Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geestelijke verlating (6)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geestelijke verlating (6)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer zagen we wat de oorzaken van de geestelijke verlatingen zoal konden wezen in het leven van Gods kinderen. Vooral de zonde is de grote oorzaak van de geestelijke verlating. Nu willen we zien waarin dat leven der verlating zich openbaart en welke vragen er op af kunnen komen.

Wat zijn allereerst de kenmerken van de geestelijke verlating? Waarin openbaart het zich? Voetius zegt hiervan: “De merktekenen, waaruit deze kwaal gekend wordt, kunnen uit de oorzaken en eigenschappen, die ons nu verklaard zijn, lichtelijk door een ieder worden opgemaakf” (pag. 33).

Opnieuw citeren we hier de definitie, die Voetius in zijn boek geeft van de geestelijke verlating: “Zij is een innerlijk kruis of geestelijke smart en aanvechting, waardoor een mens, nu waarlijk tot God bekeerd zijnde, niet gevoelt de verheuging zijns harten in God en goddelijke dingen”.

Het is een innerlijk kruis of geestelijke smart. Als het recht ligt voelen Gods kinderen die smart. Want ook daarvoor moet de Heere de ogen gaan openen, anders kunnen ook Gods kinderen een tijd lang in de geestelijke verlating leven zonder smart.

We zien dat in het leven van David. Toen de Heere hem verliet na de zonde met Bathseba heeft hij wel een jaar lang kunnen leven in deze zonde, zonder dat het hem een ogenblik wezenlijk smartte.

Zeker, hij gevoelde de geestelijke verlating wel, want hij zegt in Psalm 32: “Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd in het brullen de ganse dag”. Maar toch moest de Heere hem de ogen voor de oorzaak daarvan openen: zijn grote zonde. Pas toen Nathan hem zei: “Gij zijt die man!”, brak zijn hart en zei hij: “Ik heb gezondigd”. Pas toen kwam het bij David tot ware geestelijke smart.

Maar dan wordt die geestelijke verlating ook tot een innerlijk kruis, of geestelijke smart. Want een ziel, die ooit de liefde en de genade Gods gesmaakt heeft, kan daar niet meer buiten leven. Die haakt en hunkert naar de werkingen van Gods Geest.

Maar als de Heere Zijn aangezicht verbergt, zodat er geen enkel zicht meer is op God en Christus, en als Gods Geest Zijn werkingen inhoudt, dan wordt het zo duister in de ziel, zo donker en troosteloos.

Dan zijn ze zo krachteloos en radeloos. Dan kunnen ze Gods Woord wel lezen, maar het blijft een gesloten boek voor hen. Ze kunnen er geen enkele verkwikking en vertroosting uit oplezen.

Integendeel, dikwijls lezen ze dan alleen maar veroordeling in Gods Woord. De dreigingen verschrikken hun ziel. Als ze bidden, dan komt het gebed voor hun gewaarwording niet verder dan het dak. Als ze roepen, antwoord Hij hen niet, zodat ze ongetroost hun weg moeten vervolgen. En wat een heilige smart geeft dat dan in hun ziel.

Daarom is het dat we Job op de puinhopen van zijn leven in zijn rede tegen zijn vrienden ook horen bidden en smeken in Job 13:24: “Waarom verbergt Gij Uw aangezicht en houdt mij voor Uw vijand”?

Daarom is het, dat we David in Psalm 30:8 horen roepen: “Want Heere, Gij hadt mijn berg door Uw goedgunstigheid vastgesteld. Maar toen Gij Uw aangezicht verborgt, werd ik verschrikt”.

En daarom is het, dat we de apostel Petrus vanuit eigen ervaring horen zeggen: “In welke gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen”.

O, dan beleven ze a.h.w. met David in Psalm 63: “O Heere, mijn ziel en lichaam hijgen en dorsten naar U in een land dat dor en mat van droogte brandt. Waar niemand lafenis kan krijgen”. En dan smeken ze in de nood: “Och, wierd ik derwaards weer geleid. Dan zou mijn mond u d’ ere geven”.

Hoe heeft deze bruid dat in Hooglied 5 ervaren. Zonde en verachting in de genade waren de oorzaken van de geestelijke verlating. Want de Bruidegom kwam in Zijn hof en riep de bruid toe: eet, vrienden, drinkt, en wordt dronken, o Liefsten!

Maar dan lezen we van de Bruid: “Ik sliep, maar mijn hart waakte”. Dat betekent, dat er wel genade verheerlijkt is in het hart, maar dat het niet beoefend wordt. Daarom weigert de Bruid op het roepen van de Bruidegom de deur open te doen.

Dan verlaat de Bruidegom haar met Zijn werkingen. “Mijn Liefste trok Zijn hand van het gat der deur”. En als haar ingewand dan ontroerd wordt om Zijnentwil en de deur opendoet, lezen we:

“Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken. Hij was doorgegaan”. En waarin komt dat uit? Hoor eens, wat ze zegt: “mijn ziel ging uit vanwege zijn spreken. Ik zocht Hem. maar ik vond Hem niet, ik riep Hem. doch Hij antwoordde niet. De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij; de wachters op de muren namen mijn sluier van mij”.

En juist in die droefheid is het de vorst der duisternis, die hun benauwde ziel dikwijls nog meer verschrikt. O, wie nog onbekeerd voortleeft, die heeft geen last van de vorst der duisternis Wie nog aan zijn kant staat, heeft hem niet tegen, maar mee.

Die mag gerust kerkelijk en ook alleszins godsdienstig zijn, die mag gerust bidden en lezen, zolang het daar maar bij blijft. Maar als de Heere gaat werken zodat we door wederbarende genade satan de dienst mogen opzeggen en mogen vallen aan de zijde Gods, dan krijgen we hem gewis tegen.

Want satan laat zijn prooi niet zomaar, zonder slag of stoot, gaan. Hij gaat ze aanvechten. Hij gaat ze benauwen van alle zijden. Hij gaat ze met geweld en list bestrijden. En het kan daarin hoog gaan. Hij schiet zijn vurige pijlen op Gods kinderen af.

Hij verschrikt hun benauwde zielen nog meer. Hij poogt hun tot wanhoop te verleiden. Het is niet voor niets dat Voetius in zijn definitie over de geestelijke verlatingen zegt dat deze verlating een innerlijk kruis en smart of aanvechting is.

Satan weet ze wel te wijzen op hun zondeschuld voor God. Hij weet ze wel tot zonde te verleiden. En wie daarin valt, vecht hij aan. Dan zegt hij het: u een kind van God, man denk dat maar niet. Want een kind van God doet zulke dingen niet.

U bekeerd, daar kan ik niets van zien. De Heere is niet met u begonnen, maar u bent met de Heere begonnen. Want als dat niet zo was, dan zou de Heere u nu ook wel ondersteunen en schragen. Want de Heere is een Waarmaker van Zijn Woord. Hij laat niet varen wat Zijn hand begon.

En daarom is er in uw leven nog nooit wat van waar geweest. Houd er maar mee op. Geef de moed maar op. Want u hebt het bij de Heere verbeurd en verzondigd. U hebt geen heil bij God. En zo verschrikt de boze hun benauwde zielen.

En als Gods kinderen meer zien op hun schuld dan op God, moeten ze de vorst der duisternis nog vaak gelijk geven ook. Dan moeten ze zeggen: Heere, ik heb het ook verzondigd. Ik ben ook niet meer waardig, dat U met mij van doen wilt hebben. Zou ik mijzelf dan toch niet voor eeuwig bedriegen?

O, de aanvechting kan zo diep gaan, dat Amesius er zelfs in zijn ‘gevallen der consciëntie’ van zegt: “dat deze verzekering van het geloof, zoveel het gevoel aangaat, niet altijd tegenwoordig is. Want het kan gebeuren en gebeurt dikwijls, of door zwakheid des oordeels, of door verscheidene verzoekingen en verstoringen des gemoeds, dat degene, die waarlijk gelooft, en door het geloof voor God gerechtvaardigd is, nochtans voor een tijd meent, naar hetgeen hij gevoelt, dat hij niet waarlijk gelooft, noch met God verzoend is”.

En juist die aanvechtingen maken het leven in de geestelijke verlating zo moeilijk. Wat kunnen er dan in die geestelijke verlatingen een vragen, bekommeringen en aanvechtingen op ons afkomen.

Met vele zaken kan de boze Gods verlaten kinderen dan aanvechten. Hij schiet zijn vurige pijlen op hen af en benauwt ze van alle zijden, met het enige doel dat ze maar tot wanhoop zullen komen.

Vele vragen komen er dan op. Heb ik niet te zwaar gezondigd? Is de genade wel voor mij? ben ik geen huichelaar? Ben ik niet onbekeerd? Heb ik wel deel aan Christus? Ben ik geen afvallige? Heb ik de zonde tegen de Heilige Geest niet begaan?

Vooral met vragen, die Gods verborgen raad betreffen, poogt de boze ze dan te benauwen. In twijfel vragen ze dan menigmaal: zou ik dan toch niet verkoren, maar voor eeuwig verloren zijn? Zou ik dan toch niet begrepen zijn in die eeuwige verkiezing? Zou ik dan toch een verworpene zijn?

Verstaat u dat? Weet u van die smart in uw leven af?

Kent u de smart om der zonde wil? Zo nee dan bent u ook nog nooit ontdekt aan uw zondeschuld voor God. En dan leeft u nog onverzoend aan op de grote, nimmereindigende eeuwigheid. En wat is dat toch verschrikkelijk erg. Want dan leeft u nog voor eigen rekening voort op aarde. Ja, dan rennen we nog voort op de brede weg, die gewis uitmondt in de eeuwige rampzaligheid. O, moge de Heere ons dan stilzetten en ontdekken zodat de levende droefheid naar God geboren wordt, die een onberouwelijke bekering werk tot zaligheid.

En als u geen vreemde bent van het ontdekkende werk Gods en van de smart om der zonde wil, verstaat u dan ook iets van de smart in de geestelijke verlating? Weet u ook iets af van de verzoekingen des bozen, juist in die verlatingen?

Dan weet u ook, dat het doel van satan is u tot wanhoop te verleiden en u voorgoed van God af te trekken. Dat is zijn doel. En toch zal het hem niet lukken. Want de Heere staat boven de boze. Hij is veel sterker dan het geweld van satan. En Hij laat nooit varen het werk dat Zijn Goddelijke Hand ooit begon. Want Hij heeft Zijn eigen doel.

Daarom zal het u des te meer uitdrijven in ware verootmoediging tot de Heere met de bede of Hij nader onderwijs wil geven in het enige middel ter ontkoming van de welverdiende straf om wederom tot genade te komen. Of Hij een oog wil geven op die Middelaar Gods en der mensen, Christus en Hem ook wil openbaren aan uw ziel opdat u Hem moge kennen en de kracht Zijner opstanding, en opdat u de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig mag worden. Want dat is het goddelijke doel van de verlatingen in het leven der Zijnen. Maar daarover de volgende keer D.V. meer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1997

Bewaar het pand | 8 Pagina's

De geestelijke verlating (6)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1997

Bewaar het pand | 8 Pagina's