Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Arm en toch rijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Arm en toch rijk

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Toespraak Bewaar het Panddag 1992, Kampen)

‘t Was Prinsjesdag. We hebben de troonrede gehoord. Daarin werd ook nu weer gesproken van rijke en arme landen. Dat heeft niet meer zo onze belangstelling, ‘t Is eenmaal zo: ‘t ene land is arm, ‘t andere rijk.

Wat van volken is te zeggen, kan ook van personen gezegd worden: de ene is rijk, de andere is arm. Er zijn de miljardairs en de miljonairs, en daartegenover en in schrille tegenstelling daarmee staan de armen.

We gaan spreken over de rijkdom van het arm-zijn. ‘k Geef toe dat klinkt wonderlijk. De rijkdom van het rijk-zijn of de armoe van het arm-zijn klinkt beter in ons gehoor. Echter ‘t is helemaal Schriftuurlijk, ‘t is naar de Schrift om te spreken van de rijkdom van het arm-zijn. Ik ga het u aantonen uit de Schrift. Dat het wonderlijk is, zei ik u zo juist al. Daar richt zich in de tweede plaats onze aandacht op. In de derde plaats noem ik het zalig. Dus ik spreek u over de rijkdom van het arm-zijn. Dat is Schriftuurlijk; dat is wonderlijk, en dat is zalig.

Schriftuurlijk

Neen - we kunnen niet zo maar zeggen dat een arme rijk is. Dat zou spotten zijn met zijn situatie. Je zult maar geen cent hebben om een stukje brood te kopen. Je zult maar als bedelaar aan de kant van de weg moeten zitten, ‘t Zou dwaas zijn om te beweren: die man is niet arm doch rijk.

Maar de Schrift betuigt dat een arme rijk is. In de brief aan Smyrna laat Christus tot de gemeente aldaar zeggen: “Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk)”.

Dus de kerkleden te Smyrna zijn arm en ze zijn rijk. Dus alle twee tegelijk. Nog beter gezegd: omdat ze arm zijn daarom zijn ze rijk. Ze zijn rijk in Christus.

Paulus in 1 Korinthe 1:5 schrijft: “dat gij in alles rijk zijt geworden in Hem”. Daar hebt u het heel duidelijk, glashelder. Rijk in Hem, in Christus.

Aan Paulus is de genade gegeven om te verkondigen de onnaspeurlijke rijkdom van Jezus Christus. Om deze Christus, de Christus der Schriften gaat het eerst. De volrijke Christus, de Parel van grote waarde. Wie door het geloof in Hem is, wie Hem bezit, is rijk, waarlijk rijk.

U kent het woord: “Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden”. Christus was rijk, van eeuwigheid, als de Zone Gods, in de hemel, de Volheerlijke, omringd door de liefde van Zijn Vader, en door al de engelen. Maar alle rijkdom ontzegd, afgelegd, zonder gedaante, zonder heerlijkheid, ontledigd, arm. Niet gedwongen, geheel vrijwillig. Het Kind van Bethlehem, in de kribbe. Later - in de hof van Gethsemané, als een worm en geen man. Gebonden, afgevoerd als een misdadiger, bespot, gehoond, geslagen, tot Spotkoning gemaakt, een doornenkroon op het hoofd, een rietstok in de hand. “Is dat, is dat mijn Koning, Die aller vorsten Heer?”. Aan het kruis, alles ontnomen, soldaten dobbelend om Zijn kleed. De hemel gesloten, geen liefdeblijk van Zijn Vader meer, een toornend Rechter, al de vloek en de toom op Hem. Zelfs het zonlicht ontnomen. De drie-urige duisternis. Heel de hel, al de duivelen nabij. “Een stierenheir uit Basan, sterk van krachten, en fel verwoed, omringt m’aan alle zijden”. “Mijn God, Mijn God, waarom verlaat Gij Mij”. Christus bedelend om één liefdeblijk van Zijn Vader, maar afgewezen. Waarlijk arm geworden. Armer dan de meest arme op aarde.

In die weg heeft Hij schatten, rijkdommen verworven. Ze zijn onnaspeurlijk. Ze zijn niet aan te geven, niet uit te spreken en niet te tellen. Hij is geworden de rijke Christus. Zijn schatkameren zijn vol. Er is een volheid die niet uit te ledigen is. Hij is geworden Zaligmaker van zondaars, Borg voor schuldenaars, Middelaar om te verzoenen. Hij heeft de rijkdom van de vrede met God. Hij heeft de rijkdom van gerechtigheid en heiligheid. Hij is geworden tot levend Brood en tot levend Water om hongerigen te verzadigen en dorstenden te laven.

Deze Christus is gekomen om armen het Evangelie te verkondigen. Dat was al de profetie van Jesaja. In de synagoge van Nazareth spreekt hij: “Heden is deze Schrift vervuld. Hij heeft Mij gezonden om de armen het Evangelie te verkondigen”.

Wie zijn nu naar de Schrift die armen, die armen, die Hij met Zijn rijkdommen rijk maakt, zodat ze waarlijk rijk zijn?

Een zekere theologie zegt dat het hier gaat om maatschappelijk arm. Men beroept zich op Jezus’ woord: “Zalig zijt gij, armen”, en op dat van Jakobus: “Heeft God niet uitverkoren de armen dezer wereld?”. En spreekt de Schrift niet dat een rijke bezwaarlijk in het Koninkrijk der hemelen zal ingaan? Armoe zou voor God een aanbeveling zijn. Armen worden zalig en rijken niet. Maar zo simpel ligt het niet. Hoe zit het dan met Abraham die zeer rijk was en met Jozef van Arimatea? Beide zijn zalig geworden en zovele anderen genoemd in de Schrift. En wat de armen betreft: Agur bidt de Heere of hij bewaard wordt voor armoe opdat hij de Naam van zijn God niet aantast. Een arme kan vanwege zijn armoe God zelfs vloeken. Hoe kan men dan beweren dat een arme zalig wordt?

‘t Gaat in de Schrift om de innerlijke gesteldheid. Bij de rijke is deze mentaliteit: trotsheid, verwaandheid, onafhankelijkheid. Hij bouwt op zijn rijkdommen. Daarom heeft hij God niet nodig. Hij redt zichzelf wel. Daartegenover staat de arme. Die is vol gebrek. Hij kan zichzelf niet helpen. Hij is hulpbehoevend, afhankelijk. Hij moet het hebben van Goddelijk hulpbetoon. Psalm 10:14 zegt het zo schoon: “op U verlaat zich de arme”. Wel om deze gezindheid gaat het. Een arm mens moet het van zijn God hebben. Hij komt met lege handen tot de Heere.

‘t Moge duidelijk zijn dat het hier gaat om nooddruft van lichaam en ziel, om dingen voor het lichaam, voor dit tijdelijke leven, maar ook om geestelijke dingen, dingen voor de ziel, voor de eeuwigheid.

Wie denkt er nu niet aan de lofzang van Maria: “hongerigen heeft Hij met goederen vervuld en rijken heeft Hij ledig weggezonden”” Maria als profetes heeft het scherp gezien. Rijken passen niet bij de Christus Die zo arm geworden is. Rijk zoekt rijk. Een rijke gaat niet wonen in de hut van een arme. Waarom kwamen de Farizeeën de Schriftgeleerden uit Jeruzalem niet? Waarom riepen zij later: “kies Barabbas en laat Jezus gekruisigd worden”. Omdat zij rijk waren, rijk in zichzelf, rijk aan hun gerechtigheden, aan hun volbrengen van de wet. Waarom kwamen de herders van Bethlehem wel? Omdat zij proletariërs waren? Neen - maar omdat zij arm waren in zichzelf, leeg, arm, zondaar, mensen die vol gebrek waren en die het nu moesten hebben van het Goddelijk hulpbetoon.

Rijk - dezulken worden niet weggezonden. Armen worden met Zijn goederen vervuld. De Heere kan Zijn rijkdommen aan hen kwijt. Ze passen precies bij de rijke Christus. Ze worden en ze zijn rijk in Hem. Dat is de Schrift, overduidelijk. Een arme die toch rijk is. Dit is nu ook wonderlijk.

‘t Is helemaal niet vanzelfsprekend. Zo is de beleving ervan geenszins. Er zijn er die er van uit gaan dat ze rijk zijn in Christus. Maar ze beleven deze zaak niet als het grootste wonder.

Ik denk aan de brief van Christus aan de gemeente te Laodicea, aan die woorden daarin: “Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geenszins gebrek; en gij weet niet, dat hij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt. O neen - dat wordt niet gezegd tot wereldlingen, maar tot kerkleden, tot een hele gemeente. En ook deze brief is gericht tot kerken in de eindtijd. Dus voor ons die leven in de eindtijd, vlak voor de wederkomst van Jezus Christus. Die brief legt dus open en bloot de gesteldheid van kerkmensen, die zitten onder de verkondiging van de rijke Christus, kerkmensen die niet arm zijn geworden, en daarom missen de beleving van het wonder.

Daar is het materialisme, dat ook ons in z’n greep kan hebben. Wij die vandaag alles hebben wat het hart begeert, die opgaan in de dingen van beneden, en geen gebrek kennen en hebben. Wat kunnen we ook vol zijn met onze gerechtigheden, met onze rechtzinnigheid, met ons geloof, met onze bekering, met onze bevinding.

‘t Is al zo wonderlijk als een rijk mens arm wordt. We zijn het, we zijn nameloos arm. Daar is de diepte van onze val, de diepte van onze verlorenheid. Buiten God, zonder God; God kwijt.

Zonder vrede, zonder verzoening, zonder gerechtigheid, zonder heiligheid. Een open schuld, een hemelhoge schuld, en geen cent om te betalen, om God genoegdoening te geven, en zo de eeuwigheid tegemoet en dan eeuwig arm. God genoegdoening te moeten geven, en dat betekent de eeuwige straf, de vloek, de toorn, de dood.

Zoals we zijn gaan we daar overheen, aan voorbij, omdat we zo blind zijn. Maar daar is het werk van de Heilige Geest. Hij opent de blinde ogen. Hij maakt plaats voor de rijke Christus. En dat geschiedt in geen andere weg dan in de weg van armmakende en ontledigende genade. Hij breekt al onze rijkdommen weg, al ons bezit ontneemt Hij. Door dat werk worden we die we zijn; nameloos arm.

Kijk - dat zal nu ook de prediking moeten zijn. Hoe kan de dienaar des Woords de rijke Christus prediken, Christus laten schitteren, als niet gezegd wordt wie de mens is, als niet opengelegd wordt al de armoe van de mens. O die prediking is niet geliefd, omdat die niet is naar de mens, niet naar het vlees. Dan kan gezegd worden: die dominee neemt je alles af, daar houd je niets over. Zou het daarbij blijven - zeker dan is die dienstknecht geen bedienaar van het Evangelie. Hij heeft de onnaspeurlijke rijkdom van Jezus Christus te verkondigen. Dat is zijn opdracht. De verkondiging heeft altijd die twee elementen: onze armoe en de rijke Christus, dat is zonde en genade, wet en Evangelie.

De vraag die zich aan ons opdringt, is, kent u dat werk van de Heilige Geest, die armmakende, die ontledigende genade, dat plaatsmakende werk voor de rijke Christus? Vallen al uw gerechtigheden u uit handen. O neen - dat is niet om u tot wanhoop te brengen. Elifaz zegt tot Job: “zo is er voor de arme verwachting”. En Psalm 72:13 zegt: “Hij zal de arme en nooddruftige verschonen, en de zielen der nooddruftigen verschonen.

Weet dit: de rijkdommen van Jezus Christus vloeien niet naar de hoogten, maar naar de diepten. Precies als de regen. Paulus zegt ergens: “als niets hebbend en toch alles bezittend”. Is dat niet rijk, is dat niet wonderlijk?

Door het werk van de Heilige Geest worden we in onszelf straatarm, en dan komen er bedelaarshanden, dan wordt het als bij de arme uit de gelijkenis. Lazarus, een mens die het moet hebben van de Goddelijke bedeling, en van Goddelijke bijstand. Uitgestrekte handen, bedelaarshanden, die vervuld worden. Lazarus moest het maar afwachten. Menigmaal kreeg hij niet. Maar de kerk heeft een Koning Die mildelijk geeft en nooit verwijt. Alles wat van en in Christus is, alles wat Hij verworven heeft, wordt gelegd in die bedelaarshanden, zo maar, om niet. Zelfs nog niet om die bedelaarshanden. Soms wil men daar toch nog rijk mee zijn. Maar de Heere geeft die bedelaarshanden en Hij vervult die handen. Hij maakt ze vol. Is dat niet wonderlijk? Zo wordt het beleefd, beleefd als het grootste wonder.

De Heilige Geest maakt arm, en Hij doet arm blijven. Wij willen graag uit het bezit leven. Een mens moet wat hebben, zo wordt soms gedacht. Nu - Israel wilde ook uit het bezit leven. Het ging het manna opsparen, ‘t Lijkt de zekerste weg om in Kanaan te komen. Maar niet de gave brengt in Kanaan, slechts de Gever. Daarom kropen de wormen uit het opgespaarde manna. Ik zeg u: niet het hebben, het bezitten is de hoogste stand in het geestelijke leven, maar het hebben van de bedelaarshanden, het arm blijven. Zegt de Heere niet duidelijk: Ik zal Mij doen overblijven een ellendig en een arm volk? Dat is nu Gods overblijfsel. Dat is de blijvende gesteldheid ervan. Er is veel kracht van de Heilige Geest nodig om arm te maken. Nog meer om arm te houden. Hoe armer hoe beter. Destemeer wonderlijk. De rijke Christus zendt nooit ledig heen. Hij vervult, Hij maakt vol, altijd weer, altijd meer. Dan gaat dat volk al meer zingen uit de volheid van het gemoed, gedachtig aan die milde overvloed.

Zou het probleem vandaag niet zijn dat er zoveel rijke mensen in de kerk zitten, mensen aan wie de rijke Christus niets kwijt kan? Als nu eens vanuit een levend gemis de handen naar omhooggaan, en gebeden wordt: “och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest”? Die Geest maakt arm en doet arm blijven. Die Geest brengt aan de voeten van de Zaligmaker, de Borg en Middelaar. Die Geest leert spreken: “Geef mij Jezus of ik sterf’. Die Geest leert te leven van de rijkdommen van Jezus. Arm en toch rijk, hoe wonderlijk is dat. Dat nu is ook zalig.

Inderdaad - dat is zalig. De bedelaar uit gelijkenis zocht de villa van de rijke man. Gedreven door nooddruft, ‘t Was een levenskwestie. Geen brood dan sterven. Geestelijk is het niet anders. De toevlucht tot de rijke Christus, die nooit beschaamd maakt.

Door het kanaal van het geloof, het ware geloof als werk van de Heilige Geest, vloeien zijn schatten en gaven toe. Eén die moet belijden: ongerechtige dingen hebben de overhand op mij, die wordt als een goddeloze gerechtvaardigd. Eén die moet belijden een onheilige, een verdorvene te zijn, krijgt de heiligheid van Christus. Eén die moet belijden dat hij God kwijt is en rechtens eeuwig kwijt blijft, krijgt in Jezus Christus God terug. Die smaakt de vrede met God die alle verstand te boven gaat. Eén die moet belijden recht te hebben op Gods eeuwige toom en vloek, krijgt in Christus Jezus liefdearmen van de Vader om zich heen. Is dat niet rijk, is dat niet zalig? Dat is een zaligheid niet af te meten.

Jongens en meisjes, is dat niet zalig vervuld te worden met de heilsgoederen van Christus? Al de rijkdommen van de wereld kunnen daar niet tegen op. Die laten uiteindelijk leeg en arm. Wie de schatten, de rijkdommen van de wereld zoekt die heeft niets. Dat komt zo verschrikkelijk uit als we gaan sterven. Dan moeten we alles achterlaten.

Zalig als we het van ‘t gegeef moeten hebben. Dat lijkt een arm bestaan. Elke dag weer bedelend uitgaan, dat ligt ons niet, maar ‘t is het rijkste leven. Dat is zalig - gelukzalig - welgelukzalig!

U kent die woorden uit de gelijkenis: “en de bedelaar stierf’, doch hoe zalig werd hij! Hij werd door de engelen gedragen naar boven de eeuwige zaligheid in.

De rijke Christus maakt het hier reeds voor een arm zondaar zalig. Kent u die momenten? ‘t Zijn dingen waar we zo moeilijk over spreken kunnen, ‘t Zijn grote, rijke dingen waar de menselijke taal tekort voor schiet. Wie kan onder woorden brengen wat beleefd wordt als de bedienende Christus Zichzelf geeft en al Zijn weldaden? Als dat dierbare bloed van het geslachte Lam drupt op een vuile zondaar? Als de Zaligmaker een verlorene zalig maakt? Als de Borg tussentreedt met Zijn gerechtigheid en heiligheid? Als Hij spreekt: Mijn zoon, wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven? Als Hij, de biddende Hogepriester, Zijn doorboorde handen opheft voor een biddeloze?

Een bedelaarshand en voor het verbaasde oog van de bedelaar laat Christus Zijn doorboorde handen zien, en Hij spreekt: “Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven”. Wat een zaligheid!

Een bedelaarshand en voor het verbaasde oog van de bedelaar toont God Zijn beide handen en zegt: “Zie, Ik heb u in beide handpalmen gegraveerd”. Wat een zaligheid!

‘t Is hier nog maar een begin van de zaligheid. Wat zal het einde wezen? Eeuwig zalig! Het sterven van een bedelaar is geen verlies, enkel gewin. Wie durft er nu nog te spreken van de armoe van een arm mens?

Ik heb getracht u te spreken over de rijkdom van het arm-zijn. ‘t Is Schriftuurlijk, ‘t is wonderlijk en ‘t is zalig.

Hebt u de rijke Christus gezien? Mag het ook van u gezegd worden dat gij in alles rijk zijt geworden in Hem? U zegt: mocht dat nog eens gebeuren. Weet dit: het zit niet bij de Heere vast, maar bij ons. Als we vol zijn dan kan de Heere niets aan ons kwijt. Lege vaten die worden volgemaakt. “Ik raad”, zegt Christus, “dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur”. Och dat heden dat goud gaat schitteren en handen zich vouwen tot het gebed: och, Heere, geef.

Hij arm geworden, opdat gij rijk zoudt worden. Hier reeds. Arm en toch rijk. Straks niet meer arm, geen bedelaarshanden meer. Eeuwig rijk. Volkomen rijk gemaakt. Dezulke zal eeuwig de drieënige God grootmaken omdat Hij een bedelaar heeft rijk gemaakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Arm en toch rijk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's