Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis (69)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis (69)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Artikel 36: terecht beleden!

We gaan naar artikel 36: “van het ambt der Overheid”. Het is door iemand genoemd het meest vermaarde artikel, door een ander: het meest omstredene. Vooral vanaf het begin van de eeuw, waarin we nu nog leven, is dat inderdaad uitgekomen. Veel kritische klanken zijn er - met name vooral in de Gereformeerde Kerken - gehoord ten aanzien van de vertolking van de overheidstaak, zoals we die kunnen lezen in ons artikel. Van het begin af aan waren er onder deze bezwaarden, die in feite moeite hadden met iedere belijdenis van een overheidstaak ten aanzien van de ware religie. In ieder geval kwam het tot weglating van één zinsnede: “om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk des antichrists te gronde te werpen..”. Het bracht enerzijds een reaktie bij de voorstanders van het “onverkorte” artikel en anderzijds bevredigde het niet aan hen die het geheel gewijzigd wilden zien. In later tijd kwam er aan de éne zijde een streven naar verduidelijking om toch nog iets te behouden van het beginsel terwijl er aan de andere kant waren, die gewoon verklaarden: er hoort in de belijdenis geen uitspraak over het ambt der Overheid. Artikel 36 zou grensoverschrijding zijn van de profetische bevoegdheid van de kerk. De overheidstaak zou in deze zin niet terug te leiden zijn tot Gods Woord.

We moeten daarbij eerlijk zeggen dat voor velen in de praktijk hetzelfde waar is. Ook al hebben ze artikel 36 achter in hun kerkboekje staan, in feite geloven ze niet in het ambt van de Overheid, zoals daar verwoord.

Moeten we artikel 36 verdedigen tegen hen die zich er in theorie en praktijk tegen kanten? We behoeven het eigenlijk niet te doen. We hebben genoeg aan Gods Woord. Hier staat ook aan het begin: “Wij geloven...”. Dat geloof ziet op Gods Woord, dat niet in het duister laat hoe het ambt der Overheid mede gericht is op de bescherming van de Kerk des Heeren en de ware religie, zoals ook op het tegenstaan van wat daar tegen komt. Uiteraard binnen de grenzen van haar gebied.

Graag wil ik in dit eerste artikel naar het Woord Gods verwijzen, waarin onze vaderen de grond vonden voor dit in hun tijd en hun omstandigheden zo betekenisvol artikel.

Het Oude Testament

We kunnen uiteraard in het bestek van dit artikel niet uitvoerig zijn als het over de schriftgegevens gaat. Onze vaderen beriepen zich op veel teksten om de belijdenis te funderen, dat de Overheid geroepen is om de beide tafelen der Wet te handhaven. We noemen er slechts enkele waarin het dus uitkomt, dat de gehoorzaamheid aan de gehele Wet geëist wordt.

We moeten hier denken aan de handelingen van de koningen van Juda, zoals Asa en Josia. In 1 Koningen 15 en 2 Koningen 23 lezen we ervan. Zij deden de afgodsbeelden weg en de verdere tekenen van de afgoderij. Zij herstelden de dienst des Heeren. Zo handhaafden ze de twee eerste geboden der Wet. Daarbij is het vooral van belang, dat de Heere hen uitdrukkelijk van tevoren bevolen had zo te doen. We kunnen dit lezen in Deutero-nomium 17:18-20.

Tevoren was al tot Israel over een koning gesproken die de Heere verkiezen zal. Van hem zegt dan de Heere: “Voorts zal het geschieden als Hij op de stoel zijns koninklijks zal zitten, zo zal hij zich een dubbel van deze wet afschrijven in een boek, uit hetgeen voor het aangezicht der levietische priesteren is. En het zal bij hem zijn, en hij zal daarin lezen al de dagen zijns levens; opdat hij de Heere zijn God lere vrezen, om te bewaren al de woorden dezer wet en deze inzettingen om die te doen”

Hier kan en mag niet voorbijgezien worden, dat het gaat om een koning van Israel, die als theocratisch koning uit moest komen. Tóch spreekt het tot de overheden van alle tijden als we denken aan de Wet der tien geboden, waarin Gods wil is vervat. Die geldt voor al de volken en tijden, ’t Kan niet goed zijn uit de bijzondere positie van Israels koningen te concluderen: hier is niets meer in verborgen voor de overheden en hun ambt in alle tijden! Het was de roeping van de koningen van Israel om het recht Gods te bedienen in de samenleving. De norm is hetzelfde gebleven. Binnen de begrenzing van eigen bevoegdheid blijft het vandaag roeping voor de overheid naar Gods Woord de afgoderij tegen te gaan en de ware religie te bevorderen. Wie uit het handelen van de koningen de toepassing voor de Nieuw Testamentische periode alleen maakt naar de noodzakelijke heiliging van de Kérk des Heeren, gaat er toch aan voorbij dat het bij die koningen gaat om het overheidshandelen.

We kunnen dan zeker niet voorbijgaan aan Spreuken 8:15 “Door Mij regeren de koningen en stellen de vorsten gerechtigheid”.

Hier valt allereerst op, dat in het oorspronkelijk bij “koningen” en “vorsten” het lidwoord gemist wordt. Daarin komt uit dat het niet alleen gaat om de koningen en vorsten van Israel. Wat hier staat geldt koningen en vorsten in het algemeen.

Dan: hier wordt ook duidelijk verwezen naar de taak van de overheden. De vorsten stellen gerechtigheid. Zij maken rechtvaardige wetten tot een goed beleid voor hun volk.

Tenslotte: moeten we ook daarbij niet het begin veronachtzamen: “door Mij...” Het gaat om God, om dé Wijsheid, zoals die zo bijzonder getuigt in Spreuken 8. Die vorsten “zouden nooit iets kunnen voorschrijven, wat maar enigszins aan de norm der Wet Gods beantwoordde. Nu echter de wijsheid zich laat gelden, is dat wél het geval” (dr. W.H. Gispen, Spreuken, Korte Verklaring).

Zou het kunnen dat bij de gerechtigheid, die er door de wijsheid Gods is, niet begrepen is de gerechtigheid in het tegenstaan van de zonde en het beschermen van de Kerk des Heeren? Het is een vraag, die niet moeilijk te beantwoorden is.

Het Nieuwe Testament

Het valt op dat in het Nieuwe Testament méér gesproken wordt van de roeping der onderdanen om de Overheid te gehoorzamen dan van de roeping der Overheid. Dat is te verstaan gelet op het feit dat de christenen in die tijd leven onder een heidense Overheid. Wil dat nu zeggen, dat in het Nieuwe Testament een andere roeping voor de overheden gekomen is? Het zou vreemd zijn. Wat in het Oude Testament duidelijk als de roeping Gods gesteld is, wordt in het Nieuwe Testament niet teniet gedaan. Een aanvulling was in beginsel niet nodig. Het van God gegeven ambt verandert niet. Er komt wel grotere nadruk op de verantwoordelijkheid van de overheden tegenover de komst en overwinning van Christus. Zij hebben met Hem te doen, Wie alle macht gegeven is in hemel en op aarde.

Als we dit zeggen: méér de nadruk op de roeping der onderdanen, dan op de roeping van de overheden, dan betekent dit geenszins dat die roeping in het Nieuwe Testament verborgen blijft. Het blijkt op meer dan een plaats dat deze duidelijk verondersteld wordt, ook wat de inhoud van die roeping betreft.

We kunnen hier wijzen op twee bekende schriftplaatsen. Eerst Romeinen 13:1-7 “Alle ziel zij de machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd..”.

Ongetwijfeld wordt in dit verband hier de onderdaan aangesproken en niet de Overheid. Toch komt het uit, wat de taak der Overheid is. Zij is Gods dienares u ten goede. “Dienares niet in de zin, dat zij God diensten bewijst en Hij haar nodig heeft, maar dat zij haar taak van Hem ontving, door Hem werd aangesteld, werkzaam is in Zijn dienst. Hij bedient Zich van haar ten behoeve van mensen..” (Greijdanus, commentaar op de Romeinenbrief). Hier komt het ook uit dat de Overheid dat is: of zij het niet weten of niet erkennen, het is een feit.

In de tweede plaats: 1 Timotheüs 2:1 en 2 “Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle mensen, voor koningen en allen, die in hoogheid zijn; opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid”. Ongetwijfeld gaat het hier over de plicht van de christenen om voorbede te doen voor de overheidspersonen. Er moet voor hen gebeden worden, ondanks het feit, zoals het in die dagen was, dat ze zich vijandig opstelden en oorzaak waren van leed en vervolging. Paulus noemt dan de reden van die voorbede. Die ligt niet alleen in de Goddelijke instelling van de Overheid, maar toch ook daarin dat een goede regering vrucht heeft voor de gemeente in een gerust en stil leven in alle godzaligheid en eerbaarheid.

Ook hier kunnen we zeggen: tóch een aanwijzing voor de rechte beoefening van het ambt der overheden. Wat dat betreft kunnen we het verstaan dat met name Calvijn in deze tekst zoveel gezien heeft dat hij in een preek over deze tekst opmerkt: “Wij horen immers, wat de Heilige Geest door de mond van de heilige Paulus spreekt, namelijk dat God aan de Overheid gebiedt de zuivere religie te handhaven”. We kunnen in ieder geval zeggen dat hier verondersteld wordt: de Overheid moet regeren overeenkomstig haar dure roeping. Het gaat om de zorg, dat de gemeente zo kan leven en God dienen.

Terecht een plaats

In de tijd, dat de kerk van de reformatie werd aangeklaagd ongehoorzaam te zijn aan de wettige Overheid heeft Guido de Brés dit willen belijden. Die kerk erkent de Overheid en wil aan haar onderdanig zijn in alle dingen, die niet strijden tegen Gods Woord. Daaruit is artikel 36 geboren. En tegelijk werd gesteld wat voor roeping de Overheid had in het beschermen van de Kerk en het verdedigen van de ware religie. Zo is dit artikel eigenlijk niets anders dan een beroep op de Overheid om terwille van haar bescherming die roeping recht te betrachten.

Niemand zal de noodzaak van dit artikel durven betwisten. En dan: wie de inhoud van dit artikel erkent als op-Gods-Woord-gegrond te zijn, zal ook niet kunnen zeggen: dit hoort niet in onze belijdenis! We kunnen maar één ding zeggen: een zegen dat dit artikel er is, ook in onze tijd!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1995

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis (69)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1995

Bewaar het pand | 8 Pagina's