Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geestelijke verlatingen (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geestelijke verlatingen (4)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer zagen we iets van het wezen van de geestelijke verlatingen. Het is die geestelijke ervaring, waarin een drieënig God Zijn werkingen gaat inhouden zodat ze niet meer gevoeld worden.

Dit keer willen we nog een drietal vragen bespreken om nog wat meer zicht op de geestelijke verlating te krijgen. Maar eerst letten we erop hoe de belijdenis over de geestelijke verlatingen spreekt.

Want ook de belijdenisgeschriften spreken heel treffend over de geestelijke verlatingen. De Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreken er niet heel duidelijk en uitgebreid over. Beide leerboeken willen meer een samenvatting zijn van de leer der Kerk en van het leven van Gods Kerk.

Hoewel het er echter niet uitdrukkelijk in aan de orde komt, wordt er impliciet toch over gesproken. Met name als het gaat om de geestelijke verlating van Christus wordt het genoemd. Omdat dit aspect later nog uitgebreider aan de orde komt, noemen we het hier slechts. We verwijzen nu naar vraag en antwoord 44 van de Catechismus, waar gesproken wordt over de nederdaling ter helle, en naar vraag en antwoord 127 waar gesproken wordt over de zesde bede: leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Ook verwijzen we naar artikel 21 van de N.G.B., waar eveneens over de verlating van Christus wordt gesproken; en naar artikel 26 van de N.G.B., waar over de verzoekingen van Christus en van de ware christen wordt gesproken.

Inzonderheid spreken echter de Dordtse Leerregels over de geestelijke verlatingen. Daarin keren onze Dordtse vaderen zich tegen de Remonstrantse leer, die kort samengevat hierop neerkomt: de mens heeft na de val niet alle goede gaven verloren en is niet geheel verdorven geworden. Maar met behulp van Gods medewerkende genade kan hij uit eigen vrije wil in Christus geloven en zo zalig worden. Hij kan ook uit eigen vrije wil niet in Christus geloven, en gaat dan door eigen schuld verloren.

Welnu, deze dwaalleer van de Remonstranten had niet alleen ernstige gevolgen voor de leer van de verkiezing door God de Vader (hoofdstuk 1), voor de leer van de verdienste van God de Zoon (hoofdstuk 2), en voor de leer aangaande de bekering door God de Heilige Geest (hoofdstuk 3/4). Maar ze had ook ernstige gevolgen voor de leer van de volharding der heiligen (hoofdstuk 5).

Want als de mens een vrije wil had om te geloven, dan kon hij volgens de Remonstranten het ene moment wel geloven, maar het andere moment weer niet. Men hoeft dus niet altijd standvastig in zijn geloof te blijven, maar er is afval der heiligen door bijvoorbeeld ernstige en grove zonden.

Daartegen verzetten onze Dordtse vaderen zich nu hevig en wijzen erop, dat er geen afval der heiligen is, maar volharding der heiligen. In hoofdstuk 5 zeggen ze nu dat Gods kinderen wel in de genade Gods blijven omdat de Heere hen daarin, ondanks de overgebleven inwonende zonde en de aanvechtingen van de satan en de wereld, barmhartig bevestigt en ten einde toe krachtig bewaart (paragraaf 3).

Toch kan Gods kind door grote zonden soms van de leidingen der genade afwijken zodat ze van de begeerlijkheden des vieses verleid worden en die volgen (paragraaf 4). Onze Dordtse vaderen spreken dus niet zoals de Remonstranten over een afwijken van de genade, maar over een afwijken van de leiding der genade. En dat is wat anders!

Van dat vallen in de zonde schrijft artikel 5 vervolgens: “Met zodanige grove zonden vertoornen zij God zeer, vervallen in schuld des doods, bedroeven den Heiligen Geest, verbreken voor een lijd de oefening des geloofs, verwonden zwaarlijk hun consciëntie, en verliezen somwijlen voor een tijd het gevoel der genade; totdat hun, wanneer zij door ernstige boetvaardigheid op den weg wederkeren, het vaderlijk aanschijn Gods opnieuw verschijnt”.

Ook hier noemen de Dordtse Leerregels dus wezenlijk dezelfde zaken die Voetius in zijn werk over de geestelijke verlatingen ook reeds noemt. De zonde is een verbreken voor een tijd van de oefeningen des geloofs en daardoor een verliezen voor een tijd van het gevoel der genade.

Maar wat God eenmaal begon, voleindigt Hij ook. Daarom lezen we in paragraaf 6: “Want God, die rijk is in barmhartigheid, neemt, naar het onveranderlijk voornemen der verkiezing, den Heiligen Geest van de Zijnen, ook zelfs in hun droevig vallen, niet geheel weg, en laat hen zo ver niet vervallen, dat zij van de genade der aanneming en van de staat der rechtvaardigmaking uitvallen, of dat zij zondigen ter dood, of tegen den Heiligen Geest, en, van Hem geheel verlaten zijnde, zichzelf in het eeuwig verderf starten”.

Want God bewaart in hen nochtans het onverderfelijk zaad der wedergeboorte en vernieuwt ze op Zijn tijd door Woord en Geest wederom tot berouw en waarachtige bekering (paragraaf 7). Maar dan blijven er nog wel een paar vragen over.

A. De eerste vraag is, die we stellen: hoe wordt de geestelijke verlating in de Schrift omschreven? Ze gebruikt verschillende woorden om aan te geven wat de geestelijke verlating precies is.

- Het noemt de geestelijke verlating een verbergen van Gods aangezicht. In Job 13:24 horen we Job in zijn ziele-nood klagen: “Waarom verbergt Gij Uw aangezicht en houdt mij voor Uw vijand”?

In Psalm 13 horen de David smeken: “Hoe lang, HEERE, zult Gij mij steeds vergeten? Hoe lang zult gij Uw aangezicht voor mij verbergen”?

En in Jesaja 64:7 smeekt de profeet Jesaja: “En er is niemand, die Uw Naam aanroept, die zich opwekt, dat hij U aangrijpe; want Gij verbergt Uw aangezicht voor ons, en Gij doet ons smelten, door middel van onze ongerechtigheden”.

- De geestelijke verlating wordt in Gods Woord ook wel genoemd een vergeten van de Heere. Naast de reeds genoemde woorden uit Psalm 13, horen we David ook in Psalm 42:10 klagen: “Ik zal zeggen tot God: waarom vergeet Gij mij? waarom ga ik in het zwart vanwege des vijands onderdrukking”? En in Jesaja 49:14 horen we Sion zeggen: “De HEERE heeft mij vergeten, en de HEERE heeft mij verlaten”. Maar dan getuigt de Heere in vers 15: “Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch u niet vergeten”.

- De Schrift noemt de geestelijke verlating vervolgens wel een zwijgen van de Heere, een Zich als doof houden van de Heere. In Psalm 83:2 klaagt Asaf bij het zien van alle goddeloosheden: “Zwijg niet, houd U niet als doof, en zijt niet stil, o God”!

In Jesaja 57:11 horen we de Heere zeggen: “Maar voor wien hebt gij geschroomd of gevreesd? Want gij hebt gelogen en zijt Mijner niet gedachtig geweest, gij hebt Mij op uw hart niet gelegd; is het niet, omdat Ik zwijg, en dat van ouds af, en gij vreest Mij niet”?

- En tenslotte wordt de geestelijke verlating in Gods Woord ook wel genoemd een verstoten van Gods kerk. Zo horen we David in Psalm 43:2 in grote zielsbenauwdheid bidden:

“Want Gij zijt de God mijner sterkte, waarom verstoot Gij mij dan? Waarom ga ik steeds in het zwart vanwege des vijands onderdrukking”? In Psalm 60:3 smeekt David: “O God! Gij hadt ons verstoten, Gij hadt ons verscheurd, Gij zijt toornig geweest; keer weder tot ons”. In Psalm 74:1 smeekt Asaf: “O God! waarom verstoot Gij in eeuwigheid? Waarom zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide”? En, om niet meer te noemen, Heman klaagt in Psalm 88:15: “HEERE! waarom verstoot Gij mijn ziel, en verbergt Uw aanschijn voor mij”?

B. Een tweede vraag, die zich nu als vanzelf aan ons voordoet is deze: in welke stand van het geestelijke leven komen die geestelijke verlatingen voor? In alle standen van het geestelijk leven kunnen die voorkomen. Maar ook hier moeten we goed onderscheid maken om het goed te verstaan.

Want niet alles, wat Gods kinderen meemaken heeft ook te maken met geestelijke verlatingen. Zo is de geestelijke verlating wat anders dan de bekommering. Want dat gaat over het gemis en de zonde.

“Ik ben bekommerd vanwege mijn zonden”, zegt David in Psalm 38:19. Dat is de worsteling die Gods ontdekte kinderen hebben met een openstaande schuld, waaraan ze ontdekt zijn.

Bekommerden om hun zaligheid zijn zij, die nog niet door het geloof tot Christus leerden gaan en die daarom nog niet voor hun eigen gewaarwording door Christus met God verzoend zijn.

Kennen zij dan geen geestelijke verlating? Zeker, maar Voetius schrijft, dat er onderscheid is “in de verlating, welke de mens overkomt in de pijnen en smarten der eerste bekering of wedergeboorte, wanneer zij de zoetigheid des Heeren nog niet heeft gesmaakt, ..., en in die verlating, welke de mensen overkomt, die reeds bekeerd zijn en de vertroostingen Gods gesmaakt hebben. In de eerste verlating wordt de vertroosting onthouden, zodat de mens haar niet gevoelt, in de tweede wordt zij onttrokken, zodat de mens niet meer datgene gevoelt, wat hij placht te gevoelen. De tweede is veel bezwaarlijker dan de eerste, want hij die de zoetigheid der genade gewoon is, lijdt meer dan hij, die daaraan nog niet gewend is”. We moeten dus zeggen, dat hoe meer Gods kinderen van de Heere geleerd zijn, hoe ingrijpender de geestelijke verlating voor hun gewaarwording is. Hoe meer geestelijke kennis Gods kinderen hebben, hoe meer de Heere hen heeft vertroost, hoe ingrijpender de geestelijke verlatingen ook zijn. Zo is dat toch ook in het natuurlijk leven? Wie weinig met iemand omgaat, zal hem niet zo ingrijpend missen als wie veel met iemand omgaat. Hoe meer we met iemand omgaan, hoe meer we hem ook missen, als hij ons heeft verlaten.

Zo is dat ook geestelijk. Hoe meer zelfkennis. Godskennis een zondaar door het ontdekkende werk des Geestes heeft, en hoe meer Christuskennis hij in de worsteling om genade ontvangt, hoe ingrijpender de geestelijke verlatenheid voor hem is.

Daarom klagen de dichters van de Psalmen zoals David, Asaf en Heman ook zo over de toestand van de geestelijke verlating, waarin ze menigmaal door eigen schuld zijn terecht gekomen.

Een duidelijk voorbeeld daarvan zien we ook in de Heilige Oorlog, waarin Bunyan de strijd om stad mensenziel beschrijft. Toen Koning Immanuël stad mensenziel vanwege de zonde verliet, mocht mensenziel die verlating dan voor een tijd niet gevoelen, maar toen de Heere hem die deed gevoelen, kon hij het in de verlating niet uithouden. Toen moest hij die Koning Immanuël terughebben.

C. Maar daar moet nog wel wat bij. Want een derde vraag, die we nog moeten stellen is deze: hoe lang duurt de geestelijke verlating bij Gods kinderen? Wel, het is geen altoosdurende verlating, maar een tijdelijke verlating. Zowel Hoornbeeck, W. a Brakel, leggen er de nadruk op, dat het een geestelijke verlating is, die een tijdlang duurt. “De geestelijke verlating is een langdurige inhouding en onttrekking van de gewone medewerking en invloeden des Heiligen Geestes in de wedergeborenen...”

Voetius gaat zover niet, maar spreekt over een kortere of langere verlating. Zo heeft David in zijn zonde met Bathseba ongeveer een jaar lang in de geestelijke verlating geleefd. In al die tijd werd het waar: “Toen ik zweeg werden mijn beenderen verouderd in mijn brullen de ganse dag”. Daarom moest hij na de ontdekking daarvan ook zeggen: “Verwerp mij niet van Uw aangezicht en neem Uw Heilige Geest niet van mij”.

We laten nu maar in het midden hoe lang die geestelijke verlating duurt. Ik denk, dat de verschillende oudvaders elkaar niet tegenspreken. De geestelijke verlating kan kortere of langere tijd duren.

Maar hoelang die verlating ook duurt, altijd doet de Heere Zijn volk dan Zijn gevoelige nabijheid niet ervaren. Zij missen dan het gevoel van Gods genade. Zij missen de blijdschap des geloofs.

Lezer, verstaat u er iets van? Hebt u na de eerste artikelen mogen zeggen: daar ben ik geen vreemdeling meer van? Hebt u een tijd gehad (en naar ik hoop nog!) in uw leven, dat u de kennelijke nabijheid des Heeren op goede gronden mocht ervaren? Maar misschien is het nu zo duister in uw leven? Heeft de Heere Zijn werkingen nu ingehouden? Of moet u zeggen, dat u nog helemaal niets van het geestelijke leven verstaat? En moet u belijden, dat u nog een vreemdeling van de werkingen Gods bent? O, dan moge de Heere u wel ontdekken aan uw gemis en aan de schuld, die u voor Hem hebt.

En dan bidden we u van ‘s hemelswege: zoek toch de Heere te kennen opdat u leven mocht en de zoete gemeenschap met de Heere proeven en smaken. Opdat u niet door eigen schuld eenmaal niet slechts tijdelijk, maar eeuwig, en niet gedeeltelijk, doch voor volkomen en geheel verlaten wordt.

En hoe weet u nu of het waarlijk Godsgemis in uw ziel is? Hoe weet u, of het een geestelijke verlating is? Dat weet u daaraan, dat u het in die toestand niet kunt uithouden. Maar dat het smart geeft, zodat u voor het eerst of bij vernieuwing leert vluchten tot de genadetroon des Heeren om genade te vinden en geholpen te worden ter bekwamer tijd. Opdat het onze bede zij: “Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij”.

En dat brengt ons bij het tweede gedeelte van deze artikelenserie: het leven in die geestelijke verlating. Hoe ervaren Gods kinderen die geestelijke verlating? Maar daarover de volgende keer D.V. meer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1997

Bewaar het pand | 12 Pagina's

De geestelijke verlatingen (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1997

Bewaar het pand | 12 Pagina's