Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

37.

Geen verdienste...toch loon!

De goede werken... Het is onmogelijk, dat het levend geloof zonder goede werken blijft. We hebben het gezien vanuit artikel 24. Het zingt niet mee in het koor van hen, die eigenlijk minachtend voorbijgaan aan de vruchten in het leven van Gods kinderen. Het gemis van het leven in de heiligmaking kan ook onder ons door sommigen zo “vroom” verdedigd worden. Het lijkt er dan wel op, alsof, die in teerheid dat leven betrachten, beschouwd moeten worden als werkheilige mensen. Onomwonden is het hier beleden: de goede werken zijn er uit de wortel des geloofs. Zij zijn goed en aangenaam bij God “overmits zij alle door Zijn genade geheiligd zijn”.

Nu is onze belijdenis nog niet klaar. We hebben het al meer benadrukt dat in de tijd der reformatie de strijd aan twee fronten gestreden moest worden. De strijd tegen de Roomsen, die de verdienstelijkheid der goede werken leerden én de strijd tegen de doperse geestdrijvers, die in wezen van de heiligmaking niets moesten hebben. Tegenover de laatsten hebben onze vaderen gezegd: het rechtvaardigend geloof kan niet zonder de werken blijven. Maar dan kan het ook weer niet anders dat onderstreept wordt, dat er niettemin in die werken géén verdienste ligt.

Misschien zegt iemand: zo draaien we telkens in dezelfde cirkel rond! Het is immers al beleden in de artikelen van de rechtvaardigmaking: gerechtvaardigd door het geloof zónder de werken. Hier kan alleen gezegd worden: hoe goed dat de kern van de reformatorische leer telkens weer uitkomt. In die cirkel begeert het ware geloof te zijn rond het middelpunt: enkel Gods genade in het werk van Christus!

Zit het niet in het bloed van een mens om te verdienen? Ook na ontvangen genade blijft dat in het oude bestaan van Gods kinderen. Iets mee te laten tellen. Iets in rekening brengen bij God.

Daar sterft het oude bestaan aan deze zijde van het graf maar niet aan. Juist als het gaat om de heiligmaking is het zo noodzakelijk er telkens aan herinnerd te worden: niets uit de goede werken, alleen door het werk van Christus, in de gemeenschap met Hem.

Zo gaat artikel 24 ook verder: “Intussen komen zij niet in rekening om ons te rechtvaardigen; want het is door het geloof in Christus, dat wij gerechtvaardigd worden, ook eer wij goede werken doen; anderszins zouden wij niet meer goed kunnen zijn, evenmin als een vrucht des booms goed kan zijn voordat de boom goed is. Zo doen wij dan goede werken; maar niet om te verdienen (want wat zouden wij verdienen?)...”

Boom en vrucht

De goede werken verdienen niet. Het wordt in dit artikel eenvoudig verklaard, namelijk dat de goede werken niet het eerst zijn maar het geloof. Het rechtvaardigend geloof is vóór de goede werken en niet andersom. In een aan Gods Woord, het onderwijs van Christus, ontleend beeld wordt hier gesproken van boom en vrucht: “Of maakt de boom goed en zijn vrucht goed; of maakt de boom kwaad en zijn vrucht kwaad; want uit de vrucht wordt de boom gekend”. Niet de vrucht maakt de boom, maar de boom de vrucht. De goede werken zijn vruchten die gevonden worden aan de boom van het ware geloof. We kunnen ook zeggen: door het geloof in de gerechtigheid van Christus. Zo ligt alle verdienste in Christus alleen.

Zo schrijft Luther het: “Want men wordt niet rechtvaardig door rechtvaardig te handelen, maar rechtvaardig gewórden wordt recht en goed gehandeld. De persoon is en blijft rechtvaardig, heilig en vroom alleen door het geloof in Christus, voordat hij rechtvaardig, vroom en goed handelt door de barmhartigheid Gods..... Het geloof maakt de persoon, de persoon het werk..”

Hoe kunnen er echt goede werken zijn, die God aangenaam zijn zonder genade in het hart en leven? Het openbaart dat die werken zélf genade zijn.

Onnutte dienstknechten

Alle eigengerechtigheid wordt in artikel 24 afgesneden, tot in de wortel toe. Lees het maar in het vervolg...”Ja, wij zijn in God gehouden voor de goede werken, die wij doen en niet Hij in ons aangezien “Hij het is, die in ons werkt, beide het willen en het werken, naar Zijn Welbehagen.” Laat ons dan letten op hetgeen dat er geschreven staat... “Wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen”.

In God gehouden... dat betekent dat wij bij God in de schuld staan voor onze goede werken en niet Hij bij ons. Hij eist ze. Hij werkt ze en geeft ze aan de Zijnen. Zo is God geen dank verschuldigd aan de Zijnen maar andersom.

We denken hier vooral aan het beeld uit de gelijkenis van de Heere Jezus van heer en dienstknecht. Die dienstknecht staat in dienst van zijn heer. Die dienstknecht kan zich niet beroemen op zijn werk,. Al doet hij ook alles wat zijn heer van hem eist, dan is het nog zo, dat hij niets verricht heeft boven het geëiste. Hij kan geen aanspraak maken op de dank van zijn heer. Het gaat daar niet om de boze, de plichtvergetende dienstknecht, maar die het wél doet en toch geen recht op dank heeft van de zijde van zijn heer. Uiteraard moet dit verstaan worden tegen de achtergrond van de verhouding heer-slaaf in die tijd. Daarin wordt duidelijk uitgebeeld de verhouding tussen de Heere en de Zijnen. De discipelen en de ware gelovigen zijn door genade het eigendom des Heeren. Het komt hem toe dat ze Hem in alles dienen naar Zijn wil. Daarbij zijn en blijven ze onnutte dienstknechten, die alles aan Hem verschuldigd zijn. In zichzelf zijn zij onnut. Het is alleen genade dat zij mogen dienen. Daar ligt geen verdienste in.

Toch loon...

Onze belijdenis gaat ook in op de loon-gedachte. We weten het dat hier over “loon” gesproken wordt in verband met de leer van Rome dat er in de goede werken verdienste ligt. Het spreekt toch vanzelf dat er verdienste moet zijn, als God de goede werken beloont! Zo is de redenering van Rome.

Nu heeft de reformatie nooit ontkend dat de Heere de goede werken beloont. Daar spreekt de Heilige Schrift overduidelijk van. We lezen van Mozes dat hij zag “op de vergelding des loons”. En de Zaligmaker Zelf getuigt er meer dan één keer van. Laten we hier alleen maar noemen: Mattheüs 5:11 en 12 “Zalig zijt gij, als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u; want uw loon is groot in de hemelen...”

Er is loon voor degenen die God vrezen. Hier in dit leven en bovenal in het toekomende leven. Dat loon is tot troost van Gods kinderen in de strijd die gekend wordt. Midden in de benauwdheid geeft God uitzicht. Er is zoveel te verwachten voor Gods volk. Zij krijgen er moed uit, wat de Heere in het vooruitzicht stelt.

Alleen: dat loon is geen verdienste. Gods kinderen zijn geen huurlingen die óm het loon dienen zonder dat zij een betrekking der liefde hebben op Hem, die het geeft. Het is enkel genade. Het is het loon der kinderen die er de eenzijdige goedheid des Heeren in opmerken en die er alleen maar om verwonderd zijn dat de Heere in Christus uit vrije genade zó aan hen gedenkt. Dat loon is ook zo groot, dat het al hun verwachting te boven zal gaan. Zij zijn eerst door het bloed van het Lam gekocht om de levende God te dienen. Héél hun dienst hier beneden wordt bepaald en beheerst door vrije genade door het bloed van Christus. Zullen zij het dan ooit zeggen: dat loon is verdiend? Verdiend is het.... niet door hen maar door Hem, die “voor de vreugde Hem voorgesteld, het kruis heeft verdragen en de schande veracht...”! Aangenomen uit vrije goedheid tot kinderen worden zij door God gekroond met de erfenis der kinderen. We horen het hier doorklinken: “Intussen willen wij niet loochenen, dat God de goede werken beloont; maar het is door Zijn genade, dat Hij zijn gaven kroont”. Hij kroont met vree het einde Zijner knechten! Hij kroont Zijn eigen werk.

Besmet door ons vlees

Het laatste gedeelte van dit artikel heeft nauwelijks verklaring nodig. Hier spreekt de taal van het hart, zoals die trouwens telkens in de belijdenis van rechtvaardigmaking en heiligmaking zo zeldzaam beluisterd wordt. Hierin klinkt door, hoe nameloos arm of het is als een mens vertrouwt op zijn goede werken voor de zaligheid.

Dat vertrouwen is ongegrond. “Voorts al is het, dat wij goede werken doen, zo gronden wij toch onze zaligheid niet daarop; want wij kunnen geen werk doen of het is besmet door ons vlees en ook strafwaardig; en al konden we er één voortbrengen, zo is toch de gedachtenis van één zonde genoeg, dat het van God verworpen zou worden”. Hier wordt op een gevoelige wijze verwoord, wat meer “leerstellig” staat in Zondag 24. Geen goed werk zonder de besmetting van het vlees! Hoe gaat het vlees mee in de heiligste verrichtingen, tot in het gebed, tot op de kansel. Die in waarheid de Heere kent, weer ervan. Hoe strafwaardig is de zonde! Wie die leeft kan voor Gods Aangezicht bestaan? En de Heere vraagt het volmaakte. Zou het mogelijk zijn: één goed werk, dat voor God kan bestaan, dan zou toch de gedachte aan één zonde genoeg zijn. Dat alleen is genoeg om voor God verwerpelijk te zijn!

Nog verder gaat artikel 24. Wie op zijn werken zou vertrouwen, zou altijd in twijfel zijn: “Alzo dan zouden wij altijd in twijfel staan, herwaarts en derwaarts drijvende, zonder enige zekerheid en onze arme consciëntiën zouden altijd gekweld worden, indien zij niet steunden op de verdiensten van het lijden en sterven onzes Zaligmakers”. Hoe troosteloos is alle vertrouwen op de goede werken. Hier komt het uit dat Rome’s leer troosteloos is en elke prediking die geen vrije genade in Christus predikt voor een arme zondaar.

Hoezeer of dit de achtergrond is, toch wordt hier de naam van rome niet genoemd! Het gelóóf belijdt het, hoe troosteloos het is om het buiten de verdienste van Christus te zoeken. Daar weten allen van die door de Heilige Geest ook in het leven der heiligmaking de enige grond tot hun zaligheid alleen in Hem leren kennen. Daar komen zij telkens weer terecht door de strijd heen. Het is niet de valse gerustheid van het schijngeloof, dat niet van de strijd weet. Het levend geloof verstaat dit in de weg van het sterven aan eigengerechtigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's