Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het lied van Debora (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het lied van Debora (5)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lof voor de meestrijders

“Waak op, waak op, Debora, waak op, waak op, spreek een lied! maak u op, Barak! en leid uw gevangenen gevangen, gij zoon van Abinoam. Toen deed Hij de overgeblevenen heersen over de heerlijken onder het volk; de Heere doet mij heersen over de geweldigen. Uit Efraïm was hun wortel tegen Amalek. Achter u was Benjamin onder uw volken. Uit Machir zijn de wetgevers afgetogen en uit Zebulon, trekkende door de staf des schrijvers. Ook waren de vorsten in Issaschar met Debora; en gelijk Issaschar, alzo was Barak; op zijn voeten werd hij gezonden in het dal...”

Richteren 5:12-15a.

De grote ommekeer is al door Debora bezongen. We hebben ervan gehoord. Graag onderstreep ik nog eens, dat we niet telkens moeten denken: Debora heeft het over een bepaald tijdstip. Het is en blijft een lied, dat de Heere haar in haar hart gegeven heeft. Zij is daarbij gegrepen door de machtige verandering, die God gegeven heeft in de toestand van Israel. Dan trekt ze deze lijn door tot ná de strijd en overwinning. Dat is niet vreemd voor ieder, die de wonderen van Gods werk opmerkt in eigen leven of in de Kerk des Heeren. Die ziet ook telkens de grote veranderingen, die dat werk Gods teweegbrengt en trekt de lijnen door.

Nu gaan we luisteren naar de eigenlijke strijd en vooral naar het aandeel van de stammen van Israel of zij al of niet hebben meegestreden. In feite horen we hier een nadere uitlegging van wat we lezen in Richteren 4. We kunnen dan vooral denken aan vers 10: “Toen riep Barak Zebulon en Naftali bijeen te Kedes en hij toog op zijn voeten met tienduizend man; ook toog Debora met hem op”.

’t Gaat dus om een uitwerking en het geestelijk commentaar daarop.

Ter verduidelijking

Het is een goede zaak om in het kort de situatie te bezien van de strijd, waarvan Debora nu zingt, om ook iets te zeggen van de plaats der stammen Israels. De strijd wordt hier in dit lied weergegeven in een gedeelte, dat moeilijk te verstaan is en vele verklaringen heeft. Het is in deze artikelenserie van weinig betekenis om daar veel op in te gaan. Mogelijk dat het er nog minder verstaanbaar door wordt. In enkele trekken de situatie enigszins te onderkennen kan wél dienstbaar zijn aan het verstaan.

We nemen als uitgangspunt de berg Thabor. Die berg ligt ten noord-oosten van de vlakte van Jizreël. Eigenlijk sluit deze die vlakte daar af. Daarheen kwam Barak op de roepstem van Debora met tienduizend man, die hij in Kedes verzameld had. ‘t Was al heel wat, dat de mannen tot Barak vergaderd waren om de strijd te strijden tegen de vijand, ‘t Was nog meer, dat zij daadwerkelijk daaraan deel moesten nemen. Immers op het gerucht van de komst van Barak mét de mannen was het leger van Sisera uitgetrokken naar de beek Kison. Het was een vreselijke dreiging niet ver van de berg Thabor onder in de vlakte. De mannen van Israel moesten van de berg afdalen om het tegen de vijand op te nemen. Zij dreigden verpletterd te worden onder de raderen van de ijzeren wagens, 900 in getal! De strijd kon daarom alleen maar gebeuren door het geloof, zowel bij Barak als bij de medestrijders. Uiteindelijk is dat het geloof in het Woord van God, vertolkt door Debora.

Met dát uitgangspunt kunnen we ook enig zicht krijgen op de stammen, die mee mochten strijden. De berg Thabor lag in het stamgebied van Issaschar. Ten noorden daarvan was de plaats Kedes, waar Barak woonde in het stamgebied van Naftali. Daaraan grensde naar het westen de stad van Zebulon. Direct onder de vlakte van Jizreël was de westelijke stam van Manasse, die hier door Debora “Machir” genoemd wordt, naar de enige zoon van Manasse. En ten zuiden daarvan in het midden van Israel was de stam van Efraïm. Daar woonde Debora en ontving zij de kinderen Israels, in het hart van het land. En tenslotte was er direct onder Efraïm naar het zuiden de stam van Benjamin.

Wederkerige opwekking

Het begint hier met de wederkerige opwekking. Zo verstaan althans velen het: de opwekking van Barak tot Debora én van Debora tot Barak. Er is uiteraard niets tegen om het wat anders in te denken nl. Dat Debora eerst tot zichzelf en dan tot Barak spreekt. Het maakt voor de verklaring weinig uit.

We kunnen hier denken aan een ogenblik net vóór de eigenlijke strijd. Zo wordt het later in het lied aangehaald. Debora en Barak zullen er, als de werkelijkheid dichtbij is, tegen op hebben gezien. Wie zijn ze?

In zichzelf zwak en onbekwaam. Maar nu de opwekking, waarin het ware geloof aan het woord komt.

Debora zal straks de lofzang mogen zingen. Zij zal gewagen van de grootheid Gods in de overwinning van de vijanden. Zij heeft daartoe nodig de Geest des Heeren. Om werkelijk naar waarde God te verheerlijken. Maar nu kan ook Barak opgewekt en bemoedigd worden. Op dat ogenblik lijkt het nog niet waar. Het tegendeel schijnt vervuld te worden: dat het hele leger van de mannen Israels opgeschreven is ten dode. Maar nee... het geloof ziet het van te voren: “Barak zal de gevangenen gevangen leiden”. De verdrukkers worden verliezers. Zij zullen zélf worden weggevoerd en Israels gevangenschap zal ten einde zijn. Gods tijd om Zich te ontfermen is begonnen.

Het is zo bemoedigend voor allen die in wezen dezelfde strijd strijden.

De genade, dat God tot hulp is en tot overwinning brengt, ligt al vast in God, in Christus. Die genade wordt niet altijd oor een levend geloof beleefd. Gelukkig als er zulke opwekkingen zijn, ook onder elkaar.

De overgeblevenen

Voordat Debora het oog richt op de afzonderlijke stammen zingt zij van het leger Israels als zodanig. Het wordt hier gekarakteriseerd als de “overgeblevenen”. Daarbij noem ik graag hier als mogelijke vertaling, dat de heerlijken en de geweldigen - zie vers 13 - hier niet gezocht moeten worden onder de vijanden maar onder de mannen Israels. De kanttekenaren steunen die veronderstelling. Ik mag ook hier wijzen op de vertaling van Luther: “Daar trok naar beneden wat overgebleven was van de heerlijken...” Luther ziet daar dus de ingang tot de strijd getekend van de overgeblevenen. Sisera zal vreselijk huisgehouden hebben onder de strijdbaren in Israel, maar de Heere - zo spreekt dit woord in het vervolg - heeft het gegeven, dat die weinige overgeblevenen de berg afdaalden en tot de strijd kwamen.

De angst voor de grote generaal met zijn afschrikkend leger heeft het af moeten leggen tegen de kracht van het profetische Woord door Debora gesproken. Daar heeft de getrouwe God van Zijn volk voor gezorgd!

Dat geldt door alle tijden heen. Een zwak leger voor het oog van zichzelf, maar dat sterkte heeft in de Heere. Vanwege Hem, vanwege de Heere Jezus Christus, heeft het ware geloof een wereldoverwinnende kracht. Die dat geloof kennen kunnen het zelf vaak niet geloven, maar het is de Heere ook Zélf, Die in het bangst van de strijd dat geloof werkt en openbaar laat komen.

Efraïm en Benjamin

Als Debora de stammen overziet, zingt zij het eerst van Efraïm en Benjamin. Zij worden hier in verbondenheid aan elkaar genoemd. Eenmaal waren ze ook samen geweest, bij de monstering van de weerbare mannen (Numeri 2). Nu mogen ze samen meestrijden.

“Uit Efraïm was hun wortel tegen Amalek”. Veel meningen zijn er over deze tekst. Eén noem ik hier, buiten die veelal aangenomen wordt, dat nl. uit Efraïm kwamen, die geworteld waren op de berg van Amalek. Het gaat dan om een berg in dat stamgebied, die vroeger woonplaats geweest zou zijn van de Amalekieten. Voor mij spreekt dan toch meer de opvatting: het begin van de strijd was in Efraïm, waar Debora profetes was. En deze strijd staat in de lijn van de strijd tegen Amalek, de eersteling, die Israel aanviel in de woestijn. Tegen Amalek streed Jozua, afkomstig uit de stam van Efraïm.

Mét Efraïm gaat Benjamin. Benjamin woonde ver van het strijdtoneel en toch trok het mee op. Vader Jacob had het stervend geprofeteerd: “Benjamin zal als een wolf verscheuren...” Helaas kwam dat ten kwade uit. Denk aan het eind van ditzelfde boek. Gruwelijke daden komen openbaar. Maar door Gods genade is het hier ten goede. In heilige toorn strijdt hij tegen de vijanden Gods. Zo wordt de “wolvenaard” overgebogen tot eer van God en tot bewaring van Gods erfdeel.

Manasse en Zebulon

Dichter bij het slagveld lag Manasse, zoals ook precies aan de andere kant Zebulon. Het gaat dus om het westelijke Manasse, hier Machir genoemd. Ook uit deze stammen worden de mannen vergaderd die dienden in het leger tegen de vijanden. Mogelijk dat ze ook aangespoord zijn door het voorbeeld van Benjamin en Efraïm. Die van verderweg komen kunnen soms nog tot opscherping zijn van die dichterbij zijn!

“Uit Machir zijn de wetgevers uitgetogen”. De aanvoerders gaan voor. Zeer belangrijk is dat in een tijd dat alles zo ontregeld was geweest.

“En uit Zebulon trekkende door de stad des schrijvers”. Het betekent heel eenvoudig dat er een algemene mobilisatie was geweest in Zebulon. De Heere had het bevolen, zoals ook in Naftali. ‘t Was een heel gevaarlijk ondernemen onder de rook van de vijand. De Heere had gegeven dat die vijand het niet had kunnen verhinderen. De boodschap van het leger uit Zebulon en Nafthali komt pas als het al op de berg Thabor is. Zo volvoert God Zijn Raad ten gunste van Zijn volk.

Zelfs Issaschar

Twee maal wordt Issaschar genoemd. “Ook waren de vorsten in Issaschar met Debora; en gelijk Issaschar alzo was Barak; op zijn voeten werd hij gezonden in het dal”. Deze stam had zijn gebied in het slagveld, de vlakte van Jizreël. Ook daar bleef men niet achter. Men ging zelfs zoals Barak te voet van de berg af de vijand in het dat tegemoet.

Het is een wonder dat Issaschar erbij is! Wat had de stervende Jacob van Issaschar gezegd” “Issaschar is een sterk gebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken. Toen hij de rust zag, dat zo goed was en het land dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen en was dienende onder cijns”. Het wees op niet veel goeds!

Issaschar had een goed leven in de vlakte van Jizreël. Hij kon in dat vruchtbare land goed, tussen de pakken, blijven liggen. Hij had het goed getroffen. Het groeide zonder veel moeite. De rust was hem goed en het land hem lustig. Strijd beminde Issaschar niet. Hij verdreef de inwoners van Kanaän niet! Hij liet zich schatplichtig maken.

Nu is het anders! Sommigen schrijven dat nog toe aan de berekening. Het juk van de vijand zou te zwaar geweest zijn, zodat ze zich alles rust zag ontnomen. We moeten zeggen: daar staat hier niets van. ‘t Is toch wel heel wat zo’n strijd te strijden op eigen gebied.

Een echte rustzoeker zal alleen maar zeggen: het gaat niet met zo geringe middelen tegen zo’n goed gewapende vijand! Zou hier niet gezegd moeten worden: God heeft het anders gemaakt en kan rustzoekers de rust opzeggen en door Zijn Geest tot rechte strijders maken. Het eerste zijn we van onszelf allemaal en het laatste kunnen we door genade worden!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1996

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Het lied van Debora (5)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1996

Bewaar het pand | 8 Pagina's