Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

John Owen over de “Inwonende zonde”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

John Owen over de “Inwonende zonde”

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

9.

In de vorige aflevering hebben we gezien dat de inwonende zonde een voortdurende activiteit aan de dag legt in het leven van Gods kinderen. Daarbij is ons opgevallen dat Owen een onderscheid maakt tussen de houding van afkeer die op een verborgen wijze in iedere gelovige aanwezig is en de daden van verzet die openlijk naar buiten treden. Het verband tussen beide is duidelijk: De houding van innerlijke afkeer is als het ware het ruggemerg, het centrum vanwaaruit impulsen gegeven worden die leiden tot openlijke daden van rebellie. Over deze krachtige verzetsacties spreekt Owen tamelijk uitvoerig. Daarbij maakt hij onderscheid tussen vier verschillende trappen of stadia van verzet die op elkaar volgen en uit elkaar voortvloeien. Ik zou ze als volgt willen aanduiden:

- het bruisen van de begeerten

- het ontbranden van oorlogen

- het knellen van de ketenen

- de roes der razernij.

Omdat er over elk van deze vier aspecten nogal het een en ander te zeggen is, kunnen we in dit artikel alleen aandacht schenken aan de eerste twee.

Het bruisen van de begeerten

Het allereerste begin van het verzet tegen God en het goede, is naar Owens overtuiging te vinden in onze zondige begeerten. In dit verband verwijst hij naar de woorden uit Galaten 5:17: “Want het vlees begeert tegen de geest en de geest tegen het vlees en deze staan tegen(over) elkander”. Met “de geest” wordt het nieuwe leven van Gods kinderen aangeduid, dat zich richt op God en op de gemeenschap met Hem. Daar verzet “het vlees” zich echter tegen, dat wil zeggen de zonde die in de oude natuur is overgebleven. Owen noemt deze zonde de “vleselijke begeerte” en omschrijft haar als een duistere drang die zich richt tegen God en al het goede en die het kwade najaagt. Dat betekent dat wij bij “vleselijke begeerten” dus niet in de eerste plaats moeten denken aan allerlei uitbrekende zonden of uitspattingen. Neen, het gaat hier vooral om die begeerte of zondige lust die aan de wortel van alle zondige daden ligt. Deze “vleselijke begeerte” blijft zich steeds in ons binnenste roeren, zelfs al is de macht van de zonde door genade in ons leven gebroken. Om een beeld te gebruiken: Niemand zal zich erover verbazen dat vuur zich manifesteert in laaiende vlammen. Welnu, net zo natuurlijk is het voor de inwonende zonde om zich te uiten in de duistere begeerte naar het kwade. Die begeerte is een neiging die bij de zonde behoort. Daarom is zij ook onuitroeibaar: Zolang de zonde in het hart woont is zij aanwezig en bruist telkens weer op. Dit laatste maakt Owen duidelijk met een fraai beeld, dat we hier in zijn eigen woorden laten volgen:


“Het is met de inwonende zonde als met een rivier. Zolang de bronnen open zijn en voortdurend zorgen voor de toevoer van water, kun je de stroom wel afdammen, maar het water zal achter die dam blijven stijgen totdat het alles wegspoelt of de oevers aan weerszijden overstroomt. Als de kracht van de stroom afneemt, of goeddeels opdroogt in het brongebied, dan zou het water dat overblijft bedwongen en tegengehouden kunnen worden. Zolang er echter maar énig water blijft stromen, zal het voortdurend druk uitoefenen op wat het in de weg staat, omdat het zijn aard is dit te doen. De sterkte van deze druk is afhankelijk van het gewicht en de kracht van het water, dat zeker door zal stromen als het op de een of andere manier een opening kan forceren. Zó is het met de inwonende zonde: Zolang de bronnen daarvan open zijn is het tevergeefs als mensen een dam in die stroom plaatsen door hun overtuigingen, voornemens en geloften. Het is mogelijk dat ze de zonde voor een tijd in bedwang houden, maar zij zal hoger en hoger rijzen en op een bepaald moment een geweldige kracht ontwikkelen, totdat zij al die overtuigingen en goede voornemens volledig wegspoelt. Het is ook denkbaar dat de zonde die in het hart woont voor zichzelf een ondergrondse doorgang graaft door een verborgen begeerte, waardoor zij uiteindelijk de vrije loop krijgt. Maar stel nu eens dat haar bronnen sterk verdroogd zijn door wederbarende genade en haar stromen - de zondige daden - afgenomen zijn door de heiliging van het leven; Zelfs dan zal zij, zolang er ook maar iets van haar overblijft, blijven dringen om de vrije loop te krijgen en aanzetten tot de dadelijke zonde. En dit is het bruisen van de begeerte dat kenmerkend voor haar is”.


Deze innerlijke neiging of begeerte tot het kwade wordt vooral op twee manieren zichtbaar: Allereerst overrompelt zij de ziel door haar onverwachts te verrassen. Plotseling laat zij allerlei dwaze en zondige gedachtenspinsels in ons binnenste opkomen. Zo kunnen we tegen onze wil en zonder dat we erop bedacht zijn in verkeerde gedachten of verlangens verstrikt raken. En als deze verrassingsaanval van de begeerte niet in de kiem wordt gesmoord, steekt zij heel ons hart als het ware in brand en zet zij het aan tot allerlei zondige daden. Vaak worden Gods kinderen door deze neiging tot het kwade overvallen juist als zij tegen hun zonden de strijd willen aanbinden of terwijl zij bezig zijn met geestelijke dingen. Hoeveel gebeden, hoeveel meditaties, hoeveel goede gedachten van God zijn door de zonde die ons plotseling overrompelde niet verstoord? Owen zegt zelfs: “Ik ken geen grotere last in het leven van een gelovige, dan deze ongewilde aanvallen waardoor de ziel verrast wordt”! Het tweede waarin de begeerte naar de zonde duidelijk uitkomt is de innerlijke bereidheid om zonder enige tegenspraak toe te geven aan alle verleidingen. Wij moeten er steeds op bedacht zijn dat wij op dit punt niet alleen te maken hebben met de verzoekingen die van buiten af tot ons komen, maar ook met de reactie die zij oproepen in ons eigen hart. In de zondige begeerte die binnen in ons leeft heeft de verleiding een onvoorwaardelijke vriend. Ons hart is door de zonde zo licht ontvlambaar geworden, dat het zodra het vuur van de verzoeking té dichtbij komt, onmiddellijk in brand raakt. Op dit punt wijst Owen op de tegenstelling tussen ons zondige mensen en de Zaligmaker Jezus Christus. Hij heeft in verband met de aanvechtingen van satan gezegd: “De overste dezer wereld komt en heeft aan mij niets” (Joh. 14:30). We zouden ook kunnen lezen: ”.... en heeft in mij niets”. Deze woorden worden dan zó uitgelegd dat de Heere Jezus veel meer en veel zwaarder door de duivel en de wereld verzocht is dan enig mens. Daarin had hij echter alleen maar te maken met de verleiding die van buiten kwam. In Zijn hart was de innerlijke neiging om willoos aan de verzoeking toe te geven niet te vinden. Die is er bij ons heel nadrukkelijk wel. En juist daarin wordt duidelijk dat in ons hart de bruisende begeerte naar de zonde woont.

Het ontbranden van oorlogen

De begeerte - zo herinneren we ons - was slechts een eerste stap van het krachtig verzet dat zo kenmerkend is voor de inwonende zonde. Het eigenaardige van de begeerte is namelijk dat zij niet kan rusten. Zij stuwt en dringt om haar verlangen vervuld te zien. Daarbij zal ze alle middelen die haar ter beschikking staan benutten: Zo gebruikt ze met name haar strijdlust en geweldige kracht om haar bedoelingen te verwezenlijken. Dat brengt ons als vanzelf bij de tweede stap van verzet tegen het goede. Deze bestaat hierin dat de inwonende zonde de oorlog verklaart aan God en Zijn gezegende heerschappij. De oorlogen die daardoor in het hart ontbranden hebben twee aspecten: Zij worden gekenmerkt door opstand tegen de genade en door overvallen op de ziel, waarin het de zonde erom te doen is de alleenheerschappij over haar te verkrijgen. Allereerst iets over de opstand tegen de genade. Daarvoor neemt Owen zijn uitgangspunt in het paulinische woord uit Rom. 7:23: “Maar ik zie een andere wet in mijn leden welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds en mij gevangen neemt onder de wet der zonde die in mijn leden is”. Letterlijk staat er dat deze twee wetten met elkaar in oorlog zijn. Nu weten we dat Paulus met de wet van de zonde doelt op het vlees, de oude natuur van de gelovigen en met de wet van de genade verwijst hij naar het nieuwe leven dat in hen tot openbaring gekomen is. Laatstgenoemde wet - die van de genade - heeft bij Gods kinderen de soevereine rechten verkregen. Als iemand met zulke rechten de strijd aanbindt, is dat niets anders dan opstand tegen het wettig gezag! Vandaar dat Owen de tekst zo wil lezen: De wet in mijn leden, dat is de wet der zonde, rebelleert tegen de wet van de genade. Deze rebellie keert zich tegen het diepste verlangen dat in het hart van de oprechte gelovigen leeft. De Geest van Christus heeft namelijk in hun binnenste de begeerte ontstoken om op te wassen in de kennis van Christus en te leven overeenkomstig Gods wil en tot Zijn eer. Maar de wet der zonde komt hiertegen met alle macht in opstand. Zij daagt het hart uit tot ongeloof en ongehoorzaamheid. Vandaar dat Gods kinderen in hun verlangen om voor Hem te leven zo vaak struikelen, vallen of zelfs de weg kwijt raken. Op een vergelijkbare manier verzet de inwonende zonde zich trouwens ook tegen de bijzondere plichten waartoe de Heere Zijn volk aanspoort. Zij worden bijvoorbeeld geroepen om hun hart voor Hem uit te storten in gebed en dankzegging. Van harte verlangen zij om aan die roepstem gehoor te geven. Maar de rebellie die in hen woont zorgt ervoor dat steeds weer een vuur van verzet in hun binnenste ontvlamt. Dat is de reden waarom zij dikwijls niet kunnen bidden zoals het behoort en dat zij niet (kunnen) doen waar hun hart eigenlijk naar verlangt. Nu komt de inwonende zonde niet alleen in opstand tegen de genade, zij richt ook vele aanvallen op de ziel van Gods kinderen. Owen wijst op twee teksten om dit nader toe te lichten. Als eerste noemt hij 1 Petrus 2:11 waar sprake is van “de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel” en vervolgens Jakobus 4:1 waar gesproken wordt over “uw wellusten die in uw leden strijd voeren”. In beide Schriftwoorden wordt naar Owens gedachte het brute geweld getekend waarmee de inwonende zonde de ziel aanvalt om die zo in haar macht te krijgen. We doen er goed aan om bij deze aanvallen op drie aspecten te wijzen:

In de eerste plaats moeten we erop letten hoe de zonde bij deze overvallen te werk gaat. Gewoonlijk bezet zij tijdens onze dagelijkse bezigheden, of terwijl we bidden onze ziel met allerlei verkeerde gedachten. Wanneer op zo’n moment het geloof en de liefde ingezonken zijn, ziet de zonde haar kans schoon en valt aan om het hele hart te veroveren. Deze strijd kan ontzaglijk zwaar zijn. Zelfs Paulus vreesde eens dat hij het onderspit zou delven, toen hij uitriep: “Wie zal mij (van deze vijand) verlossen....?” (vgl. Rom. 7:24).

Vervolgens mogen we niet vergeten dat deze aanvallen steeds maar aanhouden. Zij zijn als golven die als maar weer aanstormen. Indringend wordt dit door Owen geschilderd:


“Valt zij de ziel aan? - Sla haar aanvallen af; ze komt toch weer terug. Bestraf de zonde door de kracht van de genade; ze kruipt een ogenblik in haar schulp, maar keert weerom! Plaats het kruis van Christus voor de zonden; zij zullen precies zo doen als degenen die hem eens gevangen wilden nemen, - bij het zien van Hem weken zij terug en vielen op de grond, maar ze rezen weer op en sloegen de handen aan Hem, - de zonde trekt zich voor een tijd wel terug, maar komt weer en dringt opnieuw op de ziel aan”.


Geen wonder dat de ziel door deze voortdurende aanvallen doodmoed wordt en zij uitgeput raakt, waardoor de zonde steeds meer kansen krijgt. Nu tekent Owen hierbij wel aan dat het geestelijke leven beslist niet altijd het beeld van zo’n afmattende strijd vertoont. Maar deze toestand komt toch vaak genoeg voor, wanneer de oorlogszuchtige bedoelingen van de inwonende zonde aan het licht treden.

In de derde plaats moeten we er goed van doordrongen zijn dat de aanvallen zich vooral richten op ons gevoelsleven.

Owen was er namelijk van overtuigd dat de overgebleven zonde vooral daar te vinden is in het leven van Gods kinderen. Daarmee bedoelde hij ook dat onze gevoelens de gemakkelijkste invalspoort zijn voor allerlei aanvallen vanuit het duistere rijk van de zonde. De inwonende zonde is er daarom op uit ons gevoelsleven in haar netten te verstrikken. Als dat lukt heeft zij een machtig bolwerk in ons om van daaruit ons verstand en onze wil te bestoken. De zonde heeft dan immers onze emoties in haar macht gekregen, zoals liefde, vreugde, verdriet, vrees en verlangen. En dat betekent dat zij steeds grotere invloed op ons leven zal krijgen. Vandaar dat Owen met grote nadruk zegt, dat de doding van de zonde vooral moet plaatsvinden in het gevoelsleven. Er zijn, zo zegt hij, nogal wat mensen die de Schrift uitstekend kennen en zelfs inzicht hebben in geestelijke zaken en toch is bij hen zo weinig sprake van het haten en vlieden van de zonde. Hoe komt dat? “Hun gevoelens zijn niet met Christus gekruisigd”. En vanuit een ongekruisigd gevoelsleven hebben de aanvallen van de inwonende zonde in feite vrij spel!

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1991

Bewaar het pand | 10 Pagina's

John Owen over de “Inwonende zonde”

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1991

Bewaar het pand | 10 Pagina's