Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis (73)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis (73)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gehoorzame onderdanen

Hoge gedachten heeft onze belijdenis van het - van God gegeven - ambt van de Overheid. We hebben er van gehoord. We zijn met die gedachten in het centrum van wat Gods Woord principieel als de roeping van de Overheid ziet. We kunnen ook zeggen: het is de kern van het reformatorisch belijden in dit opzicht.

Het kan nu niet anders of we komen bij de onderdanen terecht. De Overheid is ondenkbaar zonder het volk, waarover geregeerd wordt. Zo gaat ook artikel 36 tegen het eind van de “plichten der onderdanen” spreken. Daarin blijft de belijdenis duidelijk in de lijn van Gods Woord. Er wordt in de Bijbel veel gezegd over de Overheid zélf, maar

zeker niet minder over de roeping van de onderdanen. We lezen ervan in het Oude Testament: denk alleen al aan Spreuken 24:21: “Mijn zoon, vrees de Heere en de koning..”. Nog meer krijgt dit de nadruk in het Nieuwe Testament. Daar overwégen de vermaningen tot gehoorzaamheid aan de Overheid zelfs. De moeilijke situatie, waarin de eerste Christelijke Kerk terecht komt, tekent zich af. Met klem wordt het de christenen voorgehouden, dat zij de overheden zullen eren: “hetzij de koning als de opperste macht hebbend, hetzij de stadhoude-ren als die van hem gezonden worden (1 Petrus 2:13 en 14).

Het lijkt haast een hachelijke zaak om vandaag te spreken van de plichten der onderdanen. In een tijd van democratisering, mondigheid en inspraak van de burgers hoort men immers liever van de “rechten”. Ondertussen moeten we zeggen: tevéél mondigheid gaat ook niet! Zitten de partijen op het kussen, die er zo voor gepleit hebben, dan ondervinden ze zelf de last ervan en moet er haastig gas teruggenomen worden.

Temidden van alle wisselende denkbeelden en praktijken blijven we graag luisteren naar dit gedeelte: “Voorts een ieder, van wat kwaliteit, conditie of staat hij zij, is schuldig zich aan de Overheden te onderwerpen, schattingen te betalen, hun eer en eerbied toe te dragen, en hun gehoorzaam te zijn in alle dingen die niet strijden tegen Gods Woord; voor hen biddende in hun gebeden, opdat hen de Heere stieren wil in al hun wegen en “dat wij een gerust en stil van leiden in alle Godzaligheid en eerbaarheid”, 1 Tim. 2:2.

Vérstrekkend

Het gaat in deze passage om de gehoorzaamheid aan de Overheden, die in meer dan één opzicht vérstrekkend te noemen is.

Allereerst geldt de eis daartoe alle onderdanen zonder onderscheid. Misschien hebt u uzelf afgevraagd waarom artikel 36 dit zo uitvoerig zegt: “..een ieder, van wat kwaliteit, conditie of staat hij zij...”. Dat is een goede zaak, die telkens weer benadrukt moet worden in wisselende omstandigheden. In de tijd van het ontstaan was er het gevaar, dat de paus, de bisschop en andere Roomse geestelijken dachten: “wij zijn van die roeping ontslagen”. Alsof zij vanwege hun bijzondere staat boven de Overheden stonden. Zwingli, de bekende Hervormer van Zurich schreef eens: “Om kort te gaan alle papen en pijen zijn naar Goddelijk recht gehoorzaamheid schuldig aan de wereldlijke Overheid”.

’t Is echter alle eeuwen door zo geweest dat bepaalde figuren door hun rijkdom of belang meenden: “wij behoeven de Overheid niet zo te erkennen”. Ze zochten belastingvoordelen en verkregen die. Daarom blijft het van belang dat onze belijdenis hier zo spreekt. Het is trouwens een vertolking van wat Romeinen 13 zegt: “Alle ziel zij de machten over haar gesteld onderworpen”.

In de tweede plaats geldt die verplichting als vérstrekkend ten aanzien van de hoedanigheid van de Overheid, die gehoorzaamd moet worden. De onvol-komenheid, waarmee de Overheden hun ambt uitoefenen, heft de roeping tot gehoorzaamheid niet op. Dan gaat het er niet alleen om dat ook de rechtvaardige en godvruchtige overheden in zichzelf zwakke en zondige mensen blijven, die in veel struikelen. Hier moeten we ook denken aan onwaardige en slechte overheden. Wat waren er juist in de tijd, dat onze belijdenis opgesteld werd veel overheden, die hun taak verwaarloosden, een liederlijk leven hadden enz.! Calvijn echter werd niet moe om te verklaren, dat deze gehoorzaamheid aan alle overheden verschuldigd is... “opdat wij zouden leren niet de mensen zelf te onderzoeken, maar het voldoende zouden achten, dat ze door de wil des Heeren zulk een positie bekleden welke Hij Zelf een onschendbare majesteit heeft ingedrukt en ingegraveerd”.

We tekenen hierbij aan: de verschuldigde eerbied betekent niet dat in alles gehoorzaamd moet worden. Er is een grens, zoals hier aangegeven: “in alle dingen, die niet strijden tegen Gods Woord”. Ik hoop er in een afzonderlijk artikel op terug te komen, maar merk graag op: er kan een roeping zijn om niet te gehoorzamen in een bepaald ding, maar dit neemt toch het - eer -aandoen niet weg!

Ook moet het buiten kijf blijven, dat de slechte overheden van hun beleid verantwoording moeten doen tegenover God. Het mag echter geen reden zijn om het gezag te verachten en niet te gehoorzamen. Dat is hier de duidelijke lijn. Zo is het ook in de tijd der reformatie verstaan en verdedigd. Dit betekent niet dat er binnen een bepaalde vorm van regeren geen mogelijkheden zouden kunnen én mogen zijn om slechte overheden te bedwingen. Het gaat hier over de roeping van de onderdanen als zodanig. Ook daar hoop ik nog op terug te komen.

Belasting betalen...

Het zal niet zonder reden zijn, dat hier één concreet voorbeeld genoemd wordt in de gehoorzaamheid van de onderdanen: schattingen, belastingen betalen! Er zouden immers heel wat elementen in dit opzicht te noemen zijn, waarin de onderwerping daadwerkelijk geëist wordt. Is niet juist het voldoen van de belasting één van de meest moeilijke? Onze belijdenis weet wel hoe het met de mens, ook de gelovige, gesteld is. Belasting-ontduiking is heus geen zaak van deze tijd alleen en houdt helaas niet op voor de deuren van de kerk. Paulus noemt het ook in Romeinen 13. Hij onderstreept de roeping tot de gehoorzaamheid op een aparte manier. Het moet daarbij niet alleen te doen zijn om de vrees voor straf. Het gaat om de innerlijke aanvaarding van het Overheids-gezag, het innerlijk respect. “Daarom is het nodig onderworpen te zijn, niet alleen om de straf, maar ook om des gewetens wil. Want daarom betaalt gij ook schattingen; want zij zijn dienaars van God in ditzelve gedurig bezig. Zo geeft dan een iegelijk wat gij schuldig zijt: schatting, die gij schatting, tol, die gij tol, vreze, die gij vreze, eer, die gij eer schuldig zijt”. (Romeinen 13:5-7).

Zo is het toch door Christus Zelf ook gesteld. We weten van de vraag aan Hem van de overpriesters of het hen geoorloofd was de keizer schatting te geven. Zo probeerden zij Hem te vangen. Zei hij “ja”, dan zou Hij aangemerkt worden als tegen het volk van Israel te zijn, dat maar één Koning had: de Heere. Zei hij “nee”, dan konden ze Hem aanklagen als rebel tegen de Romeinen. Maar Christus vraagt hen naar een geldstuk: “toon Mij een penning; wiens beeld en opschrift heeft hij? En zij antwoordende zeiden: des keizers. En Hij zeide tot hen: geeft dan de keizer wat des keizers is en God wat Gods is”. Zij moeten God dienen maar ook de keizer zijn recht geven. De Heere Jezus werpt de druk van de schatting, die de Romeinse Overheid hen oplegt, niet van Zich af. Zij moeten én God dienen én de Overheid erkennen.

De Overheid kan zonder geld niet goed regeren. De middelen moeten aanwezig zijn om rijk, provincie en gemeente de nodige taken te laten vervullen. Daar is heel wat voor nodig in deze tijd. Daar wordt ongetwijfeld ook heel wat geld besteed aan doelen, waartegen bezwaar moet worden gemaakt op grond van Gods heilzame geboden. Uiteraard is de Overheid verantwoordelijk voor het besteden van de gelden. Zij behoort als een goede huisvrouw zuinig en doelmatig om te gaan met de gelden van de gemeenschap. Zij dient daarin ook het waarachtig nut te zoeken van de onderdanen. Ook is de Overheid verantwoordelijk voor het vergaren van de gelden door de belastingen. Niet zó, dat het gezin benadeeld wordt. Ook niet zó, dat de belastingen drukken op de meer behoeftigen en niet op de rijkeren. Of dat de spaarzaamheid eer tegengegaan als bevorderd wordt.

Het is zeker zaak, dat de Overheid langs de geëigende weg op haar verantwoordelijkheid gewezen wordt. Niettemin wordt hier beleden dat dit niet gebeuren mag door het weigeren van de belastingheffingen of door het ontduiken van de plicht. We hebben het dan nog niet over het onthouden van de gelden aan de overheid op een andere manier. Het is zonde tegen het achtste gebod “Gij zult niet stelen” en niet minder tegen het vijfde om het gezag te erkennen, dat God over ons gesteld heeft.

De voorbede

Hier wordt ook nog gesproken van de voorbede voor de Overheden. We behoeven hier niet breed op in te gaan. De voorbede voor de Overheid wordt hier bepleit vanuit 1 Timotheüs 2:1 en 2. Over deze tekst hebben we in het eerste artikel over de Overheid al een en ander gezegd. Graag onderstreep ik nog eens dat de apostel vermaant om voor een Overheid te bidden, die zich zeer vijandig opstelde in die tijd tegen de eerste Christelijke kerk.

Vandaag wordt wel eens opgemerkt dat het vanwege het verval van ons volk, waarin de regering helaas door de wetgeving deelt, niet meer mogelijk is voorbede te doen. En Gods Woord én de belijdenis spreken daar uitdrukkelijk tegenin! Het is nodig oog te hebben voor het verval in ons volksleven, voor de verantwoordelijkheid van de Overheid daarbij, maar het blijft roeping van de Kerk om smeltingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen te doen voor koningen en allen, die in hoogheid zijn. Als het goed is bidt de Kerk des Heeren tegen het verval in, ook om wijsheid voor de Overheden om ons zo te regeren dat er plaats is voor de Kerk des Heeren dat zij een stil en gerust leven mag leiden. Het kan moeilijk zijn, als we letten op alles wat er gebeurt. Toch gaat het hier om het buigen onder Gods ordinantie. De Kerk, die heeft leren buigen voor God, verstaat dit.

Zij zal het in deze bedeling als een zegen ervaren, dat het de Overheid erkent naar Gods eis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1995

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis (73)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1995

Bewaar het pand | 8 Pagina's