Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

22

Waarin de rechtvaardigmaking bestaat

Wie de rechtvaardigmaking belijdt, zal onderscheiden tussen de grond en het wezen daarvan. Als er een huis gebouwd wordt, wordt eerst het fundament gelegd, waarna het huis op dat fundament verrijst. Ondertussen had men bij het leggen van het fundament het huis al in het gezicht. In de regel zal het toch niet gebeuren dat een bouwer éérst eens een fundament maakt om dan te zien welk huis of daarop gebouwd kan worden. Zo heeft artikel 22 eerst de grond van de rechtrechtvaardigmaking beleden. Hoe indringend is het gebeurd. Christus, Zijn werk, Zijn gerechtigheid zijn het alleen, waarom de zondaar rechtvaardig voor God kan zijn. Ook het geloof van de Zijnen, hoe belangrijk en onmisbaar, telt niet mee als verdienste in de vrijspraak van de zondaar voor God. Het is in dat opzicht niet meer dan een instrument. Echter ook hier geldt het: onze belijdenis had al voor ogen, wat de rechtvaardigmaking inhoudt. Door het belijden van de enige grónd klonk al heen het wézen van de rechtvaardigmaking. Het behoort altijd tot de aard van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat het geen systeem geeft. Het geloof belijdt. En dat geloof bakent de zaken niet precies af, zodat het mogelijk zou zijn van de grond der rechtvaardigmaking te spreken zonder dat het gevoelt om welke rijke zaak, om welk nameloos wonder het gaat. We kunnen hier wel zeggen: wat gelukkig dat het levend geloof dit eenvoudig niet zou kunnen! En nu in artikel 23 gaat dat geloof er voluit van spreken: “dat onze rechtvaardigmaking bestaat in de vergeving der zonden en toerekening der gehoorzaamheid van Christus”.

Ook in artikel 23 moeten we blijven benadrukken dat hier het levend geloof spreekt. Het gaat niet om een afstandelijke beschouwing van wat nu eigenlijk rechtvaardigmaking is. Wie dit gedeelte leest kan nooit voorbijgaan aan de bevindelijke toon, die vooral in dit artikel opvalt. Dat wil niet zeggen dat ook maar enigszins het bevindelijke kennen van de troost de rechtvaardigmaking de grond der zaligheid zou zijn. Ieder die dit zo stelt, zou juist een streep door deze belijdenis geven. Maar hier is wel dat geloof aan het woord, dat in eigen leven van dit wonder weet. We behoeven de tekst maar te lezen om dit toe te stemmen: “Wij geloven, dat onze gelukzaligheid gelegen is in de vergeving onzer zonden om Jezus Christus’ wil, en dat daarin onze rechtvaardigheid voor God begrepen is; gelijk David en Paulus ons leren, verklarende “de gelukzaligheid des mensen te zijn, dat God hem de rechtvaardigheid zonder de werken toerekent”. Rom. 4:6-8. En dezelfde apostel zegt “dat wij om niet, of uit genade gerechtvaardigd zijn, door de verlossing, die in Christus Jezus is. Rom. 3:24”.

Verheffen tot Gods rechterstoel

De rechtvaardigmaking bestaat in de vergeving der zonden en de toerekening van de gehoorzaamheid van Christus. Het gaat hierbij om een Goddelijke daad. God verkláárt de zondaar, de goddeloze, rechtvaardig, spreekt vrij van schuld en straf en geeft een recht op het eeuwige leven. In die zin spreken we van rechtvaardig “maken”. Daar kan geen bezwaar tegen zijn, zoals dit woord ook boven dit artikel geschreven staat. Bekend is het voorbeeld van “grootmaken”. Dat woord wordt onder ons ook gebruikt. Het betekent niet dat iemand God groter kan maken dan Hij is. Wel: het erkennen, het belijden van Gods grootheid. Zo verklaart God rechtvaardig. Hij doet het zo, dat Zijn recht in niets geschonden wordt. Hij handhaaft tegenover de zondaar Zijn heilig recht. Hij spreekt vrij vanwege de gerechtigheid van Christus. Het gaat duidelijk om een rechtsgeding. Hij rechtvaardigt de zondaar, die in zichzelf alleen maar verdoemd moet worden.

Laten we het niet vergeten: de ontsporing in de belijdenis van de rechtvaardigmaking begint bij het niet verstaan en niet-erkennen van de gerechtigheid Gods. Wie daar geen ernst meemaakt, tast hier mis. Het is in de geschiedenis van de kerk uitgekomen bij Pelagianen van allerlei soort. Het komt vandaag uit in de moderne theologie, die geen oog heeft voor eisen van Gods Wet, voor de gerechtigheid Gods, die voldoening vraagt. Zal ook niet alleen de troost van deze belijdenis gekend worden door hen, die geestelijk weten wie God is in zijn recht? Ik zeg er graag bij, dat de Heere dit in het leven van de Zijnen op onderscheiden wijze en lange onderscheiden wegen leert!

We willen hier niet voorbijgaan aan de Institutie van Calvijn. In een apart hoofdstuk, Institutie III hoofdstuk XII, schrijft hij over de ernst van de confrontatie met Gods rechterstoel: “Dat wij onze harten tot Gods rechterstoel moeten verheffen, opdat wij met ernst overtuigd worden van de onverdiende rechtvaardigmaking”.

We kunnen uit dit hoofdstuk maar een enkele aanhaling doen. Het zou goed zijn dat we dit zelf zouden lezen en overdenken. Hier dan enkele zinnen: “Dus moet ons in de eerste plaats deze gedachte voor onze geest staan, dat niet gesproken wordt over een rechtvaardigheid, die stand houdt voor de menselijke rechtbank, maar over een die stand houdt voor de hemelse rechterstoel, opdat wij niet naar onze maatstaf afmeten, hoe zuiver de werken moeten zijn om aan Gods oordeel te voldoen”. “Laat ons die Rechter ons voorstellen . . zoals Hij ons geschilderd wordt in de Schrift namelijk . . voor Wiens reinheid alle dingen onrein worden . . Die de schuldige geenszins onschuldig maakt. . ”.

Vanuit die erkenning van Gods gerechtigheid is artikel 23 opgesteld. De zondaar staat schuldig voor Gods rechterstoel. Er is in hem geen enkele hoedanigheid, waarom hij vrijgesproken zou worden. We horen het ook doorklinken in de Heidelbergse Catechismus, -Zondag 23!-: de aanklacht van het geweten, “dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden heb en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben”. Daar staat niet een mens met goede hoedanigheden tegenover God, maar een zondaar, een goddeloze, die in zichzelf niets dan schuld heeft en het voor de toekomst alleen maar bederven kan.

Het is vrucht van de ontdekkende genade, als die erkenning er is, de ware boetvaardigheid. Zonder die wordt de troost van de rechtvaardigmaking niet gekend, maar toch ligt niet in die boetvaardigheid de rechtvaardigmaking.

Die ligt alléén in de vrijspraak Gods om de verdienste van Christus.

. . daarin onze rechtvaardigheid voor God. .

Rijk is de omschrijving in artikel 23 van wat rechtvaardigmaking nu eigenlijk inhoudt. Het lijkt ingewikkeld zoals het geloof hier belijdt. “Onze gelukzaligheid gelegen in de vergeving der zonden . . ” en “dat daarin onze rechtvaardigheid voor God begrepen is”. Het kan het beste worden verstaan als we hier de vergeving der zonden centraal zien.

Vergeving der zonden is vrijspraak. Door de zonden is de verhouding tussen God en de mens verbroken, is er schuld tegenover God en heeft de zondaar de eeuwige straf verdiend. God moet hem naar recht veroordelen. En nu het wonder . . geen veroordeling maar vrijspraak! God vergeeft. Hij delgt de schuld uit. Hij werpt de zonden achter Zijn rug. Er blijft er niet één over. Zo volkomen worden de zonden vergeven “alsof ik nooit zonde had gehad of gedaan”. Door die vergeving kan een zondaar voor God bestaan.

Het is de vergeving “om Jezus Christus wil!” Wie dat eruit haalt neemt alles weg. God vergeeft uit Zijn eeuwige barmhartigheid, om Zijn eeuwig welbehagen. Uit die bron heeft God in Christus de grond tot vergeving bereid. Vergeving is niet dat God de zonden door de vingers ziet. Hij heeft de zonden gestraft in Zijn eigen Zoon. Hij heeft betaald en voldaan aan het recht van God. Alleen om Hem rechtvaardigt God. Hij treedt als de grote Advocaat op tot vrijspraak van de goddelozen. Voor de hemelse rechtbank is Zijn verdienste, Zijn gerechtigheid oorzaak van die vrijspraak. God rekent dat werk van Christus toe. Door een waar geloof en in de gemeenschap met Hem wordt die vrijspraak gekend.

Die vergeving der zonden is de gelukzaligheid van in zichzelf arme zondaren. Zij zijn gelukzalig omdat daarin hun rechtvaardigheid voor God ligt. De verhouding met God, die zo jammerlijk verbroken was is hersteld. Wij waren gelukkig in het paradijs, zolang de zonde de gemeenschap niet verbroken had. De diepste oorzaak van alle ongeluk ligt in de zonde. Maar nu door de vrijspraak Gods is er vrede tussen God en de Zijnen. Niets ligt er meer tussen God en hen. Het geeft ook het uitzicht op de volkomen gelukzaligheid van het eeuwige leven. Dan zal dé gelukzaligheid zijn dat ze gekocht zijn door het bloed van het Lam om God eeuwig groot te maken.

Zo is de rechtvaardigmaking niet, zoals Rome dat leert, in de verbrijzeling van het hart, in het belijden der zonde en de voldoening door de goede werken. Hier is niet in geding alsof deze zaken: boetvaardigheid, schuldbelijdenis en goede werken geen plaats hebben in het leven van de Zijnen. Echter daarin bestaat de rechtvaardigheid voor God niet. Hoe zou ooit een zondaar ermee voor God kunnen bestaan? Klaar en duidelijk stelt het begin van artikel 23 de rechtvaardigmaking alleen in Gods vrijspraak om Christus wil!

David en Paulus

De teksten, die hier genoemd worden spreken voor zichzelf. In feite worden hier alleen vermeld Romeinen 4:6-8 en Romeinen 3:24. Wie dit gedeelte echter goed leest, weet dat het hier ook gaat om Psalm 32:1 en 2. David én Paulus leren, dat de rechtvaardigheid voor God alleen gelegen is in de vrijspraak der zonden voor God. Paulus beroept zich tegenover het Joodse verlossings schema - zalig door de werken der Wet - op David in Psalm 32. Zo komt in Romeinen 4:6-8 Psalm 32 zo bijzonder naar voren. Zo wordt Psalm 32 verklaard vanuit de gerechtigheid van Christus.

Wie spreekt David zalig in Psalm 32? Die de werken der Wet hebben gedaan?

Hij kon er niet mee komen. Hij had het verzondigd tegenover de Heere. Hij kon niet bestaan voor Gods recht. Alleen door het wonder van Gods vrijspraak was er een nieuwe verhouding met God.

Daarom: welgelukzalig, “wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is!”

De zonde hem niet toegerekend, omdat de gerechtigheid van Christus hem toegerekend is. Welgelukzalig door de vergeving der zonden.

David en Paulus zijn daarin één. Eén in het wonder van de vrijspraak.

De hele Kerk zal in dat wonder alleen ten diepste welgelukzalig zijn. Is het ook voor óns het grootste geluk?

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Nederlandse geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's