Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

Een dankaltaar in Bethel

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

“En hij bouwde aldaar een altaar, en noemde die plaats El Beth-El”

‘t Wordt dankdag. Dankaltaren passen omdat we zo gezegend zijn. Echter niet op de plaats van ons goeddunken. Niet als we de broekzakken nog vol hebben met afgoden. Maar in Bethel - het huis Gods, waar de Heere Zich openbaarde als een belovend God. Om daar neer te knielen in aanbidding vanwege Gods trouw in het vervullen van Zijn belofte.

Jakob is teruggekomen in Kanaän. Hij gaat niet wonen in Sichem, wel erbij. Hij bouwt een huis; hij maakt stallen voor zijn vee. ‘t Was dus niet voor even, op doorreis. Hij dacht er permanent te blijven. We kunnen er begrip voor opbrengen. In Paddan-Aram had heel de familie in afzondering geleefd. Toen die lange reis. Tenten bleven tenten. De ene keer te koud en dan weer te warm. Bovendien de kleding werd stoffig en het brood werd oud. Het gerief van een stad vlakbij was aantrekkelijk. De vrouwen zullen wel een hartig woordje hebben meegesproken.

Jakobs keus was echter dwaas. Gelijk elke keus dwaas is die buiten de Heere om wordt genomen. Niet Sichem was de plaats waar Jakob had moeten komen, maar Bethel.

Hoe was Jakob gezegend. De Heere had Zijn belofte in Bethel gedaan vervuld. Verder nog. Jakob had een nieuwe naam ontvangen: Israel. Hinkend was hij uit de Pniëlsnacht gekomen, maar onuitsprekelijk beweldadigd door zijn God. Jakob niet meer Jakob, maar Israel. De zon was hem in de natuur en in de genade opgegaan.

We zouden denken die man reist terstond door naar Bethel. Om daar zijn

God de gedane geloften te betalen, om daar een altaar der dankbaarheid op te richten. Maar niets is vanzelfsprekend in het leven van een mens, ook niet in het leven van Gods kind. Gods weg loopt van Bethel naar Pniël, en van Pniël naar Bethel. Hij brengt in Pniël, en Hij moet ook weer in Bethel brengen. Jakob brengt zichzelf er niet. U kunt tegenwerpen: hij richt toch bij Sichem een altaar op! O zeker - zelfs krijgt dat altaar de naam: de God Israels is God. Dat was prachtig. Maar Sichem hoort niet bij Gods weg. Dat was Jakobs keus. De Heere zal ook nu weer Jakob daar brengen waar hij moet zijn.

Daar gaat Dina de dochter des huizes uit om eens in Sichem rond te kijken. In onbevangenheid en argeloosheid stapt ze door de straten van Sichem. Zou ze gewaarschuwd zijn door vader Jakob? We weten het niet. Zou het zo geweest zijn dan heeft ze vast wel gezegd: papa, maakt u geen zorgen, ik ben oud en wijs genoeg. Ja wat zegt een tiener al niet op haar leeftijd. U weet verder wel hoe het gegaan is. Sichem, de prins, in zijn prachtige woning, o ja - Dina heeft zich verzet, ze heeft gevochten voor haar eer, maar Sichem was te sterk. En toen die wraak van haar broers, een verschrikkelijke slachtpartij, een bloedbad in de stad Sichem. Jakobs hart kromp ineen. Hij schuldig aan de ontering van zijn dochter. Hij schuldig aan de gemene moord op weerloze mannen. O zijn dwaze keus!

Zeg het eens, jongens en meisjes, zeg het eens ouders, gaat het goed als we God buiten de dingen houden? En dan dat vreselijke zelfverwijt over te houden!

Zeg nu niet God heeft dit alles gewild om Jakob op zijn plaats, in Bethel, te krijgen. Wij staan verantwoordelijk, tenvolle. Maar God gebruikt wel de zonde om Jakobs weg daar bij Sichem af te breken. God is God; zelfs de zonden moeten medewerken.

Wonderlijk is dat: Jakob in het beloofde land, God Die Zijn belofte had vervuld, en nu Jakob die de dood voor ogen heeft. Weldra zullen de heidense omwoners van de stad Sichem aankomen en zich wreken aan Jakob en zijn zonen. Met de dood voor ogen vluchten zij heen, en zo komt Jakob in Bethel, zo wordt Jakob door zijn God in Bethel gebracht, om daar het dankaltaar op te richten. En de weg naar ‘s vaders huis was toen ook niet meer moeilijk. De zoon die vader Izak zo bedrogen had, beleed zijn schuld. Er kwam verzoening.

Dankdag houden, een dankaltaar oprichten, ja maar op de plaats waar de Heere wil. Niet mijn plaats, niet mijn altaartjes, maar in Bethel, het huis Gods. Waar ik niet kom en niet wil komen, hoe beweldadigd ook, daar brengt de Heere Zelf. De God van Bethel is de belovende God. Hij zegt toe alle nooddruft voor tijd en eeuwigheid voor leven en sterven. Hoe dat kan voor Jakobs, voor zondaars? Vanwege hét Altaar Jezus Christus. Al Gods beloften voor dit tijdelijke en voor het eeuwige leven zijn gefundeerd in Hem Die als Lam Gods geslacht is. Dat Jakobs komen in Bethel en Pniël is Gods eenzijdige liefde. Dat Jakobs opnieuw komen in Bethel is Gods eeuwige trouw. Schaamrood moeten we worden omdat we niet wederkomen in Bethel. Zo beweldadigd en dan geen dankbaarheid! Welk een wonder dat de Heere niet voor eeuwig wegwerpt!

De God van Jakob brengt weder in Bethel. Daar is dan alleen aanbidding en verwondering. Zulk een dankdag wensen we elkaar hartelijk toe. Opdat God de lof, de aanbidding en de heerlijkheid ontvangt voor al de door Hem vervulde toezeggingen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1992

Bewaar het pand | 12 Pagina's