Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

29.

Gerechtvaardigd door het geloof

Al langere tijd hebben we aandacht gehad in de bespreking van onze belijdenis voor Christus. Zijn Persoon en Zijn Borgtochtelijk werk kwamen uit in vijf artikelen, 17 tot en met 21. Wie deze vertolking verstaan heeft, zal het nog anders zeggen: het was eigenlijk één lofzang op de heerlijkheid van Christus. Telkens klonk er in door Zijn onmetelijke liefde voor de Zijnen, die vanuit zichzelf toch niet anders dan zondaren zijn.

Houdt nu die lofzang op, als we verder gaan met artikel 22? Het zou een groot misverstand zijn, als we dat zouden denken! Het blijft in dit artikel en de twee volgende gaan over Zijn heerlijkheid. We krijgen het over de weldaden van Christus. Dat laatste - van Christus - is geen ijdele toevoeging. Kortweg kan het gesteld worden: in artikel 22 en 23 wordt de recht-vaardigmaking beleden en in art. 24 de heiligmaking. Zakelijk is dat juist. Alleen: hier wordt dat belijden niet los gezien van Christus’ Persoon en werk. Integendeel wordt duidelijk de samenhang beleden. Het is hier te doen om de weldaden, die door Christus verworven zijn en die het deel worden door het oprecht geloof in Hém.

Het is van groot belang, dat we deze samenhang zien. Hier wordt ten diepste de vraag beantwoord, hoe we persoonlijk deel krijgen aan de verdienste van Christus. De Nederlandse Geloofsbelijdenis gaat daar niet aan voorbij, besteedt daar zelfs overvloedig aandacht aan. We kunnen het weten, dat er vandaag veel gediscussieerd wordt over de vraag in hoever de persoonlijke deelachtigmaking van het heil in Christus een plaats moet hebben in de prediking. Het moeizame in deze discussie is dat ieder toestemt, dat die deelachtigmaking een plaats moet hebben, maar dat in de praktijk de uitwerking daarvan niet bij ieder gehoord wordt. ‘ t Loopt hier over een onmisbaar deel van de belijdenis: hoe de Heilige Geest het werk van Christus toepast in het hart en leven. Daarbij komen zaken aan de orde, die in de rechte bediening van het Woord Gods eenvoudig niet kunnen ontbreken. Wezenlijke bezinning op dit gedeelte is daarom geboden. Hier worden tenslotte werkelijkheden verwoord, die in het leven van Gods kinderen ook als noodzakelijk en onmisbaar gekend worden.

Zo lezen we de eerste zin van artikel 22, waarbij we voor ditmaal zullen blijven: “Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Christus Jezus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten Hem zoekt”. Is het tevéél gezegd dat het hier om werkelijkheden gaat, die in het ware leven des geloofs worden onderkend en gekend?

Vanwaar het geloof?

Het ware geloof wordt hier benadrukt. Langs de weg des geloofs komt de zondaar tot het deel hebben aan Christus en Zijn verdienste. De tekst van de belijdenis spreekt in dit verband van de “ware kennis dezer grote verborgenheid”. Guido de Brès schreef in het eerste ontwerp van de“hoge verborgenheid”. We zullen bij “verborgenheid” moeten denken aan een terugwijzen naar de artikelen 20 en 21: de verborgenheid van de verzoening door het enige offer van Christus. Het ware geloof leidt tot de kennis van die verborgenheid, tot het persoonlijk kennen van en delen in de verzoening met God door het offer van Christus.

En nu juist, als het geloof beleden wordt als het instrument om in het heil Gods te delen, wordt óók beleden: dat geloof komt niet uit de mens maar is van Goddelijke oorsprong. De Heilige Geest ontsteekt een oprecht geloof in onze harten. Zo spreekt hier het levend geloof van dat geloof! “Wij geloven... dat de Heilige Geest... ontsteekt een oprecht geloof...”.

Dit is door de Kerk des Heeren vanaf het begin beleden. Het is overeenkomstig Gods Woord. We kunnen hier noemen: Filippenzen 1:6: “... vertrouwende ditzelve, dat Hij, Die in U een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op de dag van Jezus Christus”. In ditzelfde hoofdstuk vers 29: “want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus niet alleen om in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden” en Efeze 2:8: “Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave”.

De laatste tekst is sprekend in dit verband. Allereerst hebben sommigen die tekst anders willen verklaren. Zij laten de woorden: “het is Gods gave” niet slaan op het geloof maar op het zalig worden. We willen daar niet al te lang bij stilstaan. Ik teken hier alleen aan wat Prof. S. Greijdanus opmerkt in de Korte Verklaring. Hij verwerpt eerst het argument dat de Griekse tekst zou dwingen tot de vertaling dat Gods gave niet op het geloof maar op het zalig-worden wijst. Dán schrijft hij: “Omdat., de apostel in het vorige meermalen en duidelijk heeft doen uitkomen, dat de behoudenis enkel uit genade is... is het eigenlijk niet meer nodig, dat nog eens met kracht, als ware het een nieuwe zaak, uit te spreken, in de vorm: en dat niet uit u... het geloof is een nieuw begrip... nog niet genoemd. Het ligt daarom voor de hand aan te nemen, dat de apostel nu ook van dat heilgoed - het geloof - gaat zeggen dat óók dat niet uit de gelovigen, maar gave Gods is”.

Dán: deze tekst laat uit het verband ook zien, waarom de Heilige Geest dat geloof werkt. Ook de Roomsen leren dat het geloof door de Heilige Geest wordt gewerkt. Zij zeggen dat de natuurlijke mens geen vermogen heeft om de bovennatuurlijke waarheden te horen. Zo moet de Heilige Geest de mens opheffen door het geven van een bovennatuurlijke gave. Efeze 2 heeft tot achtergrond de doodstaat van de mens, dood in de zonden en de misdaden. Onze verdorvenheid is oorzaak van de noodzaak van de werking van de Heilige Geest. Van daaruit is in de tijd van de reformatie de Goddelijke oorsprong van het geloof gezien en beleden. De Schotse belijdenis van 1560 belijdt in die lijn: “Dit ons geloof en de zekerheid daarvan komt niet voort uit vlees en bloed... dat is van geen enkele natuurlijke kracht of vermogen, die in ons is, maar van de inspiratie of het aandrijven van de Heilige Geest... Die ons heiligt, alle waarheid in ons werk... zonder Wie wij altijd vijanden Gods zouden blijven en Jezus Christus, Zijn Zoon, niet zouden erkennen. Want van nature zijn wij zo dood, blind, bedorven, dat we niets gevoelen, ook al worden we met prikkels gestoken noch het aangeboden licht zien noch toestemmen, wanneer de wil Gods ons is geopenbaard, tenzij de Geest Gods de doden tot het leven terugroept, de duisternis van de ogen van onze geest wegneemt en onze verstokte harten buigt tot de gehoorzaamheid aan Zijn heilige wil”.

Zo krijgt God de eer en wordt Zijn genade verheerlijkt door de belijdenis van de oorsprong van het geloof in de Heilige Geest. Het is dezelfde lijn, die we vinden in de Heidelbergse Catechismus, Zondag 25 begin en in de Dordtse Leerregels, Hoofdstuk III en IV art. 10 en 14.

Bijzonder mooi wordt het hier gezegd: “de Heilige Geest ontsteekt” dat geloof. Het is een vlam, die van boven wordt aangestoken. Die vlam kan klein zijn, klein worden voor eigen besef, maar nooit uitgaan. Daar staat de Goddelijkheid van de oorsprong des geloofs voor in!

Het wil uiteraard niet zeggen, dat het geloof buiten het Woord Gods om gewerkt wordt. Artikel 24 zal het nader belijden, dat het geloof door het gehoor van het Woord Gods is.

Trouwens: spreekt dit artikel niet van de grote verborgenheid? Deze is in het Evangelie geopenbaard en wordt in de prediking verkondigd!

Een oprecht geloof

Artikel 22 spreekt van een oprecht geloof. In de eerste uitgave van de Brés staat: “waar” geloof. We kennen de onderscheiding tussen enerzijds het historisch-, tijd- en wondergeloof en anderzijds het zaligmakend geloof. Het historisch geloof houdt Gods Woord voor waar, enkel verstandelijk, zonder de betrokkenheid te kennen. Het tijd-geloof is een opwelling voor een tijd in het gevoelsleven. Het wondergeloof zoekt Christus alleen om de wonderen. Ik weet, dat tegen deze onderscheiding in onze tijd zwaar geschut in stelling is gebracht. Zo moet de uitdrukking “zaligmakend geloof” het ontgelden. Het geloof maakt immers niet zalig, maar God.

Er is alle reden om onderscheidend over geloven te spreken. Deze onderscheiding gaat toch zeker terug naar bepaalde elementen in Gods Woord. We kunnen denken aan het onderscheid door Christus Zelf gegeven in de gelijkenis van de zaaier, het onderscheid tussen de éne melaatse, die terugkeerde tot Christus, en de negen anderen enz. In de prediking moeten ook deze elementen hun plaats hebben tot ontdekking van de schijn en het ongenoegzame.

Het is duidelijk dat onze Nederlandse Geloofsbelijdenis niet voor niets hier het woord “oprecht” gebruikt. Het staat tegenover bedriegelijk. Het is in dit verband goed om te wijzen op Calvijn, die in de Institutie ook spreekt van een “schaduw” of “schijnbeeld” van het geloof. Hij heeft het daar ook over hen “die een zekere smaak van Het Woord verkregen hebben en het vol begeren aangrijpen en Zijn Goddelijke kracht gevoelen, zodat ze doof bedriegelijke veinzing van geloof niet slechts de ogen der mensen, maar ook hun eigen hart misleiden”. Het kan soms Gods kinderen aangrijpen. Dezelfde Calvijn schrijft ook in dit verband over de gelovigen, die geleerd wordt “zichzelf zorgvuldig en nederig te onderzoeken, opdat niet in plaats van de zekerheid des geloofs de zorgeloosheid des vieses over hen kome”.

Voorwerp des geloofs

Het voorwerp des geloofs wordt hier duidelijk beleden. Eerst wordt gesproken van “deze grote verborgenheid” en dan van “Jezus Christus met al Zijn verdiensten”. Jezus Christus staat hier dus centraal.

De belijdenis ontkent niet dat het Woord Gods voorwerp van het geloof is. Het ware geloof buigt voor heel het Woord, voor Wet en Evangelie. We kunnen vergelijken met Zondag 7, waar het voorwerp des geloofs omschreven wordt als “al wat ons in het Evangelie beloofd wordt...” Daar was het tevoren al uitgekomen, dat het geloof de Wet erkent in zijn eisen en de schuld tegenover God. En in Zondag 1 én in artikel 22 gaat het om het geloof, dat het instrument is tot het delen in de verlossing.

Dan is Christus het “eigenlijke” voorwerp voor dat geloof. De Wet kan niet verlossen, niet voor God rechtvaardigen. Dat ligt alleen in Jezus Christus en Zijn verdiensten.

Dit bepaalt ook de eigenschappen en de werkzaamheden des geloofs. Het geloof is naar Zondag 7 kennen én vertrouwen. Het schijnt dat hier alleen van de kennis gesproken wordt: “de ware kénnis dezer grote verborgenheid”. Echter het laatste gedeelte laat uitkomen, dat het om kennis én vertrouwen gaat. Het komt uit in de omschrijving van de werkzaamheden des geloofs: “het omhelzen, eigen maken van Christus en Zijn verdiensten en niet anders meer buiten Hem zoeken”. Daarin spreekt het vertrouwen des harten op Hem. Kennis en vertrouwen komen hier zo allebei uit. We kunnen ook zeggen dat ze hier uitkomen in de onlosmakelijke samenhang met elkaar.

Hier ontkent de belijdenis weer niet, dat dit in het leven van die de Heere vrezen, niet gelijk zo helder is en niet altijd even helder is. Het gaat hier weer over het “eigenlijke” van het geloof. De Heilige Geest, Die het geloof werkt, schenkt vaak door veel strijd heen in hun leven die helderheid om alleen in Christus en Zijn verdiensten de grond te kennen tot hun zaligheid. Niettemin behoort het tot het wezenlijke van het “oprechte” geloof, dat het niet buiten die klaarheid kan. Het schijngeloof leeft gemakkelijk bij een onduidelijk besef van deze dingen. Dat kan het ware geloof niet!

Hoe zeldzaam worden hier dan de werkzaamheden des geloofs omschreven. We bezien hier alleen nog de uitdrukking: “Hem omhelzen”. Ik las bij iemand een treffende vergelijking van een kind dat in gevaar is en dat naar moeder snelt, die haar kind met uitgestrekte armen tegemoet komt. Dat kind voelt zich pas veilig, als het in de armen van haar moeder is. Hoe groot is de dreiging voor een zondaar, als deze ontdekt in eigen schuld voor God niet kan bestaan. Er is van zijn zijde geen ontkomen. Naar recht is de dood verdiend. Maar nu is er gerechtigheid in Jezus Christus en Zijn verdiensten. Voor Hem opent de Heilige Geest het geloofsoog en mag het geloof Hem omhelzen door Wie er alleen verlossing is.

Kennen wij persoonlijk deze werkzaamheid des geloofs?

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1991

Bewaar het pand | 10 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1991

Bewaar het pand | 10 Pagina's