Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis (68)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis (68)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verwerping van menselijke vonden

Voor het laatste mogen we bezig zijn met artikel 35 over het Heilig Avondmaal, ’t Gaat om de verwerping van de dwalingen ten aanzien van dit sacrament en de verkeerde praktijken, die daar aan verbonden zijn.

’t Zal direct opvallen: onze belijdenis noemt niet één dwaling bij name. Heel sober wordt het hier beleden, zij het dat de afwijzing des te krachtiger is. Gesproken wordt van “alle inmengselen en verdoemelijke vonden, die de mensen bij de sacramenten gedaan en gemengd hebben”. We zullen daarbij vooral moeten denken aan de Roomse dwalingen in leer en praktijk.

Waarom onze belijdenis hier niet de afwijkingen nader omschrijft? Allereerst meen ik te kunnen zeggen: ze waren bekend bij degenen die deze belijdenis onderschreven. In de tijd dat onze belijdenis werd opgesteld had men er mee te maken. Om maar één voorbeeld te noemen: hoe werd er gehandeld met de hostie? Voor wie het niet weet, wat daarmee bedoeld wordt, even dit: de hostie is het stukje brood, dat naar Roomse opvatting geworden is tot het lichaam van Christus. Welnu, die hostie werd rondgedragen in processies door de straten. Men knielde er voor neer. De priesters brachten die hostie in de sterfhuizen en legden die op de tong van de stervenden. Lukte het de overheid niet om een bepaalde twist bij te leggen, dan werd de priester er met de hostie bijgeroepen. Men boog voor het “lichaam des Heeren”!

In de tweede plaats moet hier opgemerkt worden dat onze belijdenis de kracht niet gezocht heeft in een lange verdediging tegen Rome, maar in een positieve en geestelijke benadering van het Heilig Avondmaal. Meermalen hebben we dat eigenlijk al gezien: het levend geloof belijdt naar de Schriften, wat het Avondmaal betekent voor de Kerk des Heeren. Zo is eigenlijk heel dit artikel al één protest geweest tegen de Roomse dwalingen en praktijken. Zo is ook beter uitgekomen dat het in de strijd tegen Rome niet het minst ging om het waarachtige leven van de Kerk.

Zo komen we tot de tekst: “Daarom verwerpen we alle inmengselen en verdoemelijke vonden, die mensen bij de sacramenten gedaan en gemengd hebben als ontheiligingen daarvan, en zeggen dat men zich moet laten vergenoegen met de ordening, die Christus en Zijn Apostelen ons geleerd hebben, en spreken, gelijk zij daarvan gesproken hebben”.

Om welke vonden het gaat

’t Lijkt me goed in onze tijd, waarin deze dingen in de regel verder van ons afstaan, enkele “vonden” te noemen. Dan weten we waar het concreet om gaat. Overigens stippen we maar even een en ander aan.

Hier moeten we allereerst denken aan de Roomse leer van de transsubstantiatie. In het voorgaande is er al iets over gezegd. We herinneren eraan: brood en wijn zouden veranderen in het wezenlijk lichaam van Christus. Zo worden ze dus, volgens deze opvatting, een soort “toverbrood” en “toverdrank”. Wie deze middelen ontvangt heeft - en dat zómaar - deel aan de Goddelijke genade. Het is een leer die sinds 1215 een gezaghebbend dogma in de Rooms-Katholieke Kerk geworden is.

Dan moeten we denken aan de instelling van de mis, waarover ook al iets gezegd is. Het is de dagelijkse onbloedige herhaling van het offer van Golgotha. Christus zou de mis gewild hebben toen Hij bij de inzetting van het Heilig Avondmaal gezegd heeft: “Doet dat tot Mijne gedachtenis”. Het zou een bevel geweest zijn aan de apostelen en de priesters als hun opvolgers. Om Hem dus te offeren. Via de mispriesters wordt op het altaar het offer aan God opgedragen. Daardoor verleent de Heere genade, de vergeving der zonden. De mis is nodig voor de levenden, maar ook voor de doden. Voor allerlei noden kan men een mis in de kerk laten opdragen, tijdens het leven. Voor de doden kan het verkorting betekenen van het vagevuur. Op het misoffer volgt de aanbidding: de hostie wordt aan de gemeente getoond en deze valt in aanbidding neer.

Aan deze dwalingen zijn de verkeerde praktijken verbonden, die in de Middeleeuwen meer en meer een plaats hebben gekregen bij het kerkvolk. We hebben het al gehad over de verering van de hostie. We moeten hier ook noemen het onthouden van de drinkbeker aan degenen, die deelnemen aan de maaltijd. Dan neemt de priester alleen de drinkbeker. Het brood mag door allen gegeten worden, zij het als ouwel, maar de priester moet in plaats van allen de wijn drinken. Calvijn schrijft erover in de Institutie: “Uit diezelfde werkplaats - van de duivel - komt ook die andere instelling, die de helft van het Avondmaal aan het beste deel van Gods volk ontstolen of ontrukt heeft: namelijk het teken des bloeds, dat aan de leken en onheiligen (want met deze namen versieren ze het erfdeel Gods) verboden is, en aan weinigen, die geschoren en gezalfd zijn tot een bezitting gegeven is. Het bevel des eeuwigen Gods is, dat allen drinken; hetwel de mens door een tegenovergestelde wet durft afschaffen en terzijde stellen, gebiedend dat niet allen drinken”.

Calvijn wordt ook niet moe aan te tonen dat deze zaken van het begin af aan niet zo geweest zijn. We citeren maar weer als hij daarover schrijft ten aanzien van het onthouden van de beker: “..waarom hebben in de betere tijd, van de apostelen af tot duizend jaren daarna zonder uitzondering allen deel gehad aan beide tekenen?” Hij haalt daarbij getuigenissen aan van kerkvaders. Tekenend is, hoe hij als bewijs noemt de wering van keizer Theodosius van het Avondmaal door Ambrosius. Toen de keizer ten onrechte velen had laten doden, werd hem de toegang tot de tafel des Heeren belet. Calvijn vermeldt het “Hoe zult gij” zei Ambrosius tot Theodosius “met zulke handen het heilig lichaam des Heeren ontvangen? Met welk een vermetelheid zult gij met uw mond deel hebben aan de beker van het kostbare bloed?” Daaruit blijkt het dus dat in die tijd de beide tekenen aan allen, die naderden, werden gegeven.

..als ontheiligingen.....

Onze belijdenis schroomt bepaald niet in het veroordelen van de Roomse praktijken. Er worden scherpe woorden gebruikt, die velen in onze tijd niet welgevallig zijn. De menselijke vonden worden als “verdoemelijke” betiteld. En al de Roomse praktijken worden als ontheiligingen van dit sacrament veroordeeld. Dat is dus niet mis. Het gaat hier niet om het uitleven van de lust om te vervloeken, ’t Raakt de eer van God, bijzonder van de enige Zaligmaker! We behoeven maar bij de mis te blijven. Onze catechismus heeft het over de Paapse mis. Dat is niet als scheldwoord bedoeld, het wil niet anders zeggen dan: de pauselijke mis. Wel, in de mis wordt het enig en volkomen offer van Christus verloochend. Hij Zelf wordt diep miskend, Die ZichZelf door één offerande heeft opgeofferd voor de Zijnen. Eens en voorgoed heeft Hij dat gedaan. Het levend geloof ervaart dat als zo’n grote zaak, dat daar niets meer bij hoeft, niets meer bij kan en niets meer bij mag. Alles wat er bij genomen wordt is ontering van Zijn werk, van Hem-Zelf.

En dan de aanbidding bij de mis! Het is terecht afgoderij genoemd en we weten, dat daar het woord “vervloekt” bij gekomen is. Het moge dan waar zijn dat men gezegd heeft: alle afgoderij is vervloekt, dus is dat woord eigenlijk overbodig. Toch...in zo’n tegenwerping wordt voorbijgegaan aan de diepe overtuiging, dat in de mis “Christus een ondragelijke laster en smaad wordt aangedaan” (Calvijn). Een instelling waarbij de mispriester en het altaar in het middelpunt staan, terwijl Gods Woord duidelijk getuigt dat het om de hemelse Hogepriester gaat, roept om een krachtige veroordeling!

Laten we daarbij ook niet vergeten, dat het onze belijdenis er niet om te doen was een vloek op ménsen te laden: ’t ging om de zaak. Onze belijdenis getuigt in het geloof tegen de leer van Rome, maar zoekt daardoor ook te bewegen tot het belijden van de rechte leer, tot het zoeken van de enige en volkomen Hogepriester. Rome heeft op het concilie van Trente ménsen vervloekt die van de Roomse leer afweken. Dat lezen we hier niet.

Is Rome veranderd?

Die vraag kan gesteld worden! Er zijn immers -zegt men - tekenen, dat er althans van een zekere verandering bij Rome gesproken kan worden.

Meerdere Rooms-Katholieken zijn niet gelukkig met de leer ten aanzien van dit sacrament in hun kerk. Ze hebben moeite met de uitdrukking: transsubstantiatie en ook met de offergedachte, zoals die in de mis gesteld wordt. Onbekend behoeft het ook niet te zijn, dat in de Nieuwe Katechismus van 1960 het woord “transsubstantiatie” ook niet gebruikt wordt. Men zegt het anders: niet, dat het brood wordt tot het wezenlijk lichaam van Christus, maar, dat het brood “wezenlijk onttrokken is aan zijn normale menselijke bestemming en geworden is tot het brood, dat de Vader ons schonk: Jezus Zelf’.

Hier kan ook gewezen worden op een nieuwe formulering van de offergedachte bij de mis. Men wil dan niet spreken van een -onbloedige - herhaling van het offer van Christus maar van een tegenwoordig-zijn van dat offer. Ondertussen houdt men vast aan de reële tegenwoordigheid in de tekenen van brood en wijn.

Zo’n vernieuwing van woorden is naar onze overtuiging geen verandering van gedachten. Die uit is op een toenadering tot Rome - zonder volstrekte onderwerping aan Gods Woord - moge hier een lichtpunt zien. Wij zien die niet. In de leeruitspraak van 1965 werd de leer van de transsubstantiatie gehandhaafd. “De mis dient om het offer van Christus tegenwoordig te stellen, te vernieuwen en toe te passen.” Het is een andere voorstelling. In het nieuwe kleed is de oude dwaling verborgen. Het blijft wezenlijk hetzelfde: de enigheid en volkomenheid van Christus’ offer verloochend. Dat kan het ware geloof niet hebben, dat het geleerd heeft en leert: door dat offer alleen!

Vergenoegd met de ordening van Christus

Tegenover de menselijke inmengselen en vonden staat de ordening van Christus. Er is maar één weg tot de rechte belijdenis, viering en beleving van het Heilig Avondmaal. Die weg wordt bepaald door wat Christus en Zijn apostelen geleerd hebben. We kunnen ook wel zeggen: met wat het Woord Gods heeft geopenbaard ten aanzien van dit sacrament, heeft bevolen. Dat was én is het grote gemis bij Rome en bij allen, bij wie de verwording van dit sacrament uitkomt: niet allereerst gevraagd om het bevel van Christus. Zijn ordeningen hebben het alleen te zeggen. Die heeft de Kerk des Heeren lief. Die heeft de Heere door de eeuwen heen tot zaligheid gebruikt.

Zich laten - vergenoegen - met de ordening, die Christus en Zijn Apostelen ons geleerd hebben, is uit-eindelijk geen formele zaak! De Koning van de Kerk heeft met die ordening het geestelijk welzijn van Zijn Kerk op het oog. En dat geestelijk welzijn is er alleen, wanneer in de school van de Heilige Geest geleerd wordt te leven uit het Woord des Heeren, ook ten aanzien van het Heilig Avondmaal!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 1994

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis (68)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 september 1994

Bewaar het pand | 8 Pagina's