Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis (84)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis (84)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met groot verlangen

Nog één zin van artikel 37 rest ons. Daarmee hopen we de bespreking van onze belijdenis af te sluiten. Het is wel een heel kenmerkende zin voor het einde. Begin en einde worden erdoor verbonden.

In artikel 1, aan het begin, is de belijdenis van de enige God. De Kerk des Heeren belijdt in de betrokkenheid van het hartelijk geloof, Wie die God is. Het mondt uit in de bekende woorden, dat God “een zeer overvloedige fontein aller goeden is”.

En nu aan het eind deze zin. Daar komt de verwachting van de Kerk uit op de volkomen genieting van al het goede, dat God beloofd heeft. Het blijkt dat de God, Die beleden is, niet beschaamt! De volkomen gelukzaligheid wordt om Christus’ wil waar. Uit de Fontein aller goeden welt het eeuwige leven! Die verwachting komt hier op een aparte manier uit. Er is geen triumphantelijke betuiging. Vier woorden zijn hier bepalend. Het is een verwachting “met een groot verlangen”. Niet voorbij gegaan wordt aan de nood. Die nood is groot in de tijd dat onze belijdenis is opgesteld, de nood van de vervolging. Die nood is telkens groot in allerlei ellende, niet het minst in eigen bestaan. Maar juist vanuit die nood: het verlangend verwachten.

We kunnen hier wijzen op het duidelijk verband met Gods Woord. We denken aan het einde van het laatste Bijbelboek. Opvallend is het dat sommige uitgaven na de bedoelde zin nog vermelden: Openbaring 22:20 “Ja, kom Heere Jezus”. Is niet wat hier staat een vertolking van dat Woord? Rijk heeft Christus betuigd dat er toekomst is voor de Kerk in de volkomen gelukzaligheid. Hij komt haastiglijk om Zijn Bruids-Kerk tot die genieting te brengen. En nu antwoordt die Kerk door Heilige Geest in waar geloof: Amen, maar horen we ook het verlangen naar de vervulling, naar de komst van de Bruidegom: “Ja, kom Heere Jezus.”

Zo gaan we deze laatste zin bezien: “Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onze Heere”.

In één lijn

We lezen hier van de verwachting met groot verlangen van de grote dag van Christus’ wederkomst. De vraag kan opkomen hoe die verwachting zich verhoudt tot de verwachting van Gods kinderen bij het sterven. Is het zo, dat onze belijdenis eigenlijk maar één verwachting kent ? De verwachting van de zalige heerlijkheid direct na het leven, die de ware vromen vertroost vóór hun sterven wordt hier niet genoemd!

Het is niet onbekend, dat er meerderen zijn, die door de troost in het terstond-delen in de hemelse zaligheid voor de ziel, een streep hebben gehaald. We blijven dan alleen maar bij de opvatting, die “dichtbij” verkondigd wordt. Het zou een onbijbelse gedachte zijn dat gelijk na het sterven de zaligheid in de hemel wacht voor de ziel. Zondag 22 vr. en antw. 57 zou dus ten onrechte zeggen, dat “mijn ziel na dit leven van stonde aan tot Christus haar Hoofd zal opgenomen worden.” Het zou toch betekenen, dat Gods kinderen niet getroost kunnen worden in de zaligheid, die dichtbij is.

We moeten wel zeggen, dat de laatste zin van dit artikel in ’t geheel niet gebruikt mag worden om die verwachting voor na het sterven als ongegrond te verklaren. Dat is in duidelijke strijd met wat voorgesteld is door Calvijn en Guido de Brés zélf. Caivijn spreekt in één adem van het “met vreugde verwachten van de dag zijns doods en die der laatste opstanding”. Hij getuigt ook tegen hen, die van geen zalige verwachting voor direct na het sterven willen weten en wijst daarbij o.a. op het woord van Christus tot de moordenaar “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. En zou Guido de Brés kort voor zijn sterven hebben kunnen schrijven: “En zie, nu is mijn God daar. Die Zijn hand naar mij uitsteekt om mij op te nemen in Zijn zalig Koninkrijk”, als hij tevoren geloofd had dat deze troost er eigenlijk niet was? We moeten hier toch wel zeggen, dat hij voluit geloofde aan de zaligheid terstond na het sterven. Hij getuigde in de situatie van het naderend sterven zonder iets af te doen van de verwachting op de volle vervulling bij de wederkomst!

Zo vinden we het toch ook in Gods Woord! In de brief aan de Filippenzen, dicht bij elkaar: Fil. 1:21 “Het leven is mij Christus en het sterven mij gewin..”, de verwachting bij het sterven en ook Fil. 3:20,21 “..waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten. Die ons vernederd lichaam veranderen zal...”, de verwachting op de volle vervulling van de beloften bij de wederkomst. Het is de lijn in Gods Woord: voor Gods kinderen, direct zalig na het sterven, en toch nog de verwachting op de volkomenheid naar ziel en lichaam. Het verlangend verwachten is wél onderscheiden in de omstandigheden en toch - omdat het Gods werk is - niet te scheiden. Hier geldt toch ook zeker, wat Caivijn ook bij deze zaak opmerkt: “Laat ons tevreden zijn met de grenzen, die ons van Godswege zijn voorgeschreven...”

Liefdesverlangen

In het groot verlangen komt de liefde uit van de Bruids-Kerk. Eigenlijk is alle echt geestelijke verlangen, zoals Gods Geest het werkt in de harten van de Zijnen, liefdesverlangen. We merken al in Psalm 42: “gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot u God! Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God..” (2 en 3). Het is toch niet anders - vanuit een diep-doorleefd gemis -dan het liefdesverlangen naar de gemeenschap met God. Er is een eenheid in alle waar verlangen tot in dit verlangen, dat hier beleden wordt.

Echte liefde gaat het niet allereerst om de gaven maar om de persoon. Wie een vrouw trouwt om het geld, dat ze meebrengt zonder dat het om haar te doen is, is in feite ongelukkig. Het groot verlangen naar de grote dag van Christus’ wederkomst gaat het ook allereerst niet om gaven, die die dag brengt, maar om de hemelse Bruidegom Zélf. Zijn Naam wordt hier aan het einde voluit genoemd: Jezus Christus, onze Heere!

Hij verlangt naar Zijn bruid. Hij wil die bruid doen delen in de volle liefdesgemeenschap. Hij wil die bruid brengen tot de bruiloft des Lams. ’t Gaat van Hem uit vanwege Zijn werk en vele diensten. Ja, ten diepste gaat het van het welbehagen Gods uit. Hij heeft haar gekregen van de Vader.

Het is niet voor niets dat in het gedeelte, waarvan dit laatste stukje belijdenis de weerklank van is, de Kerk zó genoemd wordt: de Bruid. “En de Geest en de Bruid zeggen: Kom..” Het liefdesverlangen naar de wederkomst is geen vrucht van eigen akker. Die is er alleen door de Heilige Geest. Die Geest wordt gedreven door Goddelijke liefde. Die Geest begeert de volle verheerlijking van de Bruidegom. Die Geest werkt in de Kerk, de Bruid. Hij bidt in haar met onuitsprekelijke zuchtingen. Hij werkt én versterkt de liefde in de harten van allen, die tot die Bruids-Kerk behoren. Zo verlangt het hart van de Kerk naar de volle vereniging met Hem. Het is tegelijk: naar de volle verheerlijking van God.

Niet ledig maar werkzaam

Het verlangen, waarom het hier gaat, maakt niet ledig maar juist werkzaam. Het betekent dus geen afwachten in lauwheid en dodigheid zonder de doorwerkende kracht van de waarachtige bekering.

Indringend wordt in de Evangelieën en de Nieuw-Testamentische brieven gesproken van roeping tot heiligmaking in het leven van de Kerk des Heeren in verband met de grote dag van Christus wederkomst. We kunnen denken aan Lucas 22:34-36: “En wacht uzelf dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden des levens en dat u die dag niet onvoorzien overkome” en ook aan 2 Petrus 3:11 en 12: “Dewijl dan deze dingen alle vergaan, hoedanigen behoort gij te zijn in heilige wandel en godzaligheid!..”

’t Is allebei waar: het gericht zijn-op-die-grote-dag in waar verlangen doet des te meer waken tegen de zonde en ongerechtigheid en het betrachten van een heilige wandel. Maar anderzijds: het gebrek daarin, het telkens maar achterblijven vanwege het oude bestaan, doet meer uitzien naar de grote dag. Het ten volle genieten van de beloften Gods geldt toch ook zeker daarin dat Gods kinderen gebracht worden tot het leven en dienen zonder zonde in volmaaktheid voor de troon van God!

Ook in een ander opzicht maakt dit verlangen naar die dag niet ledig maar werkzaam. Dit verlangen wordt in de praktijk gekend in een leven, dat leert sterven aan de liefde tot deze tegenwoordige wereld. Caivijn schrijft daar van, Institutie, het bekende hoofdstuk over “de overdenking van het toekomende leven”. Hij wist van de boeien, die daarvan afhouden dat alleen in de leerschool van Christus geleerd wordt “de dag zijns doods en die der laatste opstanding met vreugde” te verwachten. Betekent dat nu dat men het tegenwoordige leven ontvlucht en zijn aardse roeping niet betracht? Verre vandaar: het vervullen van de roeping en taak (op deze aarde) blijft eis Gods en wordt, bij de beleving, dat de tijd kort is, des te meer betracht.

Tenslotte kunnen we nog wijzen op een ander aspect. Het verwachten met groot verlangen maakt ook niet onverschillig ten aanzien van onze medemens en eeuwige belangen. Het zou misschien kunnen lijken, dat dit verlangen helemaal op de vervulling van eigen zaligheid gericht is met voorbijzien van die van een ander. Het is niet zo. Daar wordt juist genodigd in de tijd der genade tot bekering en geloof. Laten we maar weer denken aan Openbaring 22 Op het “kom van de Geest en de bruid staat zo sprekend: “En die het hoort zegge: Kom! En die dorst heeft kome; en die wil, neme het water des levens om niet”. Daar is de nodiging! Die zelf een levend lid van de Kerk mag zijn, begeert dat er meerderen zijn, die uitzien naar de heilvolle komst van Christus. De verwachting is op de volheid gericht, ook van de Kerk des Heeren.

Merkteken

Caivijn noemt de rechte verwachting van de grote dag een “merkteken” van de ware gelovigen. De vraag moet wel aan het eind gesteld worden: komt dat uit in de Kerk van vandaag? Helaas moeten we zeggen, dat dat grote verlangen vandaag weinig openbaar komt in de positieve zin van het laatste artikel in onze belijdenis. Daarbij teken ik graag aan dat het dan niet gaat om een apart maranathageloof, dat geen of weinig verband heeft met het belijden en beleven van het geloof in de Drieëinige God en de zaligheid, die daarin ligt. De verwachting van de wederkomst werd in de tijd van de reformatie beleefd in de verbondenheid aan het gehéél, zeker wel aan de belijdenis van Gods enkele genade in Christus. Het moet ook wel opvallen, dat deze belijdenis zo’n plaats gekregen heeft in het leven van de kerk in die tijd. Laten we bijvoorbeeld denken aan het “Doopsformulier, het gebed vóór de doop”., en ten laatste dage voor de rechterstoel van Christus zonder verschrikken moge verschijnen., “en aan het Avondmaalsformulier. het gebed vóór het avondmaal”., en in alle droefenis met opgeheven hoofd onze Heere Jezus Christus uit de hemel verwachten, waar Hij onze sterfelijke lichamen aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijk maken en ons tot Zich nemen zal in eeuwigheid”.

Moeten we niet zeggen dat die verwachting van de wederkomst vandaag in de praktijk van het geloofsleven weinig gevonden wordt?

We gaan die tijd niet verheerlijken. Het was toen ook genade, als het beleefd werd. Het was toen ook niet algemeen. Toch., wie kennis neemt van wat er in die tijd geschreven is, moet zeggen dat het toen meer leefde, terwijl de Kerk des Heeren het zo zwaar te verduren had.

’t Gaat tenslotte niet allermeest om een vergelijking met die tijd maar om het gesteld worden tegenover wat God geopenbaard heeft! Dan komt de Kerk vandaag in haar armoede uit. Er valt op veel te wijzen. We horen klachten genoeg: over het geboeid zijn in deze tijd aan deze wereld, over het gebrek aan zekerheid, over weinig doorbrekend werk. Maar alle klachten zijn nog geen schulderkentenis. Daar brengt de Heilige Geest. Die Geest hebben we als Kerk in het geheel en persoonlijk nodig om in verootmoediging onder God het gebed van de BruidsKerk te kennen: “Ontwaak, noordenwind! en kom Gij zuidenwind! doorwaai mijn hof. dat zijn specerijen uitvloeien”

“En de Geest en de Bruid zeggen: Kom!”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1996

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis (84)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1996

Bewaar het pand | 8 Pagina's