Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

Lukas 24:31 en 32

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ontmoetingsdag Bewaar het Pand 13 april 1996

Geliefde vrienden,

We mogen u vanmorgen namens het bestuur van Stichting Bewaar het Pand hartelijk begroeten. De opening is eigenlijk niet het werk voor een jongere predikant. Dat behoort de nestor, Ds H.C. van der Ent, te doen, maar die is vandaag door familieomstandigheden verhinderd. Mij is deze taak opgedragen. We hopen, dat deze ontmoetingsdag tot verkwikking zal mogen zijn. We weten ook, dat er veel “concurrentie” is in deze tijd. Wat de ontmoetingsdagen betreft, daar is vandaag ook een SGP-jongerendag. Maar we zien toch vanmorgen ook nog wel enige jongeren onder ons. Dat verblijdt ons. We zijn ook verblijd met de aanwezigheid van Ds. Procee, die uit Noord Amerika overgekomen is en die vandaag in ons midden het woord hoopt te voeren.

Zingen: Psalm 146 : 4, 5 en 6

Lezen: Mattheus 9 : 27 t/m 31 Lukas 24:13 t/m 35

Gebed

In dit openingswoord, geliefde vrienden, willen wij bijzonder vanmorgen letten op de verzen 31 en 32 van Lukas 24:

“En hun ogen werden geopend, en zij kenden Hem; en Hij kwam weg uit hun gezicht.

En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg, en als Hij ons de Schriften opende?”

Verborgen Zaligmaker

Wanneer wij hier lezen in deze tekstwoorden hoe de ogen van de twee discipelen, Kleopas en zijn vriend, werden geopend, dan moeten wij in de eerste plaats bedenken, dat met deze ogen de natuurlijke ogen van deze discipelen zijn bedoeld. We lezen immers in het 16e vers: Hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden.

De opgestane Koning, de Levensvorst, heeft het aanvankelijk onmogelijk gemaakt om Hem te herkennen in Zijn verheerlijkte verschijning en in Zijn verheerlijkte lichaam. Misschien hebben wij ons weleens afgevraagd wat de reden daarvan is. Waarom heeft Christus datzelfde onderwijs, dat Hij uit Mozes en de Profeten gegeven heeft omtrent het lijden van Christus en de heerlijkheid daarna volgende, waarom heeft Hij dat eigenlijk niet gegeven nadat Hij Zich als Persoon aan deze discipelen heeft bekend gemaakt? Dan moeten we toch aannemen, dat de Heere, Die allerwijste en die allerhoogste Profeet en Leraar, daar een bijzondere bedoeling mee heeft gehad. En ik meen, dat we dit mogen zeggen, dat Christus aan Zijn discipelen heeft willen leren om Hem te vinden in de Schriften, om Hem te zoeken in het Woord. Want Hij wist, dat Hij zou opvaren tot Zijn Vader. En dan zouden deze discipelen en de vrouwen en de ganse Kerk niet kunnen leven met hun natuurlijke ogen op Christus gericht. Maar dat Woord, dat zou blijven. Als Hij lichamelijk en naar Zijn menselijke natuur zou afscheid genomen hebben, dan zou dat Woord bli jven. En nu wil Christus Zijn discipelen leren om nu Hem te zoeken, om Hem te vinden, om Hem te ontdekken, om Hem te ontmoeten in het gewaad van dat Woord, waarin Hij wandelt in het midden van Zijn gemeente. En daarom zien we ook telkens weer opnieuw in de geschiedenis van de opstanding van Christus, dat de Heere Jezus als het ware de aandacht afleidt van Zijn lichamelijke tegenwoordigheid. Dat Hij het zelfs Maria Magdalena verbiedt om Hem aan te raken. En dat brengt Hij ook in verband met Zijn hemelvaart. Hij moet opvaren tot de Vader. Hij moet plaats gaan bereiden voor de Zijnen. Hij moet een weg ontsluiten voor Zijn Kerk. En het zou ook nuttig zijn, dat Hij weg zou gaan. Want anders zegt de Heere Jezus zo kan de Trooster tot u niet komen. En waar zou die Trooster hen heenleiden? Die zou hen leiden naar dat Woord. En die Trooster, Die zou hen alles indachtig maken, wat Hij gesproken heeft. En nu moet Gods Kerk niet uit de zichtbare Christus gaan leven, maar nu moeten ze een Christus gaan zoeken, Die ze niet zien en nochtans liefhebben.

“En hun ogen werden gehouden, dat zin Hem niet kenden.”

Nu gaat Christus hen voorbereiden op een zien, op een kennisneming, waarin zij nog zeer onbedreven waren. Maar dan zal Hij ook bewijzen, dat Hij geen halve Zaligmaker is, maar dat Hij een volkomen Zaligmaker is. Dat Hij niet alleen in de staat van Zijn vernedering dat leven verworven heeft, maar dat Hij ook in Zijn verhoging het leven gaat openbaren; het leven gaat verheerlijken; de opstandingskracht gaat uitwerken in de harten van deze dwalende discipelen. Vergeet dat ook niet! Het waren discipelen van Christus, het waren kinderen van God. En toch zien wij hen hier op de weg naar Emmaus gaan in de duisternis van het ongeloof. En nu is het ongeloof, geliefde vrienden, nooit iets aangenaams. Het is ook niet tot verheerlijking Gods en toch kan het tot vertroosting zijn voor ons hart als we lezen in het Woord, dat ook deze direkte volgelingen, deze leerlingen van Christus, ogenblikken in hun leven hebben gehad, dat, hoewel Hij leefde en opgestaan was, toch in het duister wandelden. Zo kunnen we ook naar deze dag gekomen zijn, met duisternis in ons hart. En dan kan de hele wereld tegen ons zeggen: De Heere is waarlijk opgestaan! En dat je toch zo diep gevoelt in je hart: Hij moet Zelf komen en Hij moet Zichzelf bekend maken en Hij moet mijn ogen openen. Dan zouden alle mensen tegen ons kunnen zeggen: U weet het toch? U hebt het toch van God geleerd? U kunt toch hier en daar van spreken? Dat konden lieve vrienden, jongens en meisjes, deze discipelen ook! Ze konden ook spreken van wat God in hun leven en aan hun ziel gedaan had. Zij wisten ook, dat Hij een Profeet was, krachtig in werken en in woorden. En ze hadden ook de ooggetuigen ontmoet en de oorgetuigen gehoord, die zeiden, dat Hij leeft. En toch aangewezen op de persoonlijke ontmoeting met de levende, de verhoogde, de verheerlijkte Zoon van God. O, ze hadden heerlijkheid gezien in Jezus, de Nazarener. Een Man, krachtig in woorden en in werken. En mogelijk waren hun harten wel enigszins geraakt door het woord van de vrouwen, die zeiden, dat Hij leeft.

Ongeloof en revolutie

Het waren discipelen van de Heere Jezus Christus. En u weet, wat de Heere Jezus in Zijn omwandeling op aarde tot die discipelen gezegd heeft: Verblijdt u en verheugt u, dat uw namen geschreven staan in de hemelen. Kinderkens, het is des Vaders welbehagen om ulieden het Koninkrijk te geven. Nu, geliefde vrienden, dan ben je toch eigenlijk wel rijk! Als dat niet een mens tot ons gesproken heeft, maar de hoogste Profeet en Leraar, Die het van de Vader Zelf gehoord heeft. Want Hij had gezegd: Ik spreek van Mijzelve niet, maar hetgeen Ik van de Vader gehoord heb, dat verkondig Ik ulieden. En nu mag Hij namens de Vader die discipelen gaan spreken over het bezit, over de erfenis, over dat grote goed, dat in de hemelen bewaard wordt, voor al degenen, die God in waarheid vrezen en liefhebben. Verblijdt u en verheugt u! heeft Christus gesproken in de staat van Zijn vernedering tot mensen, die blijkbaar nog moeten leren, dat het noodzakelijk is, dat Christus door lijden heen in Zijn heerlijkheid zal ingaan en welke prijs betaald moest worden voor dat Koninkrijk, voor die erfenis, die in de hemelen bewaard wordt, om daar nu deel aan te krijgen in de weg van het volbrachte offer. Ze hadden het, het lag voor ze gereed! Maar ze zagen het niet.

Er zijn van die uitdrukkingen in omloop, u weet dat wel. Er wordt weleens gezegd: Zien is nog geen hebben! Ik vraag me altijd af of dat naar Gods Woord is, wantje zou haast denken dat Johannes de Doper maar een halve boodschap gehad heeft voor het volk toen hij zeide: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt! Dat was dan zeker nog maar de helft, want zien is nog geen hebben, zegt het spreekwoord. Is dat naar het Woord? Als de Apostel schrijft in de brief aan de Hebreen: Wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond! Zegt u dan tegen die Apostel: ja man, maar zien is nog geen hebben! Dat durft u toch niet? Dan begrijpt u toch wel, dat dat niet naar het Woord van God is? Als het gaat over het zien met je natuurlijk verstand, dan geldt dat wel. Dan kun je het zien en dan heb je het nog niet! En in het leven der genade kan het zijn, dat het geloof zo zwak is, datje het ziet en datje toch niet durft te zeggen: dat is ook voor mij! En Hij leeft ook voor mij! En Hij is ook waarlijk opgestaan voor mij! Ik zou dat maar even willen laten rusten. Ik zou in het licht van deze geschiedenis het liever willen omkeren. Je kunt het hebben en het toch niet zien. Het kan van Gods kant goed liggen en dat jezelf in het duister dwaalt. En weet u, wat er dan nodig is? Dat het woord van de profeet vervuld gaat worden en ik hoop, dat het ook vanmorgen hier vervuld mag worden: het volk, dat in duisternis wandelt, dat zal een groot licht zien. U daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan. En daartoe is Hij opgestaan. Lukas sluit zijn Evangelie niet af zonder zo heel duidelijk te laten zien aan Gods Kerk van alle tijden, dat Christus niet alleen de Middelaar is tot verwerving van het leven, maar dat Hij zo volkomen is in het zaligmaken van Zijn Kerk, nadat Hij het leven verworven heeft, dat Hij het leven ook gaat toepassen. Die in Zijn opstanding krachtiglijk bewezen heeft te zijn de Zoon van God door de Geest der heiligmaking, gaat door Diezelfde Geest ook de stenen van het hart wegnemen. En dat is inderdaad ook een revolutie. Er staat in de Latijnse bijbel een woordje, dat te maken heeft met revolutie. Het wegwentelen van de steen, dat is een revolutie. Maar het afwentelen van de stenen van het hart, dat is ook een revolutie, dat is een omwenteling in het leven. Dat is een omkeer door de kracht van Hem, Die leeft tot in alle eeuwigheid. Het graf werd geopend, dat is zaligheid. En in deze tekstwoorden laat Lukas ons zien, dat het werk Gods niet stilstaat met de opstanding, maar doorgaat van uit de opstanding tot de jongste dag toe. En ik hoop, dat God het ook vandaag middellijkerwijs wil vervullen in onze kring.

Sola fide

“Hun ogen werden geopend en zij kenden Hem.” Maar dan is Hij ook op een keer weer verdwenen. Hij geeft ze een korte bevestiging van de opstanding; ze worden verzekerd van het feit, dat Hij leeft. Dat hadden ze nodig. Maar het eigenlijke van het onderwijs van Christus, het grootste van de openbaring van Christus, het meest duurzame in die openbaring, dat ligt niet in deze tekstwoorden. Dat was maar tot een versterking van dat zwakke, aangevochten geloof van dat volk, dat in duisternis wandelt; een gevoelige bevestiging. “Ze kenden Hem!”

Maar het is maar een ogenblik. Want dan is Hij ook zo maar verdwenen.

“Hij kwam weg uit hun gezicht.”

Want de rechtvaardigen, die zullen uit het geloof leven. Sola fide, door het geloof alleen. Dewelke gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt. Mag u het nazeggen? Voor het Aangezicht van de Heere en voor uw eigen geweten?

Want het grootste wonder, dat gaan ze nu met elkaar bespreken. Als Christus heengegaan is, o dan treuren ze niet. Als Hij lichamelijk verdwenen is, dan wenen ze niet meer. Dan staan hun aangezichten ook niet meer droevig. Want nu is Christus in Zijn onderwijs, in Zijn Woord, uit de Wet, uit Mozes, uit de profeten achtergebleven in hun harten als een volkomen Zaligmaker. Moest de Christus niet al deze dingen lijden en alzo tot Zijn heerlijkheid ingaan? En dat heeft iets nagelaten. Daar kwam opstandingskracht en opstandingsleven in mee voor hun zielen, zodat ze in de nabetrachting tot elkander konden zeggen: waren onze harten niet brandende in ons, als Hij op de weg tot ons sprak en ons de Schriften opende? Toen is er wat gebeurd in de donkere harten van deze discipelen. Toen is het leven doorgebroken. Toen hebben ze oog gekregen voor die grote liefde, waarmede Hij de Zijnen tot het einde toe liefgehad heeft, toen Hij Zich overgaf in de bittere en smadelijke dood des kruises. De hoogste prijs betaalde en het diepste nederdaalde onder de verberging van Gods aangezicht. De Kerk heeft gezegd: wie zal de prijs der zielen, dat rantsoen, aan God in tijd of eeuwigheid voldoen? Hij heeft gezegd: Ik kom om Uw wil te doen, o Mijn God! En Hij heeft die wil gedaan en is alzo geliefde vrienden, jongens en meisjes, tot Zijn heerlijkheid ingegaan. Om ook die laatste opening te maken voor Zijn Kerk, zodat ook een Johannes in zijn droefheid een geopende deur zou krijgen in de hemel. Zien is nog geen hebben. Hebben is ook niet altijd zien. En je moet ook jezelf maar niet te veel gaan vertroosten, want dat is een weinig duurzame vertroosting.

Hoopt maar op de Heere, gij vromen! zegt de dichter.

Want is Israel in nood?

Er zal verlossing komen;

Zijn goedheid is zeer groot.

Hij maakt op hun gebeden,

Gans Israel eens vrij van ongerechtigheden.

Hij heeft zelfs die gebeden van Israel niet nodig, want hier wordt vervuld: eer ze roepen zal Ik antwoorden. Hij opende de ogen en hij opende de Schriften en Hij opende de harten. En de liefde Gods vervulde die harten. En dan beginnen die harten te branden van wederliefde tot Hem, Die de Zijnen liefgehad heeft tot het einde toe. En ook na Zijn dood niet verwijt, maar van vrede spreekt tot degene, voor wie de erfenis gereed is van af de stilte der eeuwigheid in de Heere Jezus Christus.

“Was ons hart niet brandende in ons?” Dat is een werk van de Heilige Geest. Hier wordt vervuld, wat Jesaja gezegd heeft van de Zoon van God: De Geest des Heeren is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft. Hij heeft Mij gezonden om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die verbroken zijn van hart, om te prediken loslating uit de gevangenis en, wat zien we dat hier heerlijk vervuld, blinden het gezicht. Moet u ook klagen over uw blindheid? Ook na ontvangen genade? Ik denk aan die geschiedenis van die twee blinden. Gij Zone Davids, ontferm U mijner. En als ze dan in het huis gekomen zijn, dan zegt de Heere Jezus: geloven jullie eigenlijk wel, dat Ik dat doen kan? Ja Heere! Is het ook zo in uw hart vanmorgen? Als u nog in het duister wandelt: ja Heere! dat kunt U doen. En toen zeide Jezus: u geschiede naar uw geloof. En Hij raakte hun ogen aan en hun ogen werden geopend. En ik wens u allen vandaag toe een uitzicht op Hem en een goed toevoorzicht op die toekomst, die de Levende ontsloten heeft door Zijn volmaakte gerechtigheid tot heil van allen, die Hij liefheeft en die Hem zoeken in hun zielsverdriet. Houdt maar aan zegt het Woord, en uw hart zal vrolijk leven. Nooddruftigen veracht Gods goedheid niet, want nooit zal Hij Zijn gevangenen begeven.

Dan zingt u met de dichter van Psalm 30 mee,

Gij hebt mij, op mijn klacht,

Genezen, en mijn smart verzacht.

Zingen: Psalm 30: 2, 3 en 5 (Kollekte)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 mei 1996

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 mei 1996

Bewaar het pand | 12 Pagina's