Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Robert Murray MacCheyne

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Robert Murray MacCheyne

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

In 2 Corinthe 5:11-21 spreekt de apostel Paulus over de bediening der verzoening. Als u dit gedeelte voor uzelf leest, treft u, als het goed is, de liefde en de ernst waarmee de apostel spreekt.

Over een man, in en door wie deze bediening der verzoening op een bijzondere wijze gestalte kreeg, willen we in de komende artikelen nadenken: Robert Murray MacCheyne. We laten hem daarbij veelvuldig zelf aan het woord komen. Persoon en prediking waren bij hem niet twee, maar één. Ze behoort het ook te zijn. Als het goed is, kunnen we tussen persoon en prediker geen waterdicht schot aanbrengen, maar zullen ze in elkaar overvloeien. Dat kan niet anders, als we door genade

met Paulus leren zeggen: “Ik leef; doch niet meer, Christus leeft in mij” (Gal. 2:20). Waar de inwoning van Christus door Zijn Geest werkelijkheid wordt, doortrekt Hij ons doen en laten. Dat wordt dan ook bij de prediker, die zelf van genade leeft, hoorbaar en zichtbaar.

Wat is het dan ook heilzaam om het leven van Godvrezende predikers na te gaan, in wie dat helder aan de dag treedt. Niet om bij die mens te blijven staan, maar om zelf naar Christus heengedreven te worden, opdat ik Hem kenne en hoe langer hoe meer naar Zijn beeld vernieuwd worde.

In dat licht mogen wij ons bezighouden met deze begenadigde dienstknecht van Christus. We laten dat in twee

hoofdonderdelen uiteenvallen: Mac-Cheyne als persoon en als prediker.

1. MacCheyne als persoon

Robert Murray MacCheyne werd op 21 mei 1813 in het Schotse Edinburgh geboren. Al snel trad aan het licht, dat hij een zeer begaafd kind was. Op z’n vierde jaar kende hij het Griekse alfabet uit zijn hoofd. Op de scholen die hij doorliep, de Engelse en de Latijnse, stak hij met kop en schouder boven de anderen uit.

In deze tijd leefde hij naar de wereld. Muziek en zang, dansen en dichtkunst hadden de liefde van zijn hart, al verstond hij de twijfelachtige kunst om naar buiten toe de vrome schijn op te houden en al leek hij zeer gevoelig te zijn voor indrukken uit Gods Woord. Daarin kwam echter verandering, toen de Heere Zelf hem tegenhield op deze heilloze weg. Een ingrijpende gebeurtenis was daarvoor het middel: zijn negen jaar oudere broer David, in wie het licht van Gods genade heerlijk scheen, werd door de Heere opgenomen in heerlijkheid. Gods Geest gebruikte deze gebeurtenis om diepe indrukken in Robert’s gemoed na te laten. Een jaar later schreef hij in zijn dagboek, terugdenkend aan de dood van zijn broer: “Op deze morgen in het vorige jaar werd aan mijn wereldsgezindheid de eerste verpletterende slag toegebracht; hoe gezegend die voor mijn was, weet Hij alleen, o God, Die het zo gemaakt hebt”.

Aan zijn vrienden vertelde hij eens, dat toch zijn bekering niet plotseling had plaatsgehad, maar dat hij van die dag af tot Christus was gebracht door diepe en bestendige overtuigingen, hoewel hij die niet als vreselijk en verbijsterend typeerde.

Steeds meer overtuigde de Heilige Geest hem van zijn totale verdorvenheid. In de winter van hetzelfde jaar, waarin zijn broer overleed, 1831, begon hij met de theologische studie, onder leiding van dr. Chalmers en dr. Welsh. In het begin van zijn studietijd was hij nog niet los van allerlei wereldse vermaken. Maar uit zijn dagboek blijkt, hoe hij zich gedrongen voelde er steeds meer mee te breken. Zo lezen we bijv.:

10 maart 1832. Ik hoop nimmermeer kaart te spelen.

25 maart. Nooit hoop ik een zondagavond weer uit te gaan.

10 april. Mijzelf aan het dansen onttrokken.

Het lezen van een boekje, getiteld: “De hoofdsom van de leer der zaligheid”, werd hem tot bijzondere zegen. Meer en meer raakte hij doordrongen van Gods heiligheid en gerechtigheid en eigen bederf, om zo tot Christus alleen te vluchten. Hij schreef er zelf over: “Levendige overtuiging van zonde is de enige ware drangreden, die ons kan bewegen tot het aannemen van de gerechtigheid van een ander, en bijgevolg (o wonderbare zaak!) de enige bron van de christelijke vrede des gemoeds, en van de storeloze blijdschap der ziel”.

Op 14 november 1833 maakte hij z’n eerste leerrede gereed. Hij schreef erover: “Een aangename bezigheid. Ik geloof, dat de begeerte naar toejuiching, of om effect te maken, mij teveel beheerst. God beware mij, dat ik niet mijzelf predikt, in plaats van Christus Jezus en Die gekruisigd”.

Zou elke rechtgeaarde dienaar des Woords niet iets van deze worsteling herkennen?

Zo vormde de Heere hem, door aanvechtingen en beproevingen heen (ook van lichamelijke aard) tot Zijn knecht. We horen hem bidden via zijn dagboek: “Zo niets anders baten mag, om mij afstand te leren doen van mijn zonden, Heere! Zend mij dan zulke zware en smartelijke beproevingen, als in staat zullen zijn, om mij uit mijn aardsgezindheid te doen ontwaken. U te leven is altijd zeer verre het beste, wat ook als werktuig diene om ons levend te maken. Met bevende hand schrijf ik dit neder, want ach! van alle zijden omringt mij zoveel, dat in treurige beproeving zou kunnen verkeren”.

Er is genade voor nodig om zo te leren bidden!

Er waren dagen dat MacCheyne grote vrede had door het geloof in Christus. Hoe dichter hij bij zijn Meester leerde leven, des temeer gaf hij zich met ijver aan zijn studie.

Zo kwam de tijd van de ambtelijke bediening naderbij. Christus Zelf had hem voorbereid, naar hoofd en hart, om Hem te dienen in Zijn wijngaard. MacCheyne zelf was ervan overtuigd, dat iemand eerst “in Christus” moet zijn, voordat hij voor de Evangelieprediking geschikt is.

Larbert

In november 1835 werd MacCheyne hulpprediker te Larbert.

Tijdens zijn verblijf in deze plaats bestudeerde hij onder meer de werken van Jonathan Edwards, die hij beschouwde als een goudmijn, die men moest doorwerken, met een resultaat, dat naar zijn getuigenis de moeitevolle arbeid ruimschoots vergoedde. Ook de brieven van Samuël Rutherford behoorden tot zijn geliefde lectuur. Maar niet alleen in deze leerschool werd hij gevormd; ook in de leerschool van het lijden. Reeds in deze periode werd nl. duidelijk, dat zijn gezondheid niet sterk was. Enkele keren was hij gedurende enige tijd verhinderd om zijn werk te doen. Hij geloofde, dat de Heere er een bedoeling mee had, om hem dit juist aan het begin van zijn werk in Gods wijngaard te doen meemaken.

Hij schreef erover: “Ik verlangde te vurig, grote dingen te doen, Het streven naar lof is altijd mijn hoofdzonde geweest; en welke school kon dan geschikter voor mij gevonden worden dan alleen te lijden, buiten het bereik van het oog of oor der mensen?”

Dundee

In het najaar van 1836 aanvaardde hij een beroep naar Dundee, de St. Peterskerk, waar hij tot zijn dood in 1843 zou blijven. Met de woorden uit Jes. 61:1-3: “de Geest des Heeren HEEREN is op mij”, verbond hij zich aan zijn eerste en enige gemeente. Over deze intredetekst schreef hij: “Moge dit een profetische uitspraak zijn aangaande mijn komst in deze gemeente”.

De Heere heeft dat genadig in vervulling doen gaan. Wonderen van genade vonden plaats in Dundee en omgeving, zowel bij jongeren als bij ouderen. Dundee was een gemeente van zo’n 4000 zielen, van wie echter het grootste deel nooit in de kerk kwam. Toen MacCheyne er kwam was het naar zijn getuigenis een zeer dode gemeente, waarin zelfs Gods kinderen niet veel invloed door hun geestelijk leven uitoefenden op anderen. Maar reeds door de intredepreek maakte de Heere dode zondaren levend.

Zeer nauwgezet en ijverig deed MacCheyne zijn werk in de gemeente. Wie leest wat daarover door Andrew Bonar, zijn vriend, is opgetekend, komt diep onder de indruk van de indringende ernst en de diepe bewogenheid, waarin MacCheyne arbeidde. Daarbij was zijn pastorale arbeid de natuurlijke voortzetting van wat hij ‘s zondags verkondigde. Hij had maar één doel: als een stervende te spreken tot de stervenden. MacCheyne kon het uit ervaring Paulus nazeggen: “Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof’.

En: “de liefde van Christus dringt ons”.

Het geheim

Wanneer we nu vragen naar het geheim van MacCheyne’s rijk gezegende ambtsbediening, dan kunnen we daarop in de eerste plaats antwoorden: Gods welbehagen. MacCheyne was er diep van doordrongen, dat het alleen Gods genadige verkiezing in Christus is, die ervoor zorgt dat zondaren worden wedergeboren, wanneer en waar Hij wil.

Tegelijk blijkt zegen op de arbeid niet los te staan van de wijze waarop Christus’ dienstknechten hun ambt vervullen. Drs. W. van Vlastuin heeft dat ook uitgebreid aangetoond in zijn boek “Opwekking”, dat niet lang geleden is “Bewaar het Pand” besproken werd.

Dat verband treedt bij MacCheyne helder aan de dag. Christus Zelf, de omgang met Hem, is het geheim van dit gezegende leven geweest. “Christus is mijn wapenzaal”, getuigde hij, “en tot Hem ga ik om de gehele wapenrusting Gods - de wapenen des lichts te ontvangen. Mijn zwaard en schild, mijn pijlen, mijn slinger en steen, zijn alle in Jezus weggelegd”.

Aan een collega schreef hij: “Mijn overtuiging is ook inniger en levendiger geworden dat wij, zullen wij ooit als werktuigen in zulk een werk Gods (bedoeld is: een opwekking, P.B.) gebruikt worden, wij onszelf moeten reinigen van alle besmetting des vieses en des geestes. Och, bid om persoonlijke heiligmaking, om een onafgebroken gemeenschap met God door het bloed des Lams.

Koester u in Zijn stralen, leg u neder in Zijn liefdearmen, word vervuld met Zijn Geest - of alle zegen in de bediening zal alleen tot uw eeuwige beschaming uitlopen”.

“Hoeveel nuttiger zouden wij kunnen zijn, als wij slechts meer gereinigd waren van hoogmoed, zelfbedrog, zelfbehagen of elke andere verborgen zonde, die in ons hart woont. O! hatelijke zonden, die onze vrede verstoren en vele zielen verderven!”

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1991

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Robert Murray MacCheyne

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1991

Bewaar het pand | 12 Pagina's