Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sporen in de schemer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sporen in de schemer

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

3.

Nu gaat dr. Hofman schrijven over het unieke van het christelijke geloof.

Hoofdstuk 15.Het onderscheid tussen christendom en heidendom begint alsvolgt: “Onze eeuw wordt gekenmerkt dooreen proces van secularisatie. In feite is dit proces al begonnen in het paradijs. Desondanks is de voortschrijding van de ontkerstening lange tijd geremd door het ontstaan en de opbloei van de christelijke kerk”. Dr. Hofman gaat in het kort het verloop van het verval na en zegt dan: “Het kenmerkende van onze eeuw is de razende snelheid waarmee de secularisatie om zich heen grijpt en de uitgestrektheid van dit proces. (...) Er is sprake van een volstrekte negatie van God. In dit leven moet de mens het maken: zijn carrièreplannen, zijn vreugde en genot smaken.”

De schrijver gaat vervolgens na waarin ten opzichte van het heidendom het unieke van het christelijke geloof bestaat. Aan het slot van dit hoofdstuk zegt dr. Hofman: “Nog steeds dient het christelijk geloof onvoorwaardelijk beleden te worden ten opzichte van de góden van onze tijd: sportvereniging, pop-muziek, de wereld van de film en de roes van het materialisme. In dit opzicht staan de kerkmensen schuldig. Heeft de ontkerstening ook niet om zich heen kunnen grijpen als gevolg van onze lauwheid? In het Romeinse rijk bestonden er geen christelijke scholen, toch was de opmars van het christelijk geloof in een volledig verheidenste maatschappij onstuitbaar. Alle zegeningen van het christendom in onze tijd ten spijt, ook die van het protestants christelijke en reformatorische onderwijs, is thans het omgekeerde proces onstuitbaar.”

In hoofdstuk 16.De zwarte en de witte engel stelt de schrijver: “In het Christendom behoort geen ruimte te zijn voor het bijgeloof. Wel geloven wij op grond van de Heilige Schrift in het bestaan van duivelen en engelen.” We lezen in dit hoofdstuk veel over het bijgeloof. Dat heeft een weerzinwekkende vorm aangenomen in de heksenwaan. Er zijn honderden vrouwen opgehangen, verbrand of verdronken omdat ze heks zouden zijn geweest. Tegenover alle vormen van bijgeloof en ongeloof stelt dr. Hofman: “Er is één Almachtige Schepper van hemel en aarde, van alle zienlijke en onzienlijke dingen. De inhoud van Zijn schepping staat opgetekend in de Bijbel. Deze Schepper bewoont een ontoegankelijk licht. Hij is deDeus absconditus, de verborgen God, want Hij is een Geest die zich aan menselijke waarneming onttrekt. Hij is ook de God van nabij, voorzover Hij Zich openbaart in de Heilige Schrift en met Zijn Geest de afstand tot de mens overbrugt. God is de Hoge en Verhevene, Die in eeuwigheid troont en Wiens Naam de Heilige is.”

Hierna schrijft dr. Hofman over de Goddelijke verkiezing en Verwerping. We noemen de hoofdstukken waarin hij hierover handelt:

17.Historische ontwikkelingen

18.Gedachten van Calvijn

19.De Synode van Dordrecht(1618/1619)

20.Het Verbond en het Geloof en

21.Slotbeschouwing.

We nemen het laatste gedeelte van de Slotbeschouwing over:

“Calvijn zegt in zijn commentaar op Romeinen 11:18 dat de wereld als overgoten is met genade. Alle mensen delen in deze algemene genade. Comrie zegt in zijnEigenschappen van het Zaligmakende Geloof in een preek over Hebreeën 11:13 dat deze genade wortelt in de zoenverdienste van Christus.

De reformatoren en Nadere Reformatoren handhaven het recht van God. Zij raden de mens echter aan niet binnen te dringen in de verborgen raad van God en zich te kwellen met de vraag: ben ik wel uitverkoren. Het is de mens gehouden zich te voegen naar de geopenbaarde wil van God. Dat wil zeggen dat wij de middelen hebben waar te nemen: Schriftonderzoek, de kerkgang en het gebed.

De leer van verzoening door voldoening is een groot mysterie, dat velen als onredelijk voorkomt. Anderen, die meer gevoelig van aard zijn, kunnen zich niet schikken in de leer dat God de zonde met de eeuwige dood straft. Dat zou een heidense gedachte zijn. God dorst niet naar bloed. Hij is liefde. Onder mensen is het zo dat als iemand straf krijgt deze straf niet overdraagbaar is. De straf kan niet overgenomen worden zonder dat de wet schade lijdt. Het dwaze Gods is echter wijzer dan de wijsheid van mensen. Christus heeft, hoewel Zelf zonder zonde, zonden op Zich genomen. Hij is in alles aan mensen gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Maar hoewel Hij onzondig is, voelt Hij onze zonde dieper dan wij. Als slechte mensen voelen wij niet ten volle wat zonde jegens God betekent. Alleen wie het recht Gods lief heeft, kan het bevroeden. En wie heeft meer de gerechtigheid van God lief dan Christus? Voor het geloof maakt dit alles de roem van het christendom uit. Paulus zegt dat hij in niets anders wil roemen dan in het kruis van Christus.

Met eindeloze schakeringen en variaties hebben de mensen, te beginnen met Pelagius, tot de nieuwste leiders van deze tijd, Christus op het een of andere punt niet absoluut nodig geacht. Er was telkens een voorbehoud, hetzij in de kennis, in de wil, of in de daad. De mens moest toch op de een of andere wijze zijn eigen verlosser zijn. Het is echter zo dat Christus volkomen Verlosser is of Hij is niets. Onvoltooid werk is op het gebied der verlossing géén werk.

Het is een bijna algemeen verbreid misverstand dat de kern van het christelijk geloof zou bestaan uitliefde. Liefde tot God en liefde tot de naaste.Liefde is het sleutelwoord. Bijbels gezien gaat echter niet de liefde voorop, maar hetgeloof. De Heere Jezus roemt niet in liefde als hij die ontdekt, maar Hij prijst wel het geloof als dat aanwezig is. De rechtvaardige, zegt de Schrift, zal door het geloof leven.

We sluiten dit deel af. Elk mens is op zoek naar hetgeluk. De invulling is echter zeer verschillend. De oude Grieken reserveerden het geluk voor de goden, want die bezaten onsterfelijkheid. Velen verstaan er een harmonieuze samenleving onder. Men prijst de rijken der aarde gelukkig, omdat ze door hun welstand boven de moeiten van elke dag verheven zijn. Anderen prijzen hen gelukkig die roem, eer of dapperheid bereiken. Christus spreekt mensen zalig die er naar wereldse maatstaf beklagenswaardig aan toe zijn. Zoeken we het geluk wel daar waar het te vinden is? Het ware geluk is te gevoelen dat God gunstig is. Nergens anders is het geluk in gelegen dan in de genadige vergeving der zonden. Als God ons dus niet uit genade aanneemt dan zijn wij van nature allen ongelukkig. De mens is voor zichzelf de grootste hinderpaal om gelukkig te leven.”

Zo schrijft dr. Hofman, met aanhaling van Calvijn.

In hoofdstuk 22.Verbeelding van het geloof laat hij drie schilderijen zien, waarin aspecten van de voorgaande hoofdstukken worden verbeeld. Het betreft hier de schilders Matthias Grünewald, Rembrandt en Pieter Saenredam.

Hierna gaat dr. Hofman schrijven over het probleem van het lijden. Dat bewaren we voor het volgende artikel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Sporen in de schemer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's