Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gebeurt er nog iets (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gebeurt er nog iets (I)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ongeveer een jaar geleden verscheen een boekje met als titel: Gebeurt er nog niets? Het gaat over dingen als de kerkdienst en de prediking. Hierin probeert de schrijver - ir. J. van der Graaf - erachter te komen, waar het toch aan ligt dat er zoveel kerkverlating, verwarring en versplintering is. Hij laat zien dat al deze dingen voor een belangrijk deel zijn toe te schrijven aan een “hoorcrisis” die ook onze gezindte niet voorbijgaat. Dat wil zeggen dat er iets grondig mis is met de bereidheid tot horen, tot het échte luisteren naar het Woord van God. Bovendien is er in onze gejaagde tijd ook gebrek aan innerlijke rust en voorbereiding tot de boodschap die in de naam van de levende God gebracht wordt. Over al deze dingen worden in dit boekje behartenswaardige dingen gezegd. Maar toen ik het gelezen had, bleef de vraag die in de titel gesteld wordt tóch bij mij haken: Gebeurt er nog iets? Is er onder onze prediking en in onze gemeenten nog sprake van beroering? En als dat zo is, wat voor beroering is dat dan?

U begrijpt wel dat het me bij deze vragen niet te doen is om de verschillen de kerkelijke en gemeentelijke activiteiten. Juist in deze tijd van het jaar, aan het begin van dit nieuwe seizoen, wordt immers duidelijk, dat er in dat opzicht heel wat gebeurt. En dat is op zichzelf nodig en goed. Maar bij alle activiteiten die ontplooid worden, mogen we de dieperliggende vraag toch niet vergeten: wat gebeurt er eigenlijk in geestelijk opzicht? Wat is nu de vrucht van al die catechisaties, huisbezoeken, bijbelstudies en vooral van de zondagse prediking? Gebeurt er nog wat? Of is het misschien zo bladstil als op een mistige herfstmorgen? Met die vraag zijn we bij het thema gekomen waarbij ik in deze artikelen enkele kanttekeningen wil maken: de Heilige Geest en de prediking.

Woord en Geest

Nog één opmerking vooraf. Met dit onderwerp zijn we terechtgekomen op het gebied van de verhouding van Woord en Geest. Wie een beetje thuis is in de leer van de kerk weet dat op dit terrein vele voetangels en klemmen liggen. Ik wil vooral op twee gevaren wijzen. Het eerste is, dat wij de band tussen Woord en Geest losmaken en die twee gaan scheiden. Onvermijdelijk leidt dat tot een onderwaardering van het Woord. Men zegt dan bijvoorbeeld: we hebben het Woord van God wel in de Bijbel, maar het gaat eigenlijk om de Geest! Op deze manier dreigen ingevingen, stemmen die we in ons binnenste horen klinken, of indrukken die we hebben de plaats in te gaan nemen van de Schrift. Laat het duidelijk zijn dat wij buiten de Bijbel niets nodig hebben. Tegenover allerlei vormen van geestdrijverij heeft de reformatie in de zestiende eeuw ons immers geleerd dat het Woord het alleen zal doen! Anderzijds mogen we ook niet vergeten dat de Geest zich wel aan het Woord wil binden, maar dat doet op soevereine wijze. Het is niet zo dat de Geest automatisch bekerend en vernieuwend werkt waar het Woord gepredikt wordt. Heel scherp en toch ook evenwichtig heeft wijlen professor Van der Meiden gewaarschuwd tegen de gevaren die hier dreigen in zijn rede De bijzondere Geestes-werking met het Woord. Hij schrijft daar onder meer:

“Wanneer het Woord gezien wordt als één met den Geest, nl. zó, dat de Geest Woord geworden is en die Geest altijd werkt, dan heeft een ieder, die het Woord gelooft, alles. Het Woord heeft tot inhoud Gods heilsbeloften, heeft tot inhoud den Christus. Dat Woord te geschonken. Dat Woord is één met den Geest. Ik geloof dat Woord. Dan heb ik alles. Dan heb ik niets te maken met geestelijke ervaring; niets te maken met de vraag of ik wedergeboren ben of niet; dan behoef ik ook niet te staan naar het werk van den Geest in mij en niet te spreken of te preken over Gods doorleidend genadewerk in het hart. Ik heb slechts te doen horen de eis van het geloof. Wie het Woord gelooft, gelooft in den Christus, is met Hem opgewekt en is in Hem der wet gestorvenf..) En wie het Woord gelooft, bezit ook den Heiligen Geest. Over geestelijke worstelingen behoeft niet meer gesproken te worden; onjuist is dan wat de oude Heidelberger ons leerde: het afsterven van den ouden mens en het opstaan van den nieuwen mens. De bijzondere werking van den Heiligen Geest met het Woord wordt ontkend. Door dit alles krijgen wij een onjuiste prediking over den Persoon van den Geest te horen, en die onjuiste prediking berooft de gemeente van haar troost. (...) Het genademiddel moet men niet laten ontaarden tot een tovermiddel, waarvan een magische uivloed zou uitgaan”.

We willen ten volle honoreren dat het Woord van God door de Heilige Geest gegeven is. Daarom is het ook het levende en krachtige zwaard van de Geest (vgl. Hebr. 4:12 en Ef. 6:17). Tegelijkertijd willen we er echter aan vasthouden dat de bijzondere Gees-teswerking met en door het Woord nodig is, om de harten van zondaren te openen, zodat de boodschap van het evangelie nu ook in hun binnenste doordringt. Deze gedachten brengt Calvijn heel kemachtig onder woorden, wanneer hij in zijn Institutie (III-2-34) schrijft:

“Want Gods Woord is wel als de zon en schijnt op allen aan wie het gepredikt wordt: maar het is zonder enige vrucht temidden van blinden. En wij zijn allen van nature in dit opzicht blind. Daarom kan het in ons hart niet doordringen tenzij de inwendige leermeester, dat is de Geest, door zijn verlichting de toegang bereidt”.

Deze woorden vormen als het ware de achtergrond, waartegen we iets willen zeggen over “De Heilige Geest en de prediking”. Het zal duidelijk zijn dat we van dit veelomvattende onderwerp slechts enkele aspecten kunnen behandelen. Ik denk daarbij met name aan de volgende drie punten:

1. De Heilige Geest en de prediker

2. De Heilige Geest en de Boodschap

3. De Heilige Geest en de hoorders.

De Geest en de prediker

In de Schrift wordt niet alleen een nauwe band gelegd tussen de Geest en het Woord, maar ook tussen de Geest en de prediker. Niemand zal immers de boodschap der Schriften op de juiste wijze kunnen verkondigen zonder de leiding en de bediening van de Heilige Geest! De apostel Paulus laat dat duidelijk zien wanneer hij zegt dat er ook een soort prediking is die een aaneenrijging is van woorden van menselijke wijsheid, maar waarin de kracht van de Geest ontbreekt. Zo schrijft hij bijvoorbeeld aan de gemeente van Korinthe: “En mijn rede en mijn prediking was niet in bewegelijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des Gees-tes en der kracht” (1 Kor. 2:4). En in één van zijn andere brieven stelt hij een verkondiging van het evangelie die alleen in woorden bestaat tegenover een prediking die ook “in kracht en in de Heilige Geest” is (1 Thess. 1:5). Nu zal iemand die de boodschap van de Schrift alleen in woorden van menselijke wijsheid uitdraagt, dat beslist wel op een welsprekende wijze kunnen doen. Hij zegt naar alle waarschijnlijkheid ook vele ware dingen. Maar hij mist datgene waarop het naar Paulus’ woorden juist aankomt: de krachtige bediening van de Heilige Geest!

Daarom is het zo dringend nodig, dat degenen die het evangelie verkondigen persoonlijk kennis hebben aan Gods genade en onderwezen en geoefend worden op de school van de Geest. Het is een regelrechte ramp voor de kerk, wanneer er predikers zouden zijn die de krachtige werking van de Heilige Geest in hun eigen leven niet kennen. Zo heeft Calvijn er heel nadrukkelijk op gewezen, dat een dienaar van het Woord persoonlijk door de Heere onderwezen moet zijn, wil hij anderen kunnen onderwijzen. In een preek over Job 33:3 richt hij zich als volgt tot zijn collega-predi-kanten in Genève, die onder zijn gehoor zaten:

“Daarom: willen wij God zuiver dienen in ons ambt? Dan moeten wij voor alle andere dingen onze tong in bedwang houden dat zij niets anders zegt dan wat in ons hart is afgedrukt. Wij horen toch wat David gezegd heeft en wat Paulus aanhaalt en toepast op alle dienaren van het Woord van God: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken (Ps. 116:10; 2 Kor. 4:13). Nu is het waar dat dit geldt van alle Christenen en kinderen van God, maar vooral degenen die God heeft aangesteld als organen van Zijn Heilige Geest moeten hierop letten. Wanneer wij spreken, dan is het God die in ons gehoord wil worden! Aangezien hij ons zo ’n grote eer verleend heeft, dan is toch het minste dat wij kunnen doen dat wij zijn leer in ons laten afdrukken en daar wortel laten schieten en dat wij dan met onze mond getuigenis afleggen van wat wij weten. In één woord: Wij moeten door God onderwezen zijn, voor we leermeester of doctor kunnen zijn ”.

Gebed en voorbede

Vanuit bovenstaande komen twee heel persoonlijke vragen op ons af. De eerste is gericht aan hen die zelf het Woord mogen bedienen, of zich op het ambt voorbereiden. Kennen wij persoonlijk dit onderwijs van de levende God? Staan wij ook naar de verdere doorwerking van de Heilige Geest in ons leven? Of verschrompelt en verarmt onze bediening omdat we geestelijk zo ver van huis zijn? Het is naar mijn gedachte dringend nodig dat we eerlijk onszelf deze vragen stellen voor het aangezicht van de Heere en gedrongen worden tot het gebed om de krachtige werking van de Geest in ons persoonlijk leven.

Maar er liggen hier ook vragen aan het adres van allen die zich week aan week onder de verkondiging zetten. Hoe vaak hebben wij deze week gebeden voor de dominee die zondag zal preken? Vragen wij of hij geleid mag worden door de Heilige Geest bij de voorbereiding, opdat het woord zondag werkelijk verkondigd mag worden “in betoning van Geest en van kracht”? Is het ons gebed dat hij de Schriften zal verstaan en helder zal zien wat de gemeente in geestelijk opzicht nodig heeft? Paulus vraagt in zijn brieven met klem aan de gemeenten om de voorbede voor de prediking en voor de prediker (Vgl. Kol. 4:3; Ef. 6:19). Hoeveel te meer is het nodig om voortdurend te bidden voor dienaren van het Woord in onze tijd! Dat gebeurt toch nog wel...?

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1993

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Gebeurt er nog iets (I)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1993

Bewaar het pand | 12 Pagina's