Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

39.

Artikel 26: de achtergrond

We zijn nog niet klaar met de belijdenis van Christus. Het moet wel opvallen hoe bijzonder de Nederlandse Geloofsbelijdenis van Hem spreekt. Zijn geheel enige betekenis voor de Kerk des Heeren komt hier wel zeldzaam uit. Vanaf artikel 17 is er al van Hem gewaagd: Zijn vleeswording, Zijn Persoon, Zijn werk, Zijn weldaden, Zijn betekenis in Oud- en Nieuw Verbond... Nu komt er nog één artikel bij van Hem. Het getal tien wordt precies vol, van 17 tot en met 26.

Dit laatste artikel gaat over de voorspraak van Christus. Het wordt hier zo aangeduid: “om de enige voorbidding van Christus”.

De vraag kan opkomen, waarom er hier apart over de voorbidding gesproken wordt. Eigenlijk gaat het hier over het hogepriesterlijk werk van Christus in de hemel. Het was dan niet ondenkbaar geweest, dat daar al eerder iets van gezegd zou zijn bij artikel 21 over de voldoening van Christus als de enige Hogepriester. Daar ging het toch immers over Zijn priesterlijke offerande aan het kruishout van Golgotha en dat daarin alleen de grond van de zaligheid ligt voor het ware geloof. Hoe rijk kwam de geheel enige betekenis daarvan uit. Ieder die oog heeft voor het priesterlijk werk van Christus zal het verstaan dat het bij de voorbede van Christus om een zaak gaat die er ten nauwste aan verbonden is. Die voorbede is er toch om het offer. Het zou zo niet vreemd geweest zijn als in één artikel beide beleden zouden zijn. En nu: hoe ‘n lang en indringend artikel wordt aan de voorbidding van Christus besteed! We kunnen echter wel zeggen, dat het goed is dat we hier apart stilstaan bij Christus’ voorbede. Er was een duidelijke achtergrond in de tijd van de reformatie, waarom er zo breed en diep aandacht gegeven is aan Christus als de enige Voorbidder. We hopen allereerst dáár op te letten. Tegelijk zal het openbaar komen, dat het niet gaat om een zaak die alleen in de tijd van de reformatie waarde had. Het gaat hier om een wezenlijk stuk voor de Kerk des Heeren, dat al te vaak voorbijgezien wordt. Waar het leven is door de Heilige Geest, moet de waarde van de enige voorbede van Christus toch wel gezocht worden!

Dit gebruik....

We moeten dit gedeelte lezen in het licht van de praktijk, zoals die in de Roomse Kerk in de tijd rond de reformatie gevonden werd. We bedoelen dan de praktijk van de verering, de aanroeping der (gestorven) heiligen. Luther en Calvijn hebben die praktijk volop gekend. Zij hebben er voordat hun ogen geopend werden voor de waarheid van vrije genade, zelf aan meegedaan.

Van Luther wordt het verhaal verteld dat hij in zijn studietijd overvallen werd door een hevig onweer, dat door God gebruikt is tot een keer in zijn leven. De bliksem sloeg vlakbij bij hem in. Hij moet toen uitgeroepen hebben: “Help, lieve St. Anna, ik moet monnik worden”.

Calvijn werd al jong door zijn moeder meegenomen naar de heilige plaatsen. Hij spreekt er later over in zijn werk “Tractaat over de Reliquien”. Zo kuste hij als jongen de overblijfselen van het lichaam van de heilige Anna.

Het valt op, dat artikel 26 alleen maar in het kort ingaat op de roomse leer en praktijk. Slechts een enkele uitdrukking en één zin herinneren eraan. Daarbij staat echter de Roomse praktijk, zoals die onder het kerkvolk gevonden werd, voorop. Die heeft Guido de Brés toch wel het meest voor ogen gehad. Hij heeft het doorvoeld hoe erg of het was, dat de heiligenaanbidding zo beheersend was geworden. Hoe Christus daarin miskend werd en hoe verderfelijk of het was voor eigen leven. Het ging niet om de waardering van hen, die naar Gods Woord in Christus als heiligen gestorven zijn, maar om een cultus tot oneer en verachting van de enige Hogepriester. Heel die praktijk was -en is! - doordrongen van de gedachte, dat de gestorven heiligen iets te betekenen hebben in de toenadering tot God, voor de zaligheid van hen, die hen hier beneden aanbidden. Het is een afwijzing van Gods genade.

Zo wordt hier in de éne zin, waarop we doelen, het woord “gebruik” gelezen: “Zo is dan alleen door een mistrouwen dit gebruik ingevoerd, dat men de heiligen onteert, inplaats van die te eren, doende hetgeen zij nooit gedaan noch begeerd hebben, maar hebben het volstandiglijk en volgens hun heilige plicht verworpen, als blijkt uit hun schriften”. We zullen deze zin moeten lezen in verband met wat er in het voorgaande staat van het “zoeken van een ander naar ons goeddunken”.

Zo spreekt in dit artikel de achtergrond van de praktijk van het kerkvolk in de Roomse Kerk, die ten diepste gepeild wordt als het miskennen van de enige Hogepriester en Zijn werk.

De Roomse ontkenning

De Roomse Kerk ontkent niet te leren, dat de heiligen vereerd moeten worden, ook niet dat de heiligen een plaats hebben in de toegang tot God enz., maar wel dat deze leer tot miskenning is van het werk en de verdienste van Christus, miskenning van Zijn Persoon. Ten onrechte zou in de belijdenis der reformatie de aanbidding der gestorven heiligen in dat licht gezien zijn. Volgens Rome doet de “intreding der heiligen” in de hemel niets af aan de grootheid en heerlijkheid van Christus. Integendeel deze wil juist Zijn Majesteit in de hemel benadrukken. De gestorven heiligen doen daarboven niets anders dan tussenkomen terwille van de zwakke gelovigen hier op aarde. Zo maakt de Roomse Kerk onderscheid tussen het “middelaarschap van verzoening”, dat alleen Christus toekomt en het “middelaarschap van tussentreding of tussenkomst”, dat door die heiligen wordt bediend. De aanbidding der heiligen gebeurt ook volgens Rome niet in de volstrekte zin. Daar zegt men zelfs een grondige afkeer van te hebben. Er is onderscheid tussen “aanbidding” en “verering”. Aanbidding komt alleen God toe. Verering alleen de heiligen. Die heiligen hebben hun taak in het éne lichaam van Christus, dat de kerk hier beneden en die in de hemel omvat. Zo hebben de gestorven heiligen vanwege hun bovennatuurlijke hoedanigheden en verdiensten ieder hun eigen taak nog in de hemel. Zij kunnen telkens de bidder hier beneden in een bepaald opzicht tegemoet komen in hun nadering daarboven. U begrijpt wel dat in dit opzicht Maria vooropstaat. Haar komt de hoogste verering toe als de moeder Gods. Wie langs de ladder van Maria in het gebed tot haar opklimt naar de hemel, wordt door haar tot Christus geleid. Zo is het volgens de Roomse Kerk geheel ten onrechte dat hier sprake zou zijn van afgoderij van de heiligen en miskenning van de enige plaats van Christus.

U bemerkt het wel dat Rome fel ontkent, wat in de tijd der reformatie gesteld werd door Luther en Calvijn. We kunnen erbij zeggen: wat de eenvoudige kinderen Gods in die tijd en daarna van de roomse cultus hebben doorvoeld. Ondertussen is het gebleken hoe Rome zélf gesproken heeft op het concilie van Trente. Daar werd alle bisschoppen opgedragen om in deze zaak vast te houden aan het gebruik van de kerk. Zij moesten leren “dat de heiligen, die tezamen met Christus regeren hun gebeden voor de mensen God aanbieden; dat het goed en wettig is hen smekend aan te roepen en voor het verkrijgen van de weldaden van God door Jezus Christus., tot hun gebeden, hulp en bijstand de toevlucht te nemen..”

Rome’s leer en praktijk onderkend

Het is zo’n groot voorrecht geweest dat Guido de Brés de leer en praktijk van Rome heeft onderkend. Luther was er eerst niet voor om daar teveel tegenin te spreken. Hij meende, dat de prediking van Christus alléén als de enige grond tot zaligheid deze praktijk zou doen verdwijnen. Later zag deze kerkhervormer wel in, dat er meer tegenin gesproken móest worden. Calvijn benadrukte met klem dat van zo’n aanbidding Gods Woord niet weet. En Guido de Brès geeft er hier getuigenis van dat hij zich niet liet vangen door allerlei redenen met schone schijn. Artikel 26 spreekt van de “ontering der heiligen”, die in de praktijk en leer van de Roomse Kerk uitkomt. De heiligen worden op een plaats gezet, waar Gods Woord ze niet stelt. Zelf hebben ze die nooit begeerd. Ja, zelf hebben ze de heiligenverering verworpen. We kunnen hier wijzen op Paulus en Barnabas in Lystre. Als de heidenen hen willen vereren, scheuren zij hun klederen.. zeggende:“Mannen, waarom doet gij deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke beweging als gij..”

We zouden hier ook kunnen wijzen op de gemakkelijke en onschriftuurlijke manier, waarop door de Roomse Kerk over “heiligen” gesproken wordt. Het is voorgekomen, dat die eens heilig verklaard werd, in later tijd weer officieel daarvan vervallen werd verklaard. Daarbij: hoe kunnen de heiligen in de zaligheid weten wat er hier op aarde met de gelovigen gebeurt en in welke noden zij verkeren? De hele verklaring van Rome over de uiting der blijvende liefde en de gemeenschap tussen de strijdende en triumpherende Kerk berust op onderstellingen en overwegingen die nergens in Gods Woord gevonden worden en daarom verwerpelijk zijn.

Ziet, het gaat er niet om, dat hier gesproken wordt over de heiligen. Er is reden te over in Gods Woord, dat we de heiligen die gestorven zijn mogen nastaren met liefde en waardering. Daar wensen we niets aan af te doen. Zij blijven voorbeelden, vanwege Gods genade in hen bewezen, die tot de Kerk des Heeren blijven spreken. Het gaat om het tekort - doen aan Christus in de voorstelling van het tussenkomen. Het gaat om de wezenlijke ontkenning van de enigheid van Zijn werk en verdienste.

Een “priesterlijk” artikel

Ik kan me begrijpen dat voor sommige lezers dit artikel over dit gedeelte als moeilijk ervaren zal worden. Het is nu eenmaal nodig om het recht te verstaan enige achtergrondinformatie te geven. Ik hoop dat u het als zodanig ontvangt. Het gaat in ons aller leven om de zaligmakende kennis door Woord en Geest van deze enige Hogepriester, zoals Hij ook in de hemel de enige Voorspraak wil zijn van de Zijnen, die in zichzelf niet anders zijn dan arme zondaren. Het levend geloof verlustigt zich erin om van Hem te horen. We hopen daarom in de volgende artikelen over deze belijdenis daar de volle nadruk op te leggen. Er wordt zo “priesterlijk” over gesproken, in de beleving van wat er in deze Hogepriester ligt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juli 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juli 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's