Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Robert Murray MacCheyne

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Robert Murray MacCheyne

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

3.

2. MacCheyne als prediker Algemeen

Meer dan eens haalde MacCheyne een woord van Rutherford aan, dat hij tot zijn gemeente sprak: “Mijn getuigenis is hierboven, dat uw hemel twee hemels voor mij zou zijn en de zaligheid van u allen als twee zaligheden voor mij”.

Dat was MacCheyne uit het hart gegrepen. In die gestalte preekte hij. Hij was ervan overtuigd en dat hield hij ook voortdurend zijn ambtsbroeders voor, dat het niet de grote talenten zijn waardoor we zegen op de prediking kunnen verwachten. “Het zijn”, zo zegt hij, “niet zozeer de grote talenten, als wel de gelijkvormigheid aan Jezus, waarop God Zijn zegen geeft. Een heilig Evangeliedienaar is een vreselijk wapen in de hand Gods”.

Nooit had hij de illusie daarin zelf volmaakt te zijn. We horen hem uitroepen: “Ik verklaar u, dat ik mij dikwijls ontrouw gevoel als ik denk aan de koelbloedige wijze, waarop ik tot onbekeerde zielen spreek”.

Een andere keer: “O, bidt voor mij, dat ik met meer getrouwheid in uw midden moge zijn, dat ik krachtiger en stouter moge spreken, en niet terugdeinze voor uw toom of berispingen! Dan zult gij niet toornig op mij zijn na uw dood.

Dan zult gij niet zeggen, dat ik de zaken teveel bij haar rechte naam heb genoemd”.

MacCheyne’s prediking is te karakteriseren als een prediking, waarin het gewicht van de eeuwigheid drukt. Daarvan moet elke prediker zich bij elke preek bewust zijn. En met het oog daarop heeft hij zichzelf te heiligen.

Zo klinkt de aansporing tot een ambtsbroeder: “Gebruik uw gezondheid, terwijl gij haar geniet, mijn waarde vriend en broeder. Verwerp geen bijzondere gelegenheden, die wellicht nimmer weerkomen. Gij weet niet wanneer de laatste Sabbath zal aanbreken, die gij met uw gemeente zult doorbrengen. Spreek voor de eeuwigheid. Maar bovenal: draag zorg voor de wasdom van uw eigen zieleleven. Eén woord door u gesproken, als uw geweten rein en uw hart van de Geest Gods vervuld is, is meer waard dan duizend woorden in zonden en ongeloof geuit!”

De weg daartoe is het aanhoudende gebed. MacCheyne zegt: “Wij prédiken dikwijls om anderen op te wekken, maar wij moesten er meer voor bidden. Het gebed is krachtiger dan de prediking. Het gebed geeft aan de prediking al haar kracht”.

Bij de bevestiging van een vriend sprak hij de woorden: “Een getrouw Evangeliedienaar moet zich altijd in de tegenwoordigheid Gods gevoelen -onder Zijn zieldoorborend, hen besturend, heilig, bezielend oog. “Mijn oog zal op u zijn”. “De ogen des Heeren zijn over de rechtvaardigen”. Och! Hoe menigmaal gevoelen wij, dat wij voor de mensen staan. Dan begeeft ons alle kracht en wij worden zwak gelijk de andere mensen; maar o, hoe zalig is het, ons in de tegenwoordigheid Gods te gevoelen, alsof er geen ander oog dan Gods oog op ons gericht ware. Hoe zalig ons in het gebed voor Gods aangezicht te gevoelen, aan zijn voetbank neer te knielen, en de hand op het verzoendeksel te leggen; geen gordijn, geen voorhangsel, geen wolk, die de ziel van God scheidt. Hoe zalig om in onze prediking, gelijk Elia, toen hij voor Achab stond, te zeggen: “Ik sta voor het aangezicht van de Heere, de God van Israël”.

En even verder: “Wij moeten de smaak van het manna kennen, “melk en honing onder onze tong hebben”, anders kunnen wij niet spreken van zijn zoetigheid. Wij zelf moeten drinken van het levende water uit de geopende rots, of wij kunnen spreken van zijn verfrissende kracht. Wij moeten onze schuldige zielen verbergen in de wonden van Christus, anders kunnen wij niet met blijdschap spreken over de vrede en de rust, die daarin te vinden zijn”.

Wij willen nu, om ze te zeggen, een paar scheppen water nemen uit de heerlijke bron, die in de prediking van MacCheyne vloeit.

Gods vrijmacht

Telkens klinkt in MacCheyne’s prediking door, dat de Heere een vrijmachtige God is, Die Zich ontfermt over wie Hij wil en verhardt wie Hij wil. Hoog geeft MacCheyne op van Gods onverklaarbare, verkiezende liefde; van Zijn grondeloze barmhartigheid, die Hij niemand schuldig is. Vanwege deze vrijmacht Gods roept hij de gemeente op tot ootmoed. “Roept niet tot Hem, dat Hij u bekere, alsof het een schuld is, welke Hij aan u heeft. Er is slechts één zaak welke gij van God kunt eisen als een recht, nl. -een plaats in de hel. Zo gij meent iets van God te kunnen eisen, zo misleidt gij uzelf’.

Totale verdorvenheid; wedergeboorte noodzakelijk

In navolging van Rowland Hill predikte MacCheyne Christus in drievoudige zin: tot overtuiging van zonden, tot vertroosting en heiligmaking.

De prediking van onze totale verdorvenheid en daarmee samenhangend de noodzaak van de wedergeboorte doet ons zien, dat er buiten Christus en Zijn Geest voor ons geen enkele hoop is. Door Zijn Geest overtuigt Christus van zonde, opdat we Hem nodig leren krijgen. “O bidt”, zegt MacCheyne, “dat gij uw betrekking tot de eerste Adam recht moogt leren kennen, opdat gij moogt leren verlangen naar de tweede Adam”.

Er is werkelijk niets in de mens, dat enig aanknopingspunt biedt voor Gods genade. Sprekend over de Geest der genade en der gebeden zegt MacCheyne: “Wanneer de Geest Gods voor het eerst tot een ziel komt, dan vindt Hij niets wat Hem zou uitnodigen om te blijven: Hij vindt de ziel gelijk aan droge beenderen zonder enige gedaante of heerlijkheid, zonder enige begeerte om het leven te vinden. De natuurlijke mens heeft even weinig aanzien als een droog geraamte en verlangt evenmin naar genade als een dood lichaam. Integendeel, er is alles in een ziel om de Geest te verjagen”.

Zelfs de meest bekeerde zondaar kent niet het duizendste deel van de boosheid van zijn hart. “Gij zijt gelijk een reiziger, die een blik slaat in de krater van een vuurspuwende berg; maar de rook laat niet toe, dat hij er diep inziet. Gij blikt slechts enige ellen nederwaarts in de rokende vulkaan van uw eigen hart”.

In een andere preek: “Ik houd mij overtuigd, dat er niet één onbekeerde zondaar in deze vergadering tegenwoordig is, die zich niet het geringste denkbeeld kan vormen van de verschrikkelijke verdorvenheid van zijn gemoed. Als gij zo voortgaat, totdat gij in de hel uw ogen opent, zult gij haar daar eerst in al haar kracht leren kennen. Maar laat mij nu nog eenmaal mogen voorhouden wat zij is - gij hebt een hart, dat God zou willen doden, als gij er de macht toe had”.

Natuurlijk realiseert MacCheyne zich heel goed. dat geen mens erop zit te wachten om zó in al z’n vijandschap en verdoemelijkheid aan de kaak te worden gesteld. Niemand is ervan gediend. Men vindt zoiets hard en wreed. MacCheyne noemt dit deel van de prediking dan ook het moeilijkste van het leraarsambt. “Maar”, zegt hij, “wanneer de heelmeester komt om een vervuilde wond te genezen, wanneer hij de vuile windsels afscheurt, welke een onkundige hand daarom heeft geslagen, wanneer hij de wond geheel en al openmaakt en u het bederf en het venijn aantoont, hetwelk daarin verborgen was, zou u hem dan een wreedaard noemen? Kunnen nochtans zijn handen niet vol zachtheid en liefde zijn?”

Ook wanneer ze de lompen afrukken van de eigengerechtigheid, waarvan MacCheyne zegt: “Dit is de gruwelijkste van alle afgoden, die het menselijk hart verontreinigen - de afgod, die door de mens het meest bemind en door God het meest gehaat wordt”.

Maar het is nodig. “Het is Gods geliefkoosde handelwijze, de mensen hun behoefte aan Christus te doen gevoelen, voor Hij hen tot Hem brengt”.

Vrije toegang tot Christus

Betekent dat een voorwaardelijk Evangelie? Wordt er zo een blokkade opgeworpen om tot Christus te komen? Verre van dat. Telkens weer put MacCheyne zich uit om te verkondigen, dat er een vrije toegang tot Christus is voor de grootste zondaar. De ruif wordt laag neergelaten, de oproep tot geloof en bekering is algemeen. Vele indrukwekkende voorbeelden zouden daarvan te geven zijn, waarin hoorbaar en zichtbaar wordt, met welk een gedreven ambassadeur van Christus we hier te maken hebben. De liefde van Christus dringt hem! Lees maar: “Waar zich ook een nakomeling van Adam bevinden moge, waar ook een mens van een vrouw geboren wezen moge, overal komt het woord tot hem: wie oren heeft om te horen, die hore. Christus biedt Zichzelf aan als de Zaligmaker van het gehele mensdom”.

“Er is niemand onder mijn hoorders, wien Jezus niet roept. Dus zijn allen verloren in zichzelf’.

In zijn preek over Spreuken 8:4:“Tot u, o mannen, roep ik”, zegt hij: “Hieruit zien wij, dat Christus niet voor de duivelen gekomen is, maar voor alle mensen; voor ieder die een menselijk hart omdraagt en mens genoemd wordt, is Christus in de wereld gekomen. Het is niet om iets goeds in de mensen, noch om enige verandering in hen, dat Christus ons Zichzelf aanbiedt, maar juist om hun verloren toestand als mensen. Hij stelt Zichzelf onder aller bereik”.

Of in een preek over Judas: “Meent gij, dat Jezus uw vijand is? (...) Het smart Immanuël, dat gij niet zalig wilt worden. Het smartte Hem over Judas en het smart Hem ook over u. Hij weende over Jeruzalem en Hij weent over u. Hij heeft er geen behagen in, dat gij verloren gaat - veel liever wil Hij, dat gij u bekeert en leeft. Er is binnen deze muren geen uwer zo verhard, zo wreed, zo laaghartig, zo ongevoelig, zo ver van genade en godzaligheid, zo Judasachtig, dat Jezus geen smart over u gevoelt over uw hardheid, terwijl gij nog altijd Zijn liefde wederstaat, de dood verkiest en uw ziel in de ellende stort. O, mochten de tranen, welke de Zaligmaker schreit over uw verloren zielen, nedervallen in uw harten als vonken vuurs, opdat gij niet langer gevoelloos mocht verwijlen onder die wonderbare liefde, die zo krachtig ontgloeit, en wier vuur door vele wateren niet is uit te blussen, die alle zonden niet kunnen versmoren - een liefde die de kennis te boven gaat”. Dus Christus wordt niet alleen aangeboden aan schuldverslagen zondaren? Nee! “Velen”, zegt Mac-Cheyne, “zijn traag om te geloven alles wat omtrent Jezus gezegd wordt. Zij geloven alles, behalve dat zij Hem vrij kunnen aannemen. Zij zien deze heerlijke waarheid niet in: “dat een gekruisigde Christus door iedere zondaar mag aangenomen worden”, dat Christus vrij voor allen is”.

Ja, “elke zondaar heeft het recht tot Hem te komen”.

“O. mijn broeders”, roept hij uit, “gij moogt eraan twijfelen en er over twisten of Christus uw ziel behouden kan, sterft gij echter buiten Hem, dan zult gij zien, dat Hij u allen met Zijn vleugelen bedekken kan, en gij hebt het niet gewild (...). De armen van Christus waren wijd uitgebreid toen Hij aan het kruis hing, en dit is een teken van Zijn onbeperkte bereidwilligheid om allen te behouden (...). Maar ofschoon Zijn armen vastgenageld waren, zijn zij nu veel krachtiger uitgebreid door Zijn liefde en Zijn medelijden met verloren zondaren, dan zij ooit aan het kruishout bevestigd waren”.

En dan dringt hij aan: “Zijt wijs, ik smeek het u; God is meer verheerlijkt door uw lijden in Christus, dan door uw eigen lijden in de hel. Het zal veel meer eer voor God zijn, wanneer gij u overgeeft aan dat bloedende, zwijgende Lam Gods, dan wanneer gij de toom van God tot in alle eeuwigheid zou moeten dragen. Geeft eer aan de Heere...”.

De toeëigenende liefde

Wat gebeurt er, als de Heilige Geest zo op het voertuig van het Woord Christus in het hart van de zondaar brengt? Dan gaat hij een van de kenmerken van de gelovige vertonen, nl. de toeëigenende liefde, zoals MacCheyne dat noemt: “Mijn liefste is mijn en ik ben de Zijne”. Dan gaan we ontdekken, dat Hij een gewillige Zaligmaker is, een genoegzame Zaligmaker, een volkomen Zaligmaker.

“En”, zegt MacCheyne, “als iemand die mens vraagt: Hoe durft gij, ellendige zondaar, die Goddelijke Zaligmaker de uwe te nomen? dan antwoordt hij: omdat ik de Zijne ben. Hij heeft mij van eeuwigheid uitverkoren, anders zou ik Hem nooit hebben gekozen; Hij heeft Zijn bloed voor mij vergoten, anders had ik nooit een enkele traan voor Hem geschreid; Hij heeft mij geroepen, anders zou er nooit een enkele verzuchting uit mijn ziel tot Hem zijn opgestegen; Hij heeft mij gezocht, anders zou ik nooit tot Hem zijn gekomen; Hij heeft mij liefgehad, daarom heb ik Hem lief; Hij heeft mij uitverkoren, daarom kies ik Hem tot in eeuwigheid”.

Alles ligt vast in en vloeit voort uit de grote Bron van zaligheid: Christus.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1991

Bewaar het pand | 10 Pagina's

Robert Murray MacCheyne

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1991

Bewaar het pand | 10 Pagina's