijk afgeleid van wat de Heere welgevallig is en verschrompelt de verborgen omgang met Hem tot een lege vorm. Uiteindelijk kan deze heimelijke afkeer zó het hart gaan beheersen dat we in moedeloosheid geneigd zijn maar met alles te stoppen! In dit verband verwijst Owen naar de woorden uit Jesaja 43:22 die in de oude Engelse vertaling zo luiden: “Maar gij hebt Mij niet aangeroepen, o Jacob! Want ge was moe geworden van Mij, o Israël!” Omdat zij moe - en moedeloos - geworden waren onder de roepstemmen en de nodigingen van de Heere, zijn de kinderen van Jacob er maar mee opgehouden Hem aan te roepen. Zo sterk had die verborgen afkeer hen in zijn greep...!

De gevolgen

Nu is deze houding niet alleen in het leven van de ware gelovigen te vinden, maar in het hart van alle mensen die onder het Woord leven! Daarom waarschuwt Owen ieder zonder onderscheid voor de dodelijke gevaren die hier op de loer liggen. Naar zijn gedachte kan deze afkeer namelijk de oorzaak zijn van allerlei verkeerde, vleselijke opvattingen en zelfs van een volslagen afval van het geloof. Mensen voelen het stil verzet in hun binnenste tegen het zoeken van de verborgen omgang met God; ze weten niet hoe ze zich tegen deze strevingen van hun boze hart moeten verzetten.... en geven alles maar op, eerst gedeeltelijk, daarna helemaal. Op deze wijze is de deur opengegaan voor een leven in de zonde en zelfs voor een volkomen breuk met het christelijk geloof! Hieraan voegt Owen deze woorden toe - die ook in onze tijd van kerkverlating niets van hun betekenis verloren hebben -:


“Ik ben ervan overtuigd dat verreweg de meesten die hun christelijke belijdenis de rug toekeren - en zulke mensen zijn er in onze dagen vele - door één van déze twee deuren op hun dwaze dwaalweg terechtgekomen zijn: Of het was een grote en ernstige zonde die hun gewetens tot bloedens toe verwondde, hun gevoelens besmette en alle verlangen afbrak om ook maar iets meer met God te doen te hebben; Of het was het doorgaan op de weg van het veronachtzamen van de persoonlijke omgang met God, die voortkwam uit een vermoeidheid in het strijden tegen die machtige afkeer die ze in hun binnenste daartegen ontdekten”.


De vijfvoudige raad

Omdat deze verborgen afkeer zo’n ontzaglijk gevaarlijke vijand is van het geestelijke leven onderbreekt Owen zijn diagnose van de inwonende zonde om een vijftal aanwijzingen te geven voor de strijd tegen dit kwaad:

Om de houding van afkeer tegen te gaan is het in de eerste plaats nodig dat wij ons hart voortdurend en volledig richten op een heilige levenswandel. Dat houdt in dat we al Gods geboden hoogachten en daarnaar begeren te leven. Wanneer we slordig met de wet van de Heere omgaan - al is dat maar op één punt - zal de zonde het in ons leven steeds meer voor het zeggen krijgen en ons uiteindelijk te schande maken. Daarom zegt de dichter van psalm 119: “Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden” (vs. 6).

Wanneer we dichtbij al deze goede geboden leven worden we bewaard voor de dóórwerking van het innerlijke verzet tegen de geestelijke dingen en zullen we ook niet beschaamd worden.

Vervolgens worden we geroepen de afkeer die in ons binnenste opkomt in de kiem te smoren. Daarom is het nodig waakzaam te zijn, zodat we dit kwaad al in zijn eerste ritselingen onderkennen. Vooral tegen dat allereerste begin dienen we ons in Gods kracht teweer te stellen. Net zo min als we aan de duivel plaats mogen geven, mogen we de zonde ruimte gunnen of ons hart door de geest van afkeer steeds verder laten bedwelmen en vergiftigen. Daarom is het van het grootste belang tegen dit kwaad de strijd aan te binden vanaf het allereerste moment dat het in ons binnenste begint op te bruisen. Dat zal alleen mogelijk zijn wanneer we de genade en de hulp van de Heere daarbij voortdurend inroepen.

In de derde plaats dienen we ervoor te zorgen dat de innerlijke afkeer nooit de overwinning over ons behaalt, hoe hardnekkig hij ook is. Op alle mogelijke manieren kunnen mensen verslappen in het zoeken van de verborgen omgang met de Heere. We kunnen opgeslokt worden door de drukte van ons dagelijks leven, meegezogen worden door bepaalde verzoekingen of neergedrukt door innerlijke duisternis. Maar naar Owens overtuiging is geen van deze gevaren zo groot als dat van de dodelijke vermoeidheid die ons hart kan aangrijpen. Juist op die manier krijgt de zonde namelijk het gemakkelijkst de ruimte. Ja, zo kan zij zelfs de macht krijgen in ons leven, zodat wij haar gehoorzamen in de begeerten van ons sterfelijk lichaam (vgl. Rom. 6:12). Dit soort overwinningen mag de innerlijke vermoeidheid onder geen beding behalen. Daarom laat Owen met grote klem de vermaning uit de Schrift horen, dat “gij niet verflauwt en bezwijkt in uw zielen” (Hebr. 12:3).

Daarbij mag onze verwachting van de Heere zijn. “Want die de Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen...zij zullen lopen en niet moe worden..” (Jes. 40:31).

De vierde raad die gegeven wordt is dat de afkeer van geestelijke dingen die in ons woont, ons met diepe ootmoed dient te vervullen. Hoe moeten we ons niet wegschamen, dat er in ons hart nog zoveel verzet te vinden is tegen de Heere die zo goed en zo mild voor ons is. Als er ergens reden is om voor Hem te buigen met een verbroken hart, dan toch hier wel!

Tenslotte raadt Owen aan dat wij onze geest zoveel mogelijk voeden met het overdenken van de uitnemendheid en schoonheid van geestelijke dingen. Op deze manier worden ze lieflijk in onze ogen en gaat er aantrekkingskracht van uit voor ons hart.

Als dingen als het geloof en het kennen van God in Christus de hoogste plaats in onze gedachten innemen, is dat een uitstekend middel om deze heimelijke afkeer van God te verzwakken en krachteloos te maken.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1991

Bewaar het pand | 10 Pagina's

John Owen over de “Inwonende zonde”

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1991

Bewaar het pand | 10 Pagina's