Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

Altijd goede moed

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Cor. 5:1-10

Ja, zo staat het hier in 2 Cor. 5:6. Zo zegt de apostel Paulus het! “Wij hebben dan altijd goede moed!” “Wij” = meervoud. De apostel getuigt het niet alleen maar van zichzelf. Maar hij neemt anderen mee. Als het goed met ons staat: ook u en jou en mij.

Altijd goede moed hebben. We vragen:


1e: Is dat dan mogelijk? En zo ja:
2e: Welke grond is daarvoor?


Wij hebben dan altijd goede moed. Och ja, het wordt nogal eens gezegd, soms gezongen: houdt er de moed maar in! Het klinkt zo dapper, zo stoer. Maar hoe zou het overkomen bij een Stervende patiënt, wanneer iemand afscheid van hem of haar zou nemen met de woorden: houdt er de moed maar in! Zou het hem of haar niet als een vloek in de oren klinken?

Of: Daar is een vluchtelingenkamp met uitgemergelde, bijna verhongerde mensen. Buiten de omheining staat een zangkoor, dat hun toezingt: houdt er de moed maar in! Het zou toch onmenselijk wreed zijn? Wij hebben dan altijd goede moed! Maar is dat dan mogelijk in deze wereld vol ellende? Oorlogsleed! Ik noem maar de namen: Bosnië, Oeganda, Boeroendi, waar mensen, mannen, vrouwen, kinderen massaal worden afgeslacht. Och, we raken er aan gewend en misschien wel door afgestompt. Maar wanneer we het wereldnieuws, zoals dat via de media naar ons toekomt, op ons laten inwerken, moet het ons dan niet neer - siachtig maken? O ja, we steunen de hulporganisaties, die trachten de nood ’enigszins te lenigen. En het is goed, frhet is nodig. Maar is het meer dan een druppel op een gloeiende plaat? Is de toestand in de wereld geen uitzichtloze .zaak?

En geldt hetzelfde niet van ons eigen land en volk? Een normvervaging, die in onze geschiedenis zijn weerga niet kent. Geen eerbied meer voor het menselijk leven aan het begin (abortus) noch aan het einde (euthanasie). Gelegaliseerde hoererij! Moord en doodslag, letterlijk aan de orde van de dag. Totaal uit de hand gelopen criminaliteit. Cellentekort. Alternatieve samenlevingsvormen. Zondag-zondedag! En ik zou zo kunnen doorgaan. We hebben dan altijd goede moed. Maar kan dat dan? En wanneer we dan letten op de toestand in het kerkelijk leven. Kerk - kuriakè - wat van de Heere is. Kerk! Waar de Heere het alleen mag en moet en wil te zeggen hebben. Maar hoe is de werkelijkheid? Steeds meer toenemende kerkverlating. Een vals eenheids-streven, zondige verscheurdheid en verdeeldheid, een verwaterd evangelie, aangepast aan de wensen van de verdorven mens. En daarom geen evangelie meer. Geen goede, geen blijde boodschap meer van genade voor schuldigen, van rechtvaardiging van de goddeloze om niet, enkel om Christus’ wil. Wereldsgezindheid, materialisme, zon-aanbidding en stofvergoding. Waar komt de heiliging van het leven nog openbaar? En alweer: zo zou ik kunnen doorgaan. Och, wie zou niet wenen?

Gebeurde het maar meer. Wenen. Tranen van smart, vanwege de toestand in de wereld, waarop ook wij toch leven, tranen van smart vanwege de toestand van ons volk, waarvan wij toch deel uitmaken. Tranen van smart vanwege het verval in de kerk, en dan toch ook in ons eigen kerkelijk leven. Tranen van smart, tranen van schuldbesef, tranen van boetvaardigheid. Tranen, die ontspringen aan de droefheid naar God, de droefheid naar Gods wil, die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt.

Wij hebben dan altijd goede moed. Maar is het wel mogelijk? En we denken aan de moeiten van het leven. Spreekt onze belijdenis niet van het kwaad, dat de Heere ons in dit jammerdal toeschikt? Noemt Gods Woord het uitnemendste van dit leven dan geen “moeite en verdriet?”

Smart om dierbare panden, die door de dood werden weggenomen. Schrijnende pijn vanwege gebroken verhoudingen. Ontwrichte huwelijken. Kinderen, die voorthollen op de brede weg, die naar het verderf voert. Eenzaamheid, voor anderen verborgen kruisen. Bevat het gezegde geen waarheid: elk huis kent zijn kruis, en elk hart kent zijn smart? Lichamelijke pijn, ontluistering van lichaam en geest.

En dan straks door de donkere tunnel van de dood naar het oordeel. De rechterstoel! Zo Gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? En er is toch geen ontkomen aan. Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad (2 Cor. 5:10).

Wij hebben dan altijd goede moed. Kan het wel? Is het geen bravourtaal van een geestelijk overspannen mens? Wij hebben dan altijd goede moed. Nog eens: kan het wel? Is het wel mogelijk? O, nu mag het antwoord zijn: “Ja, het kan! Het is mogelijk! En al is het dan, vergeleken met de massa, een klein kuddeke, maar er is toch een volk op deze wereld, dat er iets van verstaat en beleeft: “Wij hebben dan altijd goede moed! Nee, het is in 2 Cor. 5 geen bravourtaal van een geestelijk overspannen mens, maar het is geloofstaal. Het is geen dwaze hoogmoed, maar heerlijke geloofsmoed? Het is een spreken vanuit het gelovig ingaan in Christus, de levende en nu verheerlijkte Paaskoning. Het Lam

Gods dat de zonde der wereld wegneemt. Die eens naar deze aarde kwam, niet om de wereld te veroordelen, maar om te behouden. Alzo lief heeft God de wereld gehad. Zijn wereld dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet zou verderven maar het eeuwige leven zou hebben. O ja, het is waar: Om de wereld, die toch Gods wereld was te behouden heeft de Zoon van God Zichzelf vernietigd, ontledigd van Zijn goddelijke heerlijkheid. Hij heeft de gestalte van een dienstknecht aangenomen en is de mensen gelijk geworden; en in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelf vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot de dood, ja, de dood des kruises.

Want aan Gods recht, door de mens vertrapt en vertreden moest voldaan worden. En Christus heeft het volkomen gedaan. Maar daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven alle naam is; opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn. En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de

Heere zij, tot heerlijkheid Gods, des Vaders. En het geloof ziet Jezus, met eer en heerlijkheid gekroond. Eeuwig bloeit de gloriekroon, op het hoofd van Davids grote Zoon. De teugels van het wereldregiment liggen in Zijn handen, die eens doorboord werden. En Hij maakt alle dingen nieuw. Het is waar: het zal gaan door het vuur der loutering heen. De gedaante, het schema van deze wereld zal vergaan, en de elementen zullen brandende versmelten, maar de wereld, Gods wereld, zal er gezuiverd, gelouterd uit tevoorschijn komen. De balling van Patmos heeft het gezien: en ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan en de zee was niet meer. Een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal. Een nieuwe aarde, die een nieuw Jeruzalem zijn zal, doorwoond van de heerlijkheid Gods vol van de kennis van God, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken. En het god - geheiligd zaad zal dat gezegend aardrijk beërven. En dat God - geheiligd zaad belijdt het in het geloof: maar wij verwachten naar Gods belofte een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Eens zal Gods schepping als opnieuw gezien worden. Als opnieuw. Gans vernieuwd. Alle zonde zal zijn weggedaan voor eeuwig. En daarmee alle gevolgen van de zonde voor eeuwig verdwenen. De nieuwe aarde: een nieuw paradijs. Daar vloeit de zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal. Daar is de boom, het geboomte des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevende zijn vrucht.

O ja, wij leven op deze wereld, die nog in het boze ligt. En daarom een wereld, die bloedt uit duizend wonden. Maar Christus-Triumfator werkt heen, ook van daag, naar de dag van Zijn toekomst. En daarom, hoe het ook gaat, het gaat toch goed. Wij hebben dan altijd goede moed. Zo spreekt het geloof ziende op de overste Leidsman Christus heeft overwonnen. Ondanks alle smart als droevig zijnde, maar altijd blij.

En daarom zal Hij overwinnen. En in Zijn overwinning zal Hij doen delen Zijn kerk, Zijn bruidskerk, die Hij kocht tegen de dure prijs van Zijn bloed. Zijn zaad. Zijn God-geheiligd zaad, Hem van de Vader gegeven als loon op Zijn Borgwerk. Als Zijn ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zijn. En het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan. Ook van daag. O ja, we merkten het al op: het ziet er in de kerk, die toch naar Christus genoemd is, in veel opzichten droevig uit. Afval, kerkverlating, wereldsgezindheid, verkillende liefde, strijd om allerlei dingen, terwijl zo weinig wordt gestreden de strijd des geloofs, die de eer van God en Zijn* Christus tot inzet heeft. Maar toch: het welbehagen des Heeren gaat door de* hand van Christus gelukkiglijk voort.

Er worden nog zondaren bekeerd, van Boven geboren, wedergeboren tot een levende hoop. En de verheerlijkte Christus is bezig plaats te bereiden. Eq in het Vaderhuis zijn vele woningen:

En er zal niet één woning onbewoond blijven. Ze komen allen thuis, die Hij kocht en betaalde.

O, het is waar: Gods kinderen verkeren hier nog in het strijdperk. En hun drie aartsvijanden, satan, wereld en eigen vlees houden niet op hen aan te vechten. En hoe dikwijls liggen ze onder in de strijd. Maar toch: ze komen het eens al te boven. Hun Koning-Meester-Eigenaar houdt hen vast, bidt voor hen dat hun geloof niet ophoude. Hij roept het Zijn strijdend, in zichzelf zo zwakke volk toe: “Vreest niet, gij, klein kuddeke, want het is des Vaders welbehagen ulieden het koninkrijk te geven. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar heb goede moed: Ik heb de wereld overwonnen!”

Hij weet, hoe zwak van moed en klein van krachten ze zijn, maar het behaagt Hem Zijn kracht in hun zwakheid té volbrengen. Hij is hun Voorbidder; hun hemelse Pleitbezorger aan de’ rechterhand Zijns Vaders. Wanneer zij door eigen schuld zijn afgedwaald en de weg terug niet meer kunnen vinden, dan zoekt Hij ze weer op en brengt ze weer op de plaats waar Hij ze hebben wil en waar zij het alleen maar goed hebben. Hij balsemt hun wonden erf heelt al hun smart, zodat ze weer kunnen zingen: de God des Heils wil mij ten Herder wijzen; ’k heb geen gebrek,’k heb geen gevaar te vrezen. Die, hoé het ook moog tegenlopen, gestadig op Zijn goedheid hopen.

O, de Koning van Zijn kerk heeft het beloofd en Zijn woord is de waarheid: de poorten der hel zullen Mijn gemeente niet overweldigen! Wat er ook in de poorten der hel mag worden beraadslaagd: Ik geef Mijn schapen het eeuwige leven, en zij zullen niet . verloren gaan in der eeuwigheid. En niemand zal ze rukken uit de hand. Mijns Vaders!

Geliefden, is er dan geen goede grond voor de geloofsuitspraak. Wij hebben dan altijd goede moed? En zou Christus, die de Zijnen Zich tot een eigendom gemaakt heeft, er niet in verheerlijkt worden, wanneer zij uit het geloof leven. Ongeloof beangstigt, werkt verlammend, onteert Christus, die toch alles voor de Zijnen wil zijn. Geloven in Christus, leven uit Christus stelt tot grote dingen in staat. Denk eens aan Hebreeën 11, waar van de wolk van getuigen wordt gezegd, dat zij door het geloof koninkrijken hebben overwonnen, gerechtigheid geoefend, de beloftenissen verkregen, de muilen der leeuwen toegestopt, de kracht des vuurs hebben uitgeblust, de scherpte des zwaards zijn ontvloden, uit zwakheid krachten hebben gekregen, in de krijg sterk geworden zijn, heirlegers der vreemden op de vlucht hebben gebracht. De vrouwen hebben haar doden uit de opstanding wedergekregen; en anderen zijn uitgerekt geworden, de aangeboden verlossing niet aannemende, opdat zij een betere opstanding zouden verkrijgen. Een betere opstanding: het is de eeuwige heerlijkheid. Daarnaar hebben ze uitgezien in het geloof. Ze konden al dat lijden dragen en verdragen in het geloof dat het door lijden en strijden heen naar de heerlijkheid zou gaan. Het beste komt nog.

Wij hebben dan altijd goede moed. Ja, zo spreekt het geloof, als het er in de beoefening mag zijn.

En nu willen we er dan nog even op letten, in welk verband de apostel Paulus deze woorden uitspreekt: “wij hebben dan altijd goede moed”. Als hij dit neerschrijft, dan is er hemelverlangen in zijn hart. Let maar eens op de verheven inzet van dit hoofdstuk: Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels verbroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Hij spreekt van het zuchtend verlangen om overkleed te mogen worden met het kleed van de hemelse heerlijkheid.

Dan zal het sterfelijke, dan zal het zondige, aardse leven geheel verslonden zijn door het opstandingsleven van Christus. Het is waar: nu is het nog een wandelen door geloof en niet door aanschouwen.

Wij zijn nu nog in het land der vreemdelingschap. Zolang we inwonen in dit lichaam wonen we uit van de Heere. Maar toch: wij hebben dan altijd goede moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij de

Heere in te wonen. Straks is de vreemdlingschap vergeten, en wij, wij zijn in het Vaderland.

Straks bij de Heere inwonen, bij de Heere thuiskomen. En dat komt zeker. Wij weten, zegt de apostel. Want Die ons tot ditzelve bereid heeft is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft, dat wil zeggen: Die ons de Geest als onderpand heeft gegeven. En Die Geest doet ons weten de dingen, die ons van God geschonken zijn. De apostel kende de bediening der vertroosting in Christus. Daardoor was de wereld van de eeuwige dingen voor hem geopend. Hij mag zich verlaten op de Heere, rusten in Zijn trouw, met zijn hele last van zonde, zorg en moeite rusten in Christus, Die ook hem gezocht en gevonden, gekocht en betaald had. Met het verlangen naar en het vooruitzicht op de hemelse heerlijkheid. Nog slechts een weinig lijden, nog slechts een korte nacht. En dan Thuis, voorgoed, voor eeuwig bij de Heere Thuis. Daarom, hoe kan het anders, daarom zijn wij ook zeer begerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende om de Heere welbehaaglijk te zijn. Eén ding doe ik, vergetende hetgeen achter is en mij strekkende naar hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus. Niet dat ik het alrede gegrepen heb of alrede volmaakt ben, maar ik jaag ernaar of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.

O zeker, dat jagen naar de volmaaktheid, om de Heere te mogen behangen, brengt strijd mee. Strijd ten bloede toe. Ja, daar wist de apostel ook van. Als ik het goede wil doen, ligt het kwade mij bij. Het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil dat doe ik. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods? Maar dan blijft hij toch niet in de vraag steken. Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere. Ondanks alles en door alles heen wist hij zich toch het eigendom van Christus, Die ook voor hem de schuld-rekening had betaald tot de laatste penning. En bij die Christus is moed voor moedelozen en kracht voor krachtelozen. Ik vermag alle dingen door Christus die mij kracht geven.

O ja, ook Paulus kende wel zijn moedeloze buien, met het oog op zijn werk, zodat de vrees zijn hart bekroop. Maar toen stond in de nacht een engel des Heeren bij hem, die zei: “heb goede moed, Paulus, want gelijk gij te

Jeruzalem van Mij getuigd hebt, alzo moet gij ook te Rome getuigen.”

Maar toch, ook al was hij met betrekking tot zijn werk weleens moedeloos, met betrekking tot tijd en eeuwigheid bleef van kracht: maar wij hebben dan altijd goede moede. Altijd, dat is altijd weer, door oefening des geloofs, door bediening van de Geest als onderpand.

O ja, wel worstelen, maar toch altijd weer opduiken uit de golven.

Wij hebben dan altijd goede moed. “Wij”, zegt de apostel. Meervoud! Hij neemt hier al Gods kinderen mee. Hij wil ze allen meenemen. En ze gaan tenslotte allen mee. De kleinen en de groten. Allen, die uit God geboren zijn. Er is slechts één beperking. Eén zaak beslist over het voor eeuwig bij de Heere thuis-komen, of over het voor eeuwig buiten-blijven en daarom voor eeuwig omkomen. Dat lezen we in vers 3: Zo wij ook bekleed en niet naakt zullen gevonden worden. Bekleed in Christus of naakt buiten Christus. Een zaak van leven of dood. Bekleed met de mantel der gerechtigheid, die Christus heeft geweven. Of bekleed met het lompenkleed van eigen gerechtigheid en ongerechtigheid. En nu moeten we hierin zelf de toepassing maar maken voor Gods aangezicht.

Komt geliefden: wie heeft lust de Heere te vrezen, als het allerhoogst en eeuwig goed?

Of anders: wat dunkt u van de Christus. Aan Hem zullen we straks geoordeeld worden. Onbekeerde, zoek de Heere terwijl Hij nog te vinden is. En dat is heden! Roept Hem aan terwijl Hij nabij is. En dat is nu! De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten, en hij bekere zich tot de Heere; zo zal Hij Zich zijner ontfermen; en tot onze God, want Hij vergeeft menigvuldig-lijk.

Wij hebben dan altijd goede moed. Het gaat wel erg hoog, zegt u. (....) Het is waar, het onderwerp brengt het mee. Maar het is dan niet, omdat ook na ontvangen genade er zo weinig oefening des geloofs is. Zoveel bedroeven en tegenstaan van de Heilige Geest door een slordig leven en koestering van het vlees. Zoveel tevreden zijn met een lage stand van het geloofsleven. Zo weinig wassen en toenemen in de genade en de kennis van Christus. Zo weinig streven naar de vastheid, naar de bewuste overgang in Christus door het geloof in de weg van de totale afsnijding van al het onze door de Geest der uitbranding. Zou het dan tot eer van de Christus zijn als de Zijnen zo weinig gelovig gebruik maken van Hem, die toch gegeven is tot wijsheid van God, tot rechtvaardigheid, tot heiligmaking, tot een volkomen verlossing? Die voor Zijn kerk, voor Zijn gekochten niet slechts iets, maar alles wil zijn? Moet dan ons ongeloof ons niet tot schuld zijn en altijd weer worden? Maar kom, we gaan eindigen. Wij hebben dan altijd goede moed!

Het zou toch groot zijn als wij nu eens niet alleen met onze mond, maar ook met ons hart, en dan met insluiting van onszelf, mochten gaan zingen:


Maar ’t vrome volk, in U verheugd,
Zal huppelen van zielevreugd,
Daar zij hun wens verkrijgen.
Hun blijdschap zal dan, onbepaald,
Door het licht, dat van Zijn Aanzicht straalt,
Ten hoogsten toppunt stijgen.


Psalm 68:10 en 17

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 1995

Bewaar het pand | 10 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 1995

Bewaar het pand | 10 Pagina's