Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

De Samaritaanse vrouw (13)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

“De vrouw zeide tot Hem: Heere, geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet moet komen om te putten”

Beste jongelui,

We hebben gehoord dat Jezus tegen die Samaritaanse vrouw al heel wat heeft gezegd. Hij heeft gesproken over het “water, dat Ik hem geven zal”. Daarmede bedoelde Hij in geestelijk opzicht, datgene wat in Hem aanwezig was, en wat zou kunnen dienen tot zaligheid van deze verloren vrouw. Want dat moeten we steeds voor ogen houden, dat deze vrouw een “verloren vrouw” was. Het was een vrouw, die alleen maar het natuurlijke leven kende en van het geestelijke leven nog geen verstand had. Dat is uit de antwoorden die zij tot nu toe aan Jezus heeft gegeven, duidelijk gebleken. Zij had alleen maar verstand van natuurlijk water, uit de Jacobsbron en niet van het levende water uit de Levensbron, de Heere Jezus Christus. Want hij is de Levensbron, waar een ieder op moet aangesloten zijn door het geloof, wil het goed met hem zijn op weg en reis naar de eeuwigheid.

“Een ieder!” Dat geldt natuurlijk ook ons. Want deze vrouw was in de ogen van de vrome Joden maar een veracht mens. Zo kan het nog zijn. Wij zijn kerkse mensen. Althans daar ga ik voor het merendeel van mijn lezers van uit. En hoe kijken wij dan op de wereld neer? Dat zijn mensen die helemaal van niets weten. Wat moet je er eigenlijk mee beginnen? Het is niet zo eenvoudig om daar een antwoord op te geven. Als je met een werelds mens in kontakt komt, ga hem dan eens vertellen, wie God is, en wat er gekend moet worden om wel getroost te kunnen leven en zalig te kunnen sterven. Hij denkt heel anders. En elk mens heeft een weg die hem recht schijnt. Zo heeft Salomo het al neer geschreven. En zo is het nog. Ieder mens denkt dat hij het bij hete rechte eind heeft. Je moet hem daarom met jouw principes niet lastig vallen. Je moet hem in zijn waarde laten. Hij doet dat jou ook. Tenminste, dat zegt hij. Hoewel hij zonder een bepaalde opzet, toch een zekere invloed van zichzelf doet uitgaan. En zeker op jonge mensen. Want die man die je ontmoet, denkt er heel gemakkelijk over. En dan kan de gedachte bij je opkomen: Waarom zou die man geen gelijk kunnen hebben? Weten wij het dan maar alleen? Zo begint de twijfel te groeien. En menigeen is zo van lieverlede het spoor, waarin hij opgevoed is, kwijt geraakt. Hij is van de kerk afgeraakt en in het ruime sop van de wereld terecht gekomen.

Je kunt natuurlijk zeggen, dat het bij de zodanigen niet diep heeft gezeten. Dat het op z’n best “tijdgelovigen” zijn geweest. Want als het “echt” geweest zou zijn, dan zou het zo ver niet zijn gekomen. Ik moet je in zekere zin daarin gelijk geven. Er zijn heel wat tijdgelovigen. Mensen die voor een bepaalde tijd de waarheid aanhangen, zelfs verdedigen, en toch afvallen. En dat kan met degenen die waarlijk door de Heilige Geest bearbeid worden, niet gebeuren. Daar is geen afval de heiligen. Dat is gelukkig waar. Doch daar staat tegenover dat wij geen hartekenners zijn. Wij zien altijd maar aan wat voor ogen is. De Heere alleen kent het hart. Het is trouwens ook mogelijk, dat iemand die dreigt af te vallen, nog van de dwaling zijns weegs bekeerd wordt. Gelukkig dat ook dat kan. Bij de Heere zijn alle dingen mogelijk.

De vrouw, die er tot nu toe niets van begreep, neemt weer het woord. “Heere, geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet moet komen om te putten”. Als zij zegt: “Geef mij dat water”, dan lijkt het de goede kant op te gaan. Het zou een heilbegerige vraag kunnen zijn. En gelukkig zijn er die vragen. Vragen van mensen, die iets van Psalm 42 kennen: “Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel, tot U, o God.” Mogelijk leeft dat ook wel in jullie hart. Het zou een heel goede zaak zijn. Want de zodanigen worden op Gods tijd zeker verhoord. Doch het vervolg van wat die vrouw zegt, wijst er op dat die “heil”begeerte nog niet in haar aanwezig is. Zij denkt nog steeds aan “natuurlijk water”. Daar moet zij elke dag voor naar de Jacobsbron. En dat is een vermoeiende bezigheid. Daar wil zij best van af. Op zichzelf nog wel een begrijpelijke zaak. Wij kunnen dat in onze gecultiveerde omgeving eigenlijk maar moeilijk voorstellen. Wij draaien de kraan open en het water loopt uit de muur. Eenvoudiger kan het niet. Veronderstel dat je er elke dag op uit zou moeten om met een emmer hier of daar water te moeten gaan halen. Het zou op de duur wel gaan vervelen. Wie zou daar niet eens van bevrijd willen worden. En als het niet over water gaat, dan kan het nog over andere dingen gaan. Elke dag weer hetzelfde werk te moeten doen, dat kan op de duur een zeer vervelende zaak worden. Men moet er daarom van tijd tot tijd wel eens van worden ontslagen. Vakantie is voor velen een onontbeerlijke zaak. Menigeen zal dit onderschrijven. We met “eentonigheid” te maken heeft, kan deze vrouw begrijpen. Elke dag weer naar de Jacobsbron te moeten, gaat vervelen.

Er zijn schriftverklaarders, die in het antwoord van deze vrouw zelfs een zekere spot hebben ontdekt. Want in vers 11 heeft zij al gezegd: “Gij hebt niets om mede te putten”.

Dus: “Geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet moet komen om te putten”. Met andere woorden: Je praat wel over levend water, doch hoe zou je het mij kunnen geven? Je hebt toch niets om mede te putten?

O.a. Calvijn denkt zelfs aan spot en een uitdaging. Geef eens water zonder putmateriaal? Dat is toch niet mogelijk? Anderen denken wat gunstiger en schrijven haar antwoord toe aan onbegrip. Wij willen hier geen uitspraak over doen. Hoewel een mens er niet te goed voor is, om met het aanbod van genade, door onbegrip, te spotten. Want hoe is een mens? Zolang hem de ogen niet geopend worden, heeft hij geen begrip van de geestelijke goederen die bij de Heere te verkrijgen zijn. Het kostelijkste wordt daardoor veracht, doordat men de waarde er niet van ziet. Hij is net als deze vrouw: Aangelegd op natuurlijk gemak: “opdat mij niet dorste”. Zij wil zich geen enkele geestelijke moeite getroosten. Wie wil dat wel? Voert het natuurlijke weer niet altijd de boventoon? Elk mens verkiest de aarde boven de hemel. Het tijdelijke boven het blijvende. Of niet? Laat een ieder eerlijk met zichzelf omgaan. Wij komen uit den aard der zaak steeds met mensen in aanraking. Ook jonge mensen. En waar gaat dan het hart naar uit? Men komt nog naar de kerk en ook naar de katechisatie. Doch het is meer een móeten dan een willen. De vragen die geleerd moeten worden, laat men voor wat ze zijn. Men kijkt er nauwelijks naar. En als men het nog doet, dan gebeurt dit zo goedkoop mogelijk. Men heeft het boekje voor zich. Men zoekt te berekenen welke vraag men krijgt. En als het antwoord dan niet meer dan drie woorden telt, krijgt met het nog, Niet omdat men het geleerd heeft, doch omdat men het gauw gezien heeft. Krijgt men een vraag waar men niet op had gerekend, dan krijgt men ook in het geheel geen antwoord. Of een totaal verkeerd antwoord. Omdat men nog wel het antwoord heeft zoeken (?) te leren, zonder naar de vraag te kijken. Een bewijs dat men van het geheel niets begrijpt en er ook geen interesse in heeft.

De een vindt het toe moeilijk. De ander niet bij de tijd genoeg. Ik heb het al op de vele manieren geprobeerd in mijn leven. Doch hoe je het ook aanpakt, het resultaat is steeds hetzelfde. Als er over voetballen gesproken wordt, zijn er negen van de tien goed bij de tijd. Dan kent men alle termen. Doch als er over God en Goddelijke zaken gesproken wordt, dan is het altijd nog zeer, zeer moeilijk om de leerlingen wat bij te brengen. Als je het tien keer voorzegt, en daarbij ook nog schrijft op een bord, zodat men het kan zien, en je vraagt er de volgende week naar, dan word je aangekeken alsof men nog nooit iets heeft gehoord. Spreek je er met de ouders over, dan komt het niet zelden voor, dat men zegt: Wat wil je dominee? Wij deden het vroeger ook zo. In plaats dat men zich schaamt over wat men vroeger deed, vindt men het eigenlijk nog wel mooi, al zegt men dat dan natuurlijk niet met zoveel woorden.

Er zijn natuurlijk wel uitzonderingen, Maar die zijn zeer spaarzamelijk. Als deze dingen je aan de toekomst doen denken, dan komt de benauwende vraag naar boven: Wat moet er van de kerk terecht komen? Nu houdt God Zijn kerk in stand. Dat is zeker. Doch voor zover wij mensen het bekijken kunnen, ziet het er niet zo rooskleurig uit, om het woord “droevig” nog niet te gebruiken.

Ik moet weer gaan eindigen. Ik wil alleen nog herinneren aan de Panddag, die dit jaar op zaterdag 17 april weer te Sliedrecht gehouden zal worden. Ik hoop dat er veel jongeren zullen zijn, en ouderen niet minder. De opkomst is niet bepaald stijgende. Ik zie dat als een bewijs van het feit, dat het waarheid is, wat hierboven geschreven is. Ik hoop dat we beschaamd zullen worden, en dat de kerk de “menigte” niet zal kunnen bevatten. Laten we daarom zeggen: Tot ziens voor ditmaal, op 17 april in Sliedrecht D.V. Jullie aller vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 april 1993

Bewaar het pand | 10 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 april 1993

Bewaar het pand | 10 Pagina's