Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis (50)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis (50)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wettige verkiezing en gezag (2)

Het eerste gedeelte van artikel 31 heeft onze aandacht gehad: de wettige verkiezing van de dienaren, ouderlingen en diakenen tot het ambt. Ons rest nu nog het laatste gedeelte over het gezag van de ambtsdragers. Zij hebben “macht en autoriteit”.

Eigenlijk kwam dit al uit in het voorgaande artikel 30. Daar werd beleden dat de Kerk geregeerd wordt door de kerkelijke ambten. Regering zonder macht en gezag is ondenkbaar. Uiteraard hebben we het dan niet over de macht, die door een sterke hand wordt uitgeoefend. Het gaat om de regering naar de geestelijke politie, de geestelijke bestuurswijze. Dat bepaalt ook de aard van macht en gezag voor het ambt. In de Kerk heeft het Woord Gods gezag. De ambtsdragers zijn het middel dat dit gezag in de Kerk openbaar komt.

Nu gaat artikel 31 dit nader uitwerken door de principiële gelijkheid van de ambtsdragers in macht en autoriteit te belijden. Daarbij wordt er ook gesproken van de achting, die de ambten onder ons behoren te hebben. Gezag roept om ontzag.

“En aangaande de Dienaars des Woords, in wat plaats dat zij zijn, zo hebben zij eenzelfde macht en autoriteit, zijnde altegader Dienaars van Jezus Christus, de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der Kerk. Daarenboven, opdat de heilige ordinantie Gods niet geschonden worde of in verachting kome, zo zeggen wij, dat een ieder de Dienaar des Woords, en de ouderlingen der Kerk in bijzondere achting behoort te hebben, om des werks wil, dat zij doen, en in vrede met hen te zijn, zonder murmurering, twist of tweedracht, zoveel mogelijk is”.

Gelijkheid

Dit artikel gaat duidelijk in tegen de wijze, waarop de Roomse Kerk bestuurd wordt. Die bestuurswijze noemen we de hiërarchie. Er is daar een rangorde in de aan elkaar ondergeschikte machten. Er zijn bisschoppen, priesters, diakenen, subdiakenen enz. Boven allen staat de paus van Rome. Zo is er een hogere- en lagere geestelijkheid met verschillende bevoegdheden. Daartegen stelt onze belijdenis de gelijkheid in macht en autoriteit van de dienaren des Woords. In de lijn van dit gehele artikel kunnen we dit uitbreiden voor alle ambtsdragers. Net zo min als de áne predikant niet boven de andere mag staan, is dat ook van toepassing op de ouderlingen en diakenen. Ook mogen de predikanten niet heersen over de andere ambtsdragers. We moeten dit wel goed verstaan! Het gaat om de gelijkheid “in macht en autoriteit”.

Het woord autoriteit heeft hier de betekenis van gezag. Het van God tot-het - ambt - geroepen - te - zijn geven macht en gezag. Zo is de meest eenvoudige dienaar in dit opzicht niets minder dan de meest geleerde. Al Gods geroepen dienaren preken hetzelfde evangelie en hebben állen hun bekwaamheid uit God.

Er is onderscheid in de gaven, die God gegeven heeft. Zo heeft de éne dienaar meer wijsheid als de andere en heeft de éne dienaar meer geestelijk inzicht dan de andere. Het mag uitkomen in de verschillende plaats, die Gods dienaren hebben in het midden van de Kerk. Maar dit mag nooit betekenen dat er een heersen over elkaar zal zijn.

In de tijd der reformatie is dit gelijkheidsbeginsel aangaande de macht en autoriteit ook uitgewerkt in de Kerkorde. Waren er aanvankelijk ook in de kerken van de reformatie hier en daar nog superintendenten, die toezicht hielden over de anderen, al spoedig werd in de kerk in ons land een artikel aangenomen, waarin de principiële gelijkheid onder de dienaren des Woords en de andere ambtsdragers uitdrukt werd. We vinden dat onder ons altijd nog - in wat andere woorden - in de Kerkorde art. 17: “Ten aanzien van de dienaren des Woords zal zoveel mogelijk gestreefd worden naar gelijkheid, zowel wat betreft de plichten als de rechten, die hun ambtsbediening met zich brengt..”.

Het is helaas in de praktijk vaak anders. Een goede belijdenis waarborgt nog geen praktijk, waarin de heerszucht uitgebannen is. Ook ambtsdragers hebben de doorwerking nodig van de Heilige Geest. Die Geest maakt het waar: “Eén is uw Meester, namelijk Christus en gij zijt allen broeders.”

De enige algemene Bisschop

Onze belijdenis laat hier het diepste beginsel doorklinken, waarom er geen heerschappij in de Kerk des Heeren mag zijn. Het is het beginsel van de alleen-heerschappij van Christus in Zijn Kerk. Hij is de enige algemene Bisschop en het enige Hoofd der Kerk. Hij heeft het alleen, in alles en over allen, te zeggen. Hij regeert door Zijn Woord en Geest. Zijn dienstknechten zijn Zijn dienaren. Zij hebben naar Zijn bevelen te luisteren.

Vanuit dat beginsel heeft Calvijn het pausdom bestreden. Het ging hem om de eer van Christus. Hij schrijft zo treffend in zijn commentaar op Efeze 1:22 “.. en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen..”: “Want als Christus alleen het Hoofd genoemd wordt, zo worden voorwaar zowel alle engelen als alle mensen, gesteld in orde der leden; zodat hij, die onder de anderen de alleruitnemendste is, nochtans één van de leden is onder het algemene Hoofd; en zij - de Roomsen - schamen zich niet te roepen, dat de gemeente zonder Hoofd zou zijn, zo zij niet een hoofd had op de aarde nevens Christus. Dit is een zeer schandelijke heiligschennis, dat men zo weinig eer aan Christus toeschrijft, dat de gemeente geacht wordt geschonden of onvolmaakt te zijn, zo Hij alléén de eer behoudt, die Hem van de Vader gegeven is”. Het is de taal die telkens gehoord wordt in de belijdenisgeschriften van de reformatie.

In bijzondere achting

Het einde van artikel 31 is een opwekking om de van God geroepen ambtsdragers te achten. Wellicht valt het daarbij op, dat het alleen betrokken wordt op de dienaren des Woords en de ouderlingen. Dat behoeft uiteraard geen reden te zijn om hier niet aan de diakenen te denken. Ze horen er ook bij.

Het is een voluit schriftuurlijk gegeven, dat er eer gevraagd wordt voor de ambtsdragers in hun ambt. Onze belijdenis haalt geen schriftplaatsen aan. Temeer gebeurt dat wél in de formulieren, die onder ons bij de bevestiging van predikanten en van ouderlingen en diakenen gelezen worden. Het treft in beide formulieren. We kunnen hier eerst wijzen op dat van de predikanten. Aan het eind is er de toespraak tot de gemeente “En gijlieden geliefde christenen, ontvangt deze uw dienaar met alle blijdschap en houdt de zodanigen in grote waarde. Gedenkt, dat God Zelf ulieden door hem aanspreekt en bidt..”. Dat laatste herinnert aan 2 Corinthe 5:20 “Zo zijn wij dan gezanten van Christus’ wege alsof God door ons bade; wij bidden u van Christus’ wege, laat u met God verzoenen”. Zo werd in de tijd der reformatie de eer van de verkondigers van Gods Woord benadrukt, die tot het “gezantschap Gods verheven zijn en ook als Zijn engelen te erkennen zijn”.

We kunnen ook wijzen op dat van de ouderlingen en diakenen. Daar wordt verwezen, zowel in het begin als aan het eind naar 1 Timotheüs 5:17 “Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden..” We gaan hier niet in op de vele verklaringen van de uitdrukking “dubbele eer” maar hoe ook bedoeld; het wijst toch zeker op de waardering die zij moeten ontvangen.

Om huns werks wil

De achting voor de ambtsdragers moet er allereerst niet zijn om hun persoon maar om hun werk. “Om de werks wil, dat zij doen”. De Heilige Schrift benadrukt dit. ’t Gaat om de ouderlingen, die wel “regeren” (1 Timotheüs 5:17). Om de diakenen die wel “gediend” hebben (1 Timotheüs 3:13). Telkens wordt dus verwezen naar hun werk. En in 1 Thessalonicenzen 5:12 en 13 staat het zonder meer: “En wij bidden u, broeders, erkent degenen, die onder u arbeiden en uw voorstanders zijn in de Heere en u vermanen. En acht hen zeer in liefde om huns werks wil”. Hier wordt uiteraard niet gezegd dat de persoon van de ambtsdrager onbelangrijk is. Er zou dan een streep komen door de vereisten tot het ambt, waar onze belijdenis in het vorige artikel van gesproken heeft. We kunnen alleen al denken aan 1 Timotheüs 3:2 “Een opziener moet onberispelijk zijn..”. Het is roeping voor de Kerk om daar op te letten. Ook zal onze belijdenis persoon en werk niet van elkaar willen scheiden. Waar het ambt in de vreze Gods bediend wordt, zal dat ook door Gods genade een stempel zetten op iemands leven.

He gaat er hier om dat tot de achting voor de ambtsdragers niet de persoon bepalend is maar zijn werk. Hoe komt het onder ons ook voor dat allerlei gebreken oorzaak zijn voor de verachting van hen, die in de kerk dienen of zelfs omdat men eenvoudig de persoon niet mag! Andersom wordt soms een persoon aangebeden en verwacht men een zegen, alleen omdat die en die predikant preekt. Het blijkt trouwens, dat het dan spoedig met de afgodische verering gebeurd is, als de persoon tegenvalt. Het is gevaarlijk om de persoon van een prediker naar de kerk te gaan en niet om het Woord, dat verkondigd wordt.

Het gaat beslissend om het “waken over uw zielen”. Daarin moeten de ambtsdragers geacht woorden. Dan letten we op het Woord, dat verkondigd wordt en zoeken voor onze zielen, wat we nodig hebben. Dat wil de Heere zegenen. Dan komt er een band aan hen “om huns werks wil” in het leven van die God vrezen.

Zoveel mogelijk is...

We lezen hier nog van “in vrede met hen zijn, zonder murmurering, twist en tweedracht”. Het was in de tijd van de opstelling van onze belijdenis al niet veel beter dan vandaag, dat die in het ambt dienen ook heel wat tegenkanting ontmoeten. Maar het is goed om nog te letten op de laatste woorden: “zoveel mogelijk is”. Het zal betrokken moeten worden op “in vrede met hen zijn”.

Er is een grens aan de gehoorzaamheid aan de ambten. Daar wisten zij van, die de strijd met Rome hadden meegemaakt! Niet voor niets staat hier dus “zoveel mogelijk is”. De vrede met de ambtsdragers kan en mag niet “gekocht worden met verloochening van de waarheid van Christus”. Die niet werkelijk dienaren des Woords zijn, mogen niet erkend worden. Het is goed daaraan te denken bij deze woorden: “zoveel mogelijk is” en die niet al te gemakkelijk een andere invulling te geven!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 april 1993

Bewaar het pand | 10 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis (50)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 april 1993

Bewaar het pand | 10 Pagina's