Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis (51)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis (51)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van de orde der Kerk

Het laatste artikel over de Kerk des Heeren is aan de orde, artikel 32. We hebben al opgemerkt, dat onze belijdenis hier breed aandacht aan besteedt. Zo wordt nu nog aan het eind gehandeld “van de orde en discipline of tucht der Kerk”. Het lijkt me daarbij goed op de beide aspecten orde en tucht afzonderlijk te letten.

Uiteraard zijn orde en tucht aan elkaar verbonden. De tucht behoort tot de zaken, die noodzakelijk zijn om de goede orde in de gemeente te onderhouden. Als zodanig heeft ook de tucht een plaats gekregen in het eerste artikel van de onder ons geldende Kerkorde. Niettemin neemt de tucht ook weer een eigen plaats in, hetgeen een afzonderlijke behandeling rechtvaardigt. ’t Gaat dus ditmaal over de orde van de Kerk. Het is bepaald geen geliefde zaak! We kunnen denken aan de kerkorde, waarin de orde der Kerk in allerlei artikelen en bepalingen is uitgewerkt. Velen worden al met afkeer vervuld, als ze eraan denken dat er zo iets bestaat. De wijze, waarop de orde in de kerk gezocht werd én wordt, werkte én werkt daaraan mee. Liefdeloos hanteren van allerlei kerkelijke bepalingen is een kwaad, dat alle eeuwen door gebeurd is. We kunnen denken aan het optreden van kerkelijke personen in de tijd van de Reformatie, van kerkelijke besturen in de tijd van de Afscheiding. Het is ook niet vreemd geweest in het kerkelijk leven van hen, die de naam Gereformeerd wilden dragen.

Diep zit ook bij meerderen de gedachte: bij de orde in de Kerk gaat het om een enkel zakelijk gegeven. Er moet nu eenmaal orde in de kerk zijn om het kerkelijk leven te laten voortgaan. De band tussen wat de Kerk wezenlijk is en de orde wordt niet meer gezien en erkend. Het gaat meer om de orde “in” de kerk als om de orde “van” de Kerk. Ook hier moeten we zeggen, dat

een enkel formeel hanteren van kerkelijke besluiten en bepalingen bevordelijk is voor die gedachte.

Artikel 32 belijdt de noodzaak van de orde der Kerk. Het moet echter weer opvallen, hoe echt geestelijk die belijdenis wordt uitgewerkt. De orde van de Kerk is gericht op de vrede van de Kerk. Wat er staat aan het eind “hetgeen dienstig is om eendracht en enigheid te voeden en te bewaren” geeft dat duidelijk weer. Zo mogen we ook naderen tot dit artikel: “Intussen geloven wij, hoewel het nuttig en goed is, dat die Regeerders der Kerk zijn, onder zich zekere ordinantie instellen en bevestigen tot onderhouding van het lichaam der Kerk, dat zij zich wel moeten wachten af te wijken van hetgeen ons Christus, onze enige Meester, geordineerd heeft. En daarom verwerpen wij alle menselijke vonden, en alle wetten, die men zou willen invoeren, om God te dienen, en door deze de consciëntiën te binden en te dwingen, in wat manier het zou mogen zijn. Zo nemen wij dan alleen aan, hetgeen dienstig is om eendrachtigheid en enigheid te voeden en te bewaren en alles te onderhouden, in de gehoorzaamheid Gods”.

Orde en vrede

De orde der Kerk is gericht op de vrede. Gods Woords laat ons dat zo duidelijk zien. We kunnen hier wijzen op Handelingen 15, de vergadering te Jeruzalem. We weten van de achtergrond. Er was onenigheid gekomen in de gemeente van Antiochië. Paulus en Barnabas werden uitgezonden naar de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem. Daar werden besluiten genomen, verordeningen, die ten goede waren van de gemeente te Antiochië en van anderen. Die besluiten werden doorgegeven door Judas en Silas, die met Paulus en Barnabas terugreisden: “Want het heeft de Heilige Geest en ons goed gedacht, ulieden geen meerdere last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: namelijk, dat gij u onthoudt van hetgeen de afgoden geofferd is, en van het bloed, en van het verstikte, en van hoererij; van welke dingen, indien gij uzelf wacht, zo zult gij weldoen. Vaart wel”. We lezen dan ook, als de brief met de besluiten aan de gemeente van Antiochië is overgebracht, dat het tot het welzijn is: “En zij, die gelezen hebbende, verblijdden zich over de vertroosting”.

Het blijkt ook in 1 Korinthe 14. Daar staat de veel aangehaalde tekst, die in verband met de orde der Kerk spreekt: “Laat alle dingen eerlijk én met orde geschieden” (1 Korinthe 14:40). Het is daarbij opmerkelijk, dat deze opwekking in dit hoofdstuk voorafgegaan wordt door vers 33: “want God is geen God van verwarring, maar van vrede, gelijk in al de Gemeenten der heiligen”. Wij maken daar vaak van: God is geen God van wanorde maar van orde. Uiteraard is dat waar, maar het staat er niet. God is een God van vrede! In het onderhouden van de orde heeft God de vrede op het oog in de Gemeenten.

Door die gerichtheid is de orde der Kerk ook bepaald. Het is niet de orde van de “politie-staat”. Daar worden de onderdanen in bedwang gehouden door allerlei wetten en maatregelen, die de gewetens onderdrukken. Daar is het er niet om te doen dat de burgers in welzijn en eendracht leven. Het is genoeg dat ze “er onder blijven”. Het gaat in de Kerk des Heeren om de doorwerking en de zegen van Gods Wóórd. Dat kan niet zonder orde. Het gaat dan om een orde, die er is vanwege de macht en het gezag van Gods Woord. Niet dwangmatig maar wel roepend tot gehoorzaamheid.

Op zulk een manier...

Deze woorden zijn ontleend aan het bevestigingsformulier voor de predikanten. Daarin worden de dienaren des Woords ook verwezen naar de roeping om de orde der Kerk te bewaren: “Ten laatste is ook het werk van de dienaren des Woords, de gemeente Gods in goede tucht en orde te houden, en te regeren op zulk een manier, als de Heere geordineerd heeft”. Zonder meer wordt het bewaren van de orde der Kerk verbonden aan het bevel van de Koning der Kerk. Er is maar één manier om recht de Kerk in orde te houden: “dat de dienaars zich er op toeleggen om voor Christus Zijn gezag te bewaren, dat niet anders ongeschonden kan blijven, dan wanneer Hem gelaten wordt, wat Hij van de Vader ontvangen heeft namelijk, dat Hij de enige Meester der Kerk zij” (Calvijn, Institutie hoofdstuk 8). Christus is de Koning en de Wetgever van de Kerk. Treffend is in dit verband de titel “Meester”. We moeten hier denken aan Mattheüs 23:10: “Noch zult gij meesters genoemd worden; want een is uw Meester nml Christus”. Hij is de Onderwijzer der Kerk. Hij onderwijst ook in de ordeningen, die voor de Kerk gelden.

Zo kunnen we artikel 32, het begin, lezen, ’t Lijkt wel alsof de belijdenis hier een zekere gereserveerdheid betoont tegenover de orde der Kerk. De zin: “hoewel het nuttig en goed is, dat de Regeerders zich zekere ordinantie instellen., dat zij nochtans zich wel moeten wachten, af te wijken van hetgeen Christus.. geordineerd heeft..”. Wie dit echter goed leest merkt hier geen reserve op ten aanzien van de noodzakelijkheid van de orde, maar van de wijze, waarop deze orde wordt vastgesteld. Hier wordt eigenlijk positief gezegd: de enige Meester bepaalt dat er orde zal zijn en hoe! Naar dat beginsel heeft de Kerk alles te regelen. De enige Meester heeft het te zeggen. Dat betekent dat er naar Gods Woord geluisterd moet worden, waarin Zijn stem doorklinkt. Hier geldt het: “Hoort Hem”. Zo hebben de apostelen geluisterd naar Zijn Woord. Zo moeten vandaag ook de “regeerders van de Kerk” zich laten leiden door Zijn Woord.

Geen volledige uitwerking

Gods Woord bevat geen volledig uitgewerkte orde voor de Kerk. Wij kennen onze kerkorde. De kerken uit de Reformatie stonden huiverig tegenover een al te veel uitgewerkte orde. De vrees voor de eigenwillige verordeningen van de Roomse Kerk, waarin niet allereerst gevraagd werd naar het woord van de enige Meester, sprak daarin zeker mee. We horen dit doorklinken in artikel. Niettemin heeft dat niet betekend dat de kerken der Reformatie voorbijgingen aan de noodzakelijke ordening naar Gods eigen getuigenis. Het kerkelijk leven moest geregeld worden. Zo hield het convent van Wezel (1568) er zich mee bezig en gaf al regels. Eerst later op de synode van Middelburg (1581) werd er een aparte uitgave verzorgd van deze regels. Van toen af werd de naam “Kerkenordening” gebruikt.

Het blijft van belang dat de zaken, die naar Gods Woord vereist zijn om in orde te leven in de kerkorde vervat zijn. Zij zijn onmisbaar “tot onderhouding van het lichaam der Kerk”. Het zijn afspraken, waaraan de kerken zich hebben te houden. Anders worden we overgegeven aan de ordeloosheid. Echter blijft daarbij het beslissende dat de bepalingen overeenkomen met het Woord Gods. Daarom moet er nooit naar gestaan worden, dat in de Kerk alles precies geregeld zal worden tot in het kleinste toe. De gerichtheid op de wezenlijk opbouw van Gods Kerk, de ware vrede der Kerk, wordt zo uit het oog verloren.

Geen mehselijke vonden

Het is te verstaan, dat in het artikel over de orde der Kerk uit de tijd der Reformatie de Roomse praktijk veroordeeld werd. Al te veel was het stelsel van Rome een juk voor onze vaderen geweest. Rome trachtte de orde in de kerk te handhaven door een uitgebreid wetboek van allerlei geboden en verboden. Ons artikel spreekt van “menselijke vonden en alle wetten die men zou willen invoeren om God te dienen”. We kunnen hier wijzen op de eigenwillige inzettingen over het vasten, de biecht, het verbod om te trouwen voor de priesters, enz. In dit gedeelte klinkt het door hoe onze belijdenis zich stelt tegenover het krachteloos maken van Gods gebod door de menselijke inzettingen. Het nakomen van de eigen geboden had in de regel ook meer waarde dan het luisteren naar Gods eigen Woord. Het in wezen ongeestelijk karakter van die gehoorzaamheid heeft met name Calvijn wel bijzonder aan de kaak gesteld. We halen hier maar één klacht aan: “Zij eisen het onderhouden van Gods gebod slechts koel en als terloops en het nauwgezet opvolgen van hun geboden zo stipt en dringend, alsof de ganse kracht der godzaligheid daarin gelegen is”.

Apart wordt hier nog gewezen op het binden der gewetens door zo’n systeem van inzettingen. Rome ziet in het vervullen daarvan de merg van de godsdienst. Het overtreden daarvan is een gruwelijk misdrijf en het vervullen daarvan de godzaligheid. Het is voor velen een ondragelijke last. De ware vrijheid die God dient uit kracht van Christus’ verdienste en door de Heilige Geest, wordt er in gemist. Het is ook lijnrecht tegen het belijden en beleven van de genade Gods in Christus. Het Roomse systeem bevordert de eigengerechtige godsdienst.

Daarom verwerpt onze belijdenis het zoeken van een orde, die aan het Woord van de enige Meester voorbij gaat. Hij heeft Zijn Woord niet gegeven om daarmee gewetens te belasten. Zijn Woord is tot ontdekking van zondaarsharten om de ware vrede te zoeken in Christus alleen. Het is een rijke zegen, dat de orde der Kerk daartoe dienstbaar mag zijn!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1993

Bewaar het pand | 10 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis (51)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1993

Bewaar het pand | 10 Pagina's