Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kerk zonder muur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk zonder muur

Samenvatting

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

van het gesprokene op de Bewaar het Panddag te Kampen, door Ds. H.C. v.d. Ent, 31 augustus 1991.

Gelezen werd 1 Cor. 3:1-9.

De tekst die als uitgangspunt voor het gesprokene diende, was het 9e vers:

“Gods gebouw zijt gij”

Geliefde vrienden en vriendinnen,

De tekst die we als uitgangspunt hebben gekozen “Gods gebouw zijt gij”, moet ons niet doen denken aan een stenen gebouw, dat uit stenen muren bestaat, met een dito dak er bovenop. Het gaat over een geestelijk gebouw. En dat is een gebouw zonder stenen muren. Dat is al een heel oud gebouw. Het is zo oud als de wereld is. En het veroudert nooit. Het is een gebouw dat bestaat tot in der eeuwigheid. Dat gebouw is op aarde gesticht en het wordt in de hemel in zijn voltooiing gezien. Van dat gebouw is Christus de door God gelegde Grondsteen, waar veel voortreffelijke dingen van zouden kunnen worden gezegd. Op die Grondsteen worden allemaal levende stenen gelegd. Daardoor groeit dat gebouw, dat naar Gods gemaakt bestek tot in eeuwigheid verrijzen zal. Daarover behoeft onder ons geen verschil van mening te bestaan, omdat dit dingen zijn, die Gods Woord ons duidelijk leert.

Doch we leven in het jaar 1991. En dan moet worden gezegd, helaas, dat er wel veel kerkgebouwen zijn, opgetrokken van natuurlijke stenen, gebouwen waarin mensen samenkomen, die plaatselijk een gemeente vormen. Al de plaatselijke gemeenten zouden een geestelijke eenheid moeten vormen. Doch wat is de werkelijkheid? Verdeeldheid allerwegen! Het is niet mogelijk om alle verschillende kerken te noemen. Als ik mij beperk tot de gereformeerde gezindte, is de verdeeldheid al erg genoeg. Hoe komen we tot een eenheid? Daar wordt op alle mogelijke manieren aan gesleuteld. Je zoudt het zelfs een tijdverschijnsel kunnen noemen. Want in de wereld zoeken landen met elkander te fuseren. Muren die bestaan hebben, zijn afgebroken. Die nog bestaan, zoekt men af te breken. Landen en volken moeten verenigen. Wie denkt hier niet aan de EG, Europese gemeenschap, die in 1992 zijn beslag moet krijgen. In hoeverre dit werkelijkheid zal worden, zal de tijd leren. Gelukkig zijn diegenen die werkelijk geloven dat God regeert. Overigens kan men met vrezen en beven vervuld zijn, omdat de nagejaagde eenheid nog ver te zoeken is. De oorzaak is gelegen in het feit dat een ieder een liefhebber van zichzelf is, en een hater van God en zijn naaste.

De fuseringsgedachte (fuseren is samensmelten) komt men ook tegen op zakelijk gebied. Grote zaken zoeken met elkaar samen te smelten, om voordeliger te kunnen werken, en om zelf overeind te blijven, in de grote concurrentiestrijd, die op zakelijk niveau gevoerd wordt. Kleine bedrijven kunnen het niet volhouden en zien zich genoodzaakt, om vroeg of laat zichzelf op te heffen.

Als we ons in gedachten verplaatsen naar het kerkelijke terrein, dan zien we daar de zogenaamde “samen op weg” beweging. Het zijn de gereformeerden en de hervormden, die eens uit elkaar zijn gegaan, en die nu proberen weer samen te gaan. De verslagen in de dagbladen laten ons weten, dat het nog niet zo erg vlot. Waar de één voor is, daar is de ander weer sterk op tegen. Een eventuele plaatselijke vereniging heeft dan meestal weer een plaatselijke scheuring tot gevolg.

Doch laten we wat dichter bij huis blijven. Wij behoren, wat het merendeel van de hier aanwezigen betreft, tot de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland. Als kerken nemen wij een soort midden positie in. Links van ons bevinden zich de vrijgemaakten naar art. 31, die in 1944 uit het verband van de gereformeerde kerken zijn getreden. In 1969 heeft zich daar weer een groep van afgescheiden, die onder de naam van Nederlandse gereformeerde kerken, hun weg in het kerkenland vervolgen.

Rechts van ons bevinden zich de Gereformeerde gemeenten, die ontstaan zijn in 1907, terwijl zich uit deze groepering ook weer een gedeelte heeft afgescheiden in het jaar 1953, die voort zijn gegaan onder de naam van Gereformeerde gemeenten in Nederland. Daarnaast staan nog diverse oudgereformeerde groepen, die zich nader aangeduid “nederlands” en “vrij” noemen. Wie alles wat zich gereformeerd noemt, op een rijtje zet, ziet het bos van de bomen niet meer. Wanneer ik de woorden links en rechts heb gebruikt, dan zijn dit natuurlijk betrekkelijke begrippen. De volksmond spreekt van licht en zwaar. Terwijl, als deze woorden gebruikt worden, er ook weer even zovele vraagtekens achter kunnen worden gezet. Want wat is licht en wat is zwaar? Degenen die licht genoemd worden zouden wel eens zwaar kunnen zijn. En de zwaren zouden wel eens licht kunnen worden genoemd.

Toen ik nog student was, zeide eens iemand tegen mij: Jij zult wel een zware dominee worden. Mijn antwoord was: Reken maar, ik weeg nu al meer dan tweehonderd pond. In gewicht ben ik nog steeds niet verminderd, en van gedachten niet veranderd. Enerzijds ben ik zo zwaar als lood en anderzijds zo licht als hop. Zwaar? Zalig worden is bij de mensen onmogelijk! Licht? Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. Dat wil met andere woorden zeggen: Het gaat vanzelf of het gaat helemaal niet. Doch dit alles ter zake.

Alles wat zich gereformeerd noemt, zegt gegrond te zijn op Gods Woord en de drie formulieren van enigheid. Doch in de praktijk schijnen die drie formulieren van enigheid maar moeilijk te werken. Want de verdeeldheid zet zich voort en neemt meer toe dan af.

Men probeert al jaren samen te spreken met de vrijgemaakten. Doch het is tot nu toe bij vrijen gebleven. Getrouwd is men nog nimmer. Daarna is men contact gaan zoeken met degenen die zich van de vrijgemaakten hebben vrijgemaakt. De samensprekingen daarmee zijn nog in volle gang. En met de vrijgemaakten, waar men eerder contact mee had, wordt het opnieuw gezocht. Doch het wil nog steeds niets worden. Een gedeelte van onze kerken zou het graag willen, doch een ander gedeelte kijkt meer naar de z.g.n. rechterflank, die met dat gedeelte ook nog wel zou willen samenspreken, terwijl men voor de rest van onze kerken niet de minste belangstelling heeft.

Dat geeft tegelijkertijd te kennen de verdeeldheid die er binnen ons eigen kerkverband is. We kunnen dat onder stoelen en banken proberen weg te stoppen, doch de werkelijkheid is er niettemin. En, wie eerlijk wil zijn kan daar moeilijk omheen.

Waar samensprekingen zijn, is het breekpunt nog steeds de “toeëigening des heils”. Daar kan men uren over redeneren. Daar kan men artikelen over schrijven, ja boeken vol, doch men komt geen stap dichter bij elkaar.

Dit komt omdat dit zaken zijn, die niet te beredeneren zijn. Want al zou men dezelfde woorden spreken, dan heeft een ieder daar toch weer een eigen invulling van. De toeëigening des heils is een mysterie. Als “ik” het doen moet wordt het een mislukking. Als “God” het doet is het een vanzelfsheid.

Al is het “geloven” een bevel van God, het laat zich niet kommanderen. Het is ook een gave van God. Wie wezenlijk met de praktijk van het geestelijke leven te doen krijgt, komt er achter dat hij niet geloven kan als hij dat wil. Terwijl als God het werkt, dan werkt Hij het willen en het werken beide, naar Zijn welbehagen. Dan houdt alle redeneren op en dan komt men in het wonder terecht. En een wonder laat zich niet beredeneren, doch alleen maar bewonderen. De “toeëigening des heils” is niet alleen een discussiepunt in de verhouding tot de kerken waarmee samengesproken wordt, doch het is ook een punt binnen ons eigen kerkverband.

We kunnen ons wel troosten met de gedachte dat als je bij anderen over de muren kijkt, dat het daar ook niet alles is. En dat is waar, doch het is al met al een schrale troost. Want de verdeeldheid wordt er niet door opgelost, en de eenheid wordt er niet door bevorderd.

De gewone man ziet het niet meer zitten. Als men met vakantie gaat, dan komt alles onder één dak samen. Dan verbaast men er zich over dat dit in het buitenland wel kan en in het binnenland niet. Want als men in het eigen land is teruggekeerd, dan neemt een ieder weer zijn eigen stelling in, en dan begint men weer te schieten, met pijlen van enen boog gedreven, van links naar rechts en van rechts naar links. De eenheid die men in het buitenland zogenaamd beleefde, was in werkelijkheid niets anders dan een “vuurpauze”, om het met een wereldse term te zeggen. De kerkstrijd zet zich voort.

Men zegt dat men de verdeeldheid betreurt. Ik vrees dat het niet echt waar is. Want ik lees in de bijbel, dat door het geloof de muren van Jericho zijn gevallen, nadat zij tot zeven dagen toe omringd waren geweest. Doch van de kerkelijke muren valt er niet één. Er komen er steeds wel meer bij. Zou dat komen omdat er geen geloof is? Ik vrees dat dit het geval is. Laat een ieder die dit leest, bedenken dat dit niet tot onze eer is, en dat het tot oneer van God is. Want die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij is een Beloner dergenen die Hem zoeken. Of is dat niet waar?!

Ja maar, zegt men, er staat toch in de bijbel: Joh. 17:11: “Opdat zij één zijn”. Dit heeft Jezus Zelf gezegd. En daar kunnen we niet omheen. Dus we gaan verder met redeneren, elkander zoeken, in de hoop elkander toch nog eens te zullen vinden. Ik vrees dat het op deze wijze nimmer zal gebeuren. En waarom niet? Dit houdt verband met de gemeentebeschouwing. Men gaat uit van het idealisme, dat elke belijder ook een waar gelovige is. Ik geef toe dat dit zo zou moeten zijn, doch de werkelijkheid is zo geheel anders. Men geeft wel toe, dat er altijd wel kaf onder het koren zal zitten, maar dit moet dan tot de uitzonderingen gerekend worden. De grote vraag is, zegt een ander, of er nog wel koren onder het kaf zich bevindt. Ieder gevoelt dat we op deze wijze weer gaan redeneren. Daar is geen einde aan.

Wat die eenheid betreft, daar heb ik overigens niet zoveel moeite mee. Want ondanks alle verdeeldheid binnen en buiten onze kerken, is die eenheid er toch. En dat op bijbelse gronden. Want als het over DE KERK gaat, dan is dat één lichaam onder één Hoofd. Het ware geloof doet daar ook belijdenis van: “Ik geloof een heilige algemene Christelijke kerk”. Een welbekend artikel. Als daaromtrent verantwoording gevraagd wordt, laat de Heidelbergse Katechismus aan duidelijkheid niets te wensen over. Want in Z. 21 staat duidelijk, “Dat de Zoon Gods uit het ganse menselijk geslacht Zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van het begin der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt, en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven”.

Dat is de KERK zonder muur.

De ware leden zijn door God van eeuwigheid tot de zaligheid uitverkoren. Zij worden in de tijd door de Heilige Geest en het Woord toegebracht tot de gemeente die zal zalig worden. In het antwoord staat de Geest voorop. Die is het die levend maakt. En wanneer dat wonder in het leven van een mens plaats heeft, dan wordt zijn verstand verlicht. Dan gaat hij alles geloven wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft. En dat is nog al wat. Want dan komt men er achter dat men goed door God geschapen is. Dat men door vrij- en moedwillige ongehoorzaamheid van God afgevallen is, en dat het een eeuwig wonder zal zijn als men ooit nog met God in een verzoende betrekking zal kunnen komen. Daar de Heilige Geest nooit half werk doet, ontdekt Hij niet alleen aan zonde en schuld, doch leidt Hij de zondaar ook tot Christus. Want Zijn doel is Christus te verheerlijken in het leven van een zondaar. Men is dan van meet af aan door een levend geloof Christus ingelijfd, om dan door het geloof al Zijn weldaden deelachtig te worden. Dat is vergeving van zonden te verkrijgen en een recht op het eeuwige leven. Dit zijn heilsrealiteiten, zo groot, dat men er in heel z’n leven niet op uitgestudeerd komt.

Hoe langer men op de levensweg zich bevindt, hoe meer Godskennis men krijgt. En hoe meer Godskennis men krijgt, hoe meer zelfkennis, wat Christus, als die algenoegzame Borg en Zaligmaker des te dierbaarder doet worden, door het geloof.

Daar wordt veel over geloof gesproken, doch zeer weinig beoefend. Want echt geloof doet iets. Een droeve tijding maakt een mens droevig. Een blijde tijding maakt een mens blij. Dat is heel normaal. Een kind kan dat begrijpen. Wanneer men het één noch het ander gelooft, doet het niets. Zo is het in geestelijk opzicht helaas bij velen. De hel verschrikt niet en de hemel verkwikt niet. Dat komt men tegen aan de een en aan de andere kant. Bij de z.g.n. lichten en ook bij de zwaren. Want aan de ene kant is men altijd blij, zonder ooit bedroefd te zijn geweest. Droefheid naar God is een onbekende zaak.

Aan de andere kant zegt men maar graag de doodstaat van een mens te horen verkondigen, en dat men er toch maar niets aan doen kan. Men zegt het wel niet hardop, doch in werkelijkheid komt het hier op neer, dat men eigenlijk God de schuld geeft, als men nooit bekeerd wordt. En men ligt er geen vijf minuten van wakker. Men schimpt op de z.g.n. blijden, terwijl men zelf ook geen droefheid naar God kent, die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt.

Wie in de beleving komt, leert dat het eigen schuld is als men verloren gaat, en dat het Gods schuld is als men behouden wordt.

Zo komt de “vrije genade” tot zijn recht in het leven van een in zichzelf totaal verloren mens.

Zij kunnen het wonder niet op, als zij deze dingen door het geloof mogen verstaan, dat God hen uitverkoren heeft. Want dat is door hen niet verdiend.

Hij krijgt er dan ook alleen de eer van, wat van harte doet belijden: “Het is door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen”.

Als zij door de Heere vergaderd worden, dan zijn zij leden van Zijn lichaam. Onder die leden is grote verscheidenheid. Het oog is het oor niet en de hand is de voet niet. Doch het zijn elkanders leden. Het is de gemeenschap der heiligen. Het is een klein getal. Velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren.

Ho! zegt iemand, het is een grote schare die niemand tellen kan. Maak u niet ongerust. Dat weet ik ook wel.

Die door het geloof met Christus verbonden zijn, worden door Hem ook beschermd en onderhouden. Zij staan aan veel vijandschap bloot. Als alleen op de vijanden gezien wordt, kan vrees het hart bezetten, dat men nog eenmaal omkomen zal. Doch als het geloof beoefend mag worden, dan weet men dat het Hoofd gezegd heeft: “Vrees niet, gij klein kuddeke, want het is uws Vaders welbehagen ulieden het koninkrijk te geven. Ziet, Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld”.

Die Zijn kerk beschermt, onderhoudt haar ook. Want zij kan uit en van zichzelf niet bestaan. Hij doet dit door middel van Zijn Woord en de sacramenten. Dat zijn de middelen die door Hem gegeven zijn tot versterking van het geloof. En dat is steeds weer een gave Gods. Elke weldaad wacht steeds weer op de toepassende werking van de Heilige Geest.

Als deze dingen gemeenschappelijk in de beleving zijn, dan vallen de muren om. En omdat dit nu zo weinig gevonden wordt, daarom blijven de muren staan. Men kan het verstandelijk eens zijn en toch niet één. Men kan één zijn, ook al is men het op ondergeschikte punten niet eens. Dat heeft de geschiedenis bewezen. Want zolang de kerk op aarde is, is zij ook op het punt van de heiligmaking altijd nog onvolkomen en zeer gebrekkig. Dat zal eenmaal ophouden, als de strijdende kerk bijéénvergaderd zal zijn in de triomferende kerk. Dan is men alle strijd te boven. Dan heeft men de eeuwigheid voor zich, om God Drieënig te loven.

De grote vraag die overschiet is deze: Ben ik van de KERK zonder muur, een levend lid? Wie het nog niet is, kan het nog worden, door de wedergeboorte. Wie het wezen mag, moet opwassen en toenemen in de kennis en in de genade van de Heere Jezus Christus. Dat gaat langs wonderlijke wegen. Hoe groter zondaar, hoe groter Borg. Wie veel vergeven is, heeft veel lief.

De kerk zonder muur is een oude, een grote, een onvergankelijke kerk. Want hij heeft tóch een muur. Geen stenen muur, doch een vurige muur.

“En ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige muur rondom; en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar”. Zach. 2:5.

Zalig zijn diegenen die levende leden zijn van de kerk zonder muur, binnen de vurige muur. Wat vijand tegen hem zich kant, Mijn hand, Mijn onweerstaanbare hand Zal hem bekleên met schaamt’ en schand’; Maar eeuwig bloeit de gloriekroon Op ‘t Hoofd van Davids groten Zoon.

Zingen Psalm 89:1.7.8.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1991

Bewaar het pand | 13 Pagina's

De kerk zonder muur

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1991

Bewaar het pand | 13 Pagina's