Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De troost der verkiezing

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De troost der verkiezing

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

9.

(naar aanleiding van het gelijknamige boek van ds. L. Vroegindeweij)

Onze trouwe lezers weten dat we al een aantal weken bezig zijn na te denken over enkele thema’s uit de Dordtse Leerregels. Met het driedelige boek van wijlen ds. Vroegindeweij als leidraad. We volgen de orde van de zogenaamde ‘vijf punten van het calvinisme’. Zo zijn eerder aan de orde geweest 1) de totale verdorvenheid van de mens en 2) de onvoorwaardelijke verkiezing van Godswege. We komen nu toe aan 3) de particuliere ofwel de persoonlijke verzoening. De belijdenis daarvan staat tegenover de gedachte van een ‘algemene verzoening’, een uitdrukking die velen van ons wel kennen.

Noodzakelijkheid van verzoening

Aan het begin van hoofdstuk II van de Leerregels belijden onze vaderen dat verzoening van de mens met Zijn Schepper nodig is. ‘Gods gerechtigheid vereist dat onze zonden, tegen Zijn oneindige majesteit begaan, met tijdelijke en eeuwige straffen gestraft worden. Welke straffen wij niet kunnen ontgaan tenzij aan de gerechtigheid Gods genoeg geschiede. Maar zelf kunnen wij niet genoegdoen en ons van de toorn Gods bevrijden’, aldus de artikelen 1 en 2. De HEERE neemt de zonde ernstig. Hij is een heilig God. En daarbij: de Alwetende doorgrondt het hart; Hij kent de meest verborgen daden. Als Gods gerechtigheid straf eist, betekent dit dat er geen zonde of overtreding voor Hem verborgen blijft. Het oordeel Gods kan niet dan vreselijk wezen.

In de Schrift blijft geen mogelijkheid over dat God de zonde niet zou straffen. Wie niet gebleven is in het boek der Wet, is vervloekt. Aangezien de Wet de uitdrukking is van Gods heilig wezen, zou Hij zichzelf moeten verloochenen als Hij de zonde ongestraft zou laten. Zonder voldoening immers geschiedt er geen vergeving. Gods gerechtigheid is handhaving van de Wet. Hoe het ook ga - ‘s HEEREN Wet moet in elk geval overeind blijven.

Het begin van artikel 2 snijdt een uitweg af. We kunnen zelf niet genoeg doen. Dat ’niet kunnen ’ strekt zich uit naar twee kanten. Allereerst: wij zij onbekwaam tot enig goed. De Heere eist van ons dat wij Zijn Wet houden. Maar daar komt niets van terecht. En vervolgens: de Heere eist dat wij betalen wat we schuldig zijn. En dat kan ook niet. Daar loopt en zit en werkt de mens. Hij ligt onder de vloek en de toorn van de Almachtige. Hij is op weg naar het verderf, naar de buitenste duisternis. Wat een verschrikkelijke zaak.(...) Daar is geen mogelijkheid aan ‘s mensen kant om aan Gods gerechtigheid te voldoen, ‘want het bedenken des vieses is vijandschap tegen God en onderwerpt zich der Wet Gods niet en het kan ook niet’. Deze onmogelijkheid nu om zich van de toorn Gods te bevrijden moet bevonden worden, moet persoonlijk door ieder geleerd worden.

Waartoe dient deze ontdekking? Opdatwij rechte voorwerpen mogen worden voor Gods vrije genade in Christus. Voor degene die in deze weg geleid wordt, wordt het bij bevinding onmogelijk om aan Gods recht te voldoen en zich van Gods toom te bevrijden. Ds. Vroegindeweij zei het zo: ‘Daar zal ieder wat van moeten kennen om in waarheid met Christus verenigd te worden. Dit is geen kwestie van redenering doch van ondervinding. In deze weg moet de mens aan de Wet sterven, dus aan alle recht of aanspraak op leven en vrede. In deze weg moet hij verloren gaan. Want ieder gaat verloren tenzij hij verloren gaat.’ Zo worden alle vluchtwegen afgesneden. Zo moet de HEERE Zelf er aan te pas komen. Welk een wonder als Hij in de ziel gaat openbaren dat er verzoening is bij Hem vandaan. Een weg, een middel dat er al was vóór iets van mij begon te leven...

Genoegzaamheid van verzoening

Nu gaan de Leerregels in het vervolg verklaren hoe God zondaren ongestraft kan laten en toch Zijn recht handhaven. ‘Uit oneindige barmhartigheid heeft God Zijn eniggeboren Zoon tot een Borg gegeven, Die -opdat Hij voor ons zou genoegdoen -voor ons of in onze plaats zonde en vervloeking aan het kruis is geworden’. Zo verwoorden de vaderen in Dordt het evangelie van de verzoening. Het initiatief tot verzoening tussen God en mens komt geheel van Zijn kant. God zorgt in hoogst eigen Persoon voor het middel opdat een schuldig zondaar de welverdiende straf ontgaan en tot verzoening met Zijn Schepper komen zou.

Het is het werk van een drieënig God. Het voornemen daartoe ligt in de eeuwigheid. De Vader heeft bepaald in welke weg verlossing kon worden aangebracht. Hij verordineerde het verbond aan de Borg. God de Zoon zou Borg en Middelaar worden voor het volbrengen van de eis van Gods recht. Hij nam geheel vrijwillig op Zich in de menselijke natuur te verrichten wat tot de behoudenis van de zondaar nodig is. Aan God de Heilige Geest viel de toepassing van de zaligheid ten deel. Zo ligt de verlossing van Gods Kerk vast. Niet alleen in het besluit van de verkiezing maar ook in het eeuwige verbond ter verlossing van de Zijnen. Een verbond dat geheel eenzijdig is en waarin de mens alleen voorkomt als ontvangende.

Maar voordat de Leerregels gaan wijzen op de daadwerkelijke uitwerking van de weldaad der verzoening - die zich geheel en alleen beperkt tot degenen die van de Vader aan Christus gegeven zijn - benadrukken zij de genoegzaamheid van Christus’ offerande. Die is, zo belijden ze, ‘van oneindige kracht en waardigheid, overvloedig genoegzaam tot verzoening van de zonden der ganse wereld’. Ze leggen er dus de nadruk op dat in het offer van Christus voldoende kracht aanwezig is om alle zonden van alle tijden en van alle plaatsen met God te verzoenen.

Let wel - hiermee stellen onze vaderen niet dat Christus’ offer ook metterdaad allen ten goede komt. Dit te zeggen, zou betekenen dat zij de leer van de alverzoening aanhangen. Zij leren ook niet dat Christus voor allen en ieder de verzoening met God verworven heeft en dat nog slechts het geloof nodig is om deze weldaad deelachtig te worden. Daarmee zouden zij de leer van de algemene verzoening verwoorden. Nee, in het vervolg zal blijken dat zij - tegen de heftige stellingen van de Remonstranten in - onwrikbaar vasthouden aan de leer van de particuliere verzoening: ‘naar het voornemen des Vaders strekt zich de dood Zijns Zoons (slechts) uit tot alle uitverkorenen om die alleen met het geloof te begiftigen en hen tot de zaligheid te brengen’. Maar desondanks belijden zij even helder dat de dood van Christus in zichzelf genoegzaam is om niet alleen sommige maar alle mensen te doen delen in de verzoening met God en het eeuwige leven.

Dat Christus’ offer genoegzame waarde heeft voor de zonde van de gehele wereld, zei ook de Heidelberger Catechismus al, en wel in zondag 15: ‘Christus heeft de toorn Gods tegen de zonde van het ganse menselijk geslacht gedragen’ met een offer dat dus van een oneindige kracht en waardigheid is. Weliswaar is Zijn offerande niet voor allen bestemd, doch alleen voor de mensen des welbehagens, voor de kinderen der belofte. Maar toereikend is het voor allen.

Zo behoeft niemand met Kaïn te denken dat zijn zonde te groot zou zijn om vergeven te worden. Ook hierin geldt: ‘Ziet de hand des HEEREN is niet verkort dat zij niet zou kunnen verlossen’ (Jes. 59:1). Bij de HEERE is een oneindige bron van zaligheid voorhanden voor de grootste der zondaren. Maar ook hier geldt weer: zijn we zulken voor de HEERE?

Ds. Vroegindeweij besluit de bespreking van dit onderdeel met een treffend fragment uit de werken van Justus Vermeer, de bekende ouderling uit Utrecht ten tijde van de Nadere Reformatie. Ik neem aan het slot van dit artikel die woorden over. Ze zijn oorspronkelijk ook geschreven in het verband van ‘de oneindige kracht en waarde van de dood van de Zone Gods’.

Dit moest zonderling dienen tot uitlokking van mensen die Jezus nog nooit de hand gegeven hebben. Bijzonder van die die daar iets van zien en dus enige ontdekking hebben. O vrienden, heeft Jezus zo bitter en met zulk een oneindige liefde geleden voor mensen in wie niets is als haat, afkeer en vijandschap, ja die eerder sterven willen eer zij om het leven tot Christus komen willen; die het met de duivel tegen God eens zijn. Vrienden, kan u dat niet uitlokken om uw gehele hart aan Jezus weg te geven ? O vrienden, wat is het groot onder de aankondiging van zulk een heil te leven, dagelijks de stem van Gods gezanten te horen. Zit er eens bedaard bij neder en overleg die boodschap eens. Gij mocht uw hart kwijt worden eer gij het wist of dacht. Wat zou het een geluk zijn en wat zou het een verandering in uw hart geven. Wie is de grootste der zondaren in eigen ogen ? Die wordt hier geroepen! Daar is immers een oneindige kracht en waardigheid in de dood van de Zone Gods - overvloedig genoegzaam tot verzoening van uw zonden en God laat u deze verzoening welgemeend aanbieden. Niet alleen aan anderen. Ook aan u. ’

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juli 1992

Bewaar het pand | 10 Pagina's

De troost der verkiezing

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juli 1992

Bewaar het pand | 10 Pagina's