Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Paulus en de Filippenzen (17)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Paulus en de Filippenzen (17)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

“dat gij staat in één geest, met één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; en dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen, die tegenstaan; hetwelk hun wel een bewijs is des verderfs, maar u der zaligheid en dat van God”

Paulus heeft aangespoord - zelfs bevolen - dat de Filippenzen zullen wandelen waardiglijk het Evangelie van Christus. Hoe moet dat gestalte krijgen? Dat gaat de apostel nu concreet maken in een drietal toepassingen. De Filippenzen - en wij met hen - doen er goed aan bij het luisteren hiernaar tegelijk te onderzoeken of zij - en wij - aan deze praktische dingen beantwoorden.

Standvastigheid

“Dat gij staat in één geest”. Het gaat dus om ‘staan’. Paulus doelt op een staan met beslistheid; een staan met de bedoeling om te blijven staan. In l Cor. 16:13 spoort Paulus tot hetzelfde aan als hij zegt: “Waakt, staat in het geloof, houdt u mannelijk, zijt sterk”. Dat is de houding van Luther op de Rijksdag van Worms, waar hij die altijd weer zo imponerende woorden sprak: “Hier sta ik, ik kan niet anders, zo helpe mij God, Amen”. Dat is stáán. Dat is standvastigheid. Dat wil Paulus ook zo graag bij de Filippenzen zien. En dan niet alleen bij de enkelingen in Filippi. Nee, dit gaat de hele gemeente aan. Daarom richt Paulus zich in dit vermaan ook tot allen. Heel de gemeente dient vast te staan. Daarin dienen ze eensgezind te zijn: staan in één geest. Zo waren Adam en Eva eensgezind zolang zij nog in de staat der rechtheid waren. Maar daar is na de zondeval niet veel meer van over. Nu is er allerwege aarzeling en onzekerheid als het gaat om de vraag of we in Gods wegen zullen willen wandelen. Nu is de mensheid ook uiteen gevallen en gaat ieder zijn eigen weg. Waar het Evangelie echter een kracht tot zaligheid gaat worden brengt dit Evangelie mensen ook weer tot elkaar, omdat het die mensen ook weer terugbrengt tot God. Ja, dan zijn er nog wel overgebleven zonden, maar daar mogen christenen geen vrede mee hebben. Die moeten worden tegengestaan. Vandaar deze oproep van de apostel om één van geest te zijn in standvastigheid voor de zaak en de eer des Heeren.

Strijdbaarheid

Er is nog een tweede toespitsing. “Met één gemoed strijdende door het geloof des Evangelies”. Hier gaat het dus over ‘strijden’. Het kan zijn dat Paulus hier, zoals dat op andere plaatsen in zijn brieven ook wel het geval is, verwijst naar wedstrijden, die in de wereld van zijn dagen gehouden werden. In ieder geval spoort hij de Filippenzen aan alle krachten in te zetten en volledig geconcentreerd te zijn op dat ene doel, namelijk het behalen van de overwinning. Dat is van belang voor ieder afzonderlijk. Maar net als bij de vorige aansporing wijst Paulus nu ook weer op de noodzaak, dat de gelovigen samen zich inspannen. Allen dienen zich gezamenlijk in te zetten voor dezelfde zaak. En die zaak is: het geloof des Evangelies. Dat is: de waarheid. Die moet bewaard worden en die moet verbreid worden.

Tussen haakjes, in de tekst staat “door het geloof”. Ik zou liever lezen: “voor het geloof’. Daarom had ik het zojuist over de verbreiding ervan.

Als het Evangelie ons wat waard is willen we ons er ook voor inzetten. Ervoor strijden. Dat Evangelie komt tot ons met zovele dierbare beloften. En ook met goddelijke eisen. En in beide ligt het ware leven en het ware geluk. Als we die boodschap gehoord hebben, mogen we die dan voor onszelf houden? Nee, dan past ons de houding van de melaatse mannen van wie we lezen in 2 Kon. 7. Die melaatse mannen kwamen tot de ontdekking dat de Syriërs, die de stad Samaria belegerd hadden, verdwenen waren en dat zij bij hun overhaaste vlucht een grote hoeveelheid voedsel hadden achter gelaten. Eerst deden die melaatsen zich aan dat eten te goed, maar toen realiseerden ze zich dat ze daar niet goed aan deden. In Samaria waren zoveel hongerende mensen, die schreeuwend behoefte hadden aan voedsel. Aan hen moest de blijde tijding worden gebracht, dat er verlossing was.

Om aan de aansporing van Paulus te kunnen voldoen moeten we verlost worden van de geest van zelfgenoegzaamheid en zelfzucht die ons zovaak nog beheerst. Het zal ons een vreugde moeten worden om anderen de blijde boodschap te brengen.

Moed

Nog een derde toespitsing wordt door Paulus gegeven. “En dat gij in geen ding verschrikt wordt van (of: door) degenen die tegenstaan”. We zouden hierbij kunnen denken aan het beeld van een paard dat plotseling een slang op zijn pad tegenkomt en dat vol schrik blijft staan en achteruit deinst. Maar zo hoeven de gelovigen niet verschrikt te zijn. Er is voor hen geen reden tot schrik.

Niet? Maar er zijn toch tegenstanders? Inderdaad. En het aantal van hen die tegenstaan is niet gering. Daar weten ze in Filippi ook van mee te praten. Dat hebben ze nog heel scherp in hun geheugen. Wat een tegenstand kwam er niet toen Paulus in hun midden was en toen de gemeente gesticht werd. Tegenstanders kregen het toen zonder grote moeite voor elkaar dat Paulus en Silas in de gevangenis terecht kwamen. Ja, tegenstanders zijn er altijd. Maar hebben ze in Filippi ook niet ondervonden dat de mens in feite niets kan uitrichten tegen God. Hoe liep het af met Paulus en Silas? God schudde de aarde en de apostelen kwamen vrij. Ach, is er echt wel reden tot vrees als we op de tegenstanders zien? Zelfs als er een vervolging zou uitbreken en als het leven bedreigd zou worden, dan nog kunnen de vijanden toch alleen maar datgene doen wat God hen toestaat te doen. Wie geleerd heeft de Heere te vrezen behoeft voor medestervelingen niet meer bang te zijn.

Zo geeft Paulus drie specifieke toepassingen van de algemene regel om te wandelen waardiglijk het Evangelie van Christus. Standvastigheid, strijdbaarheid en moed. Maar wie bezit deze deugden? Niemand van zichzelf. Het zijn genadegaven. Alleen bij de Heere te verkrijgen. Maar als Hij ze bij de Zijnen zoekt, zal Hij dan ook niet gewillig zijn om ze Zelf te werken?

Bewijs van verderf

Wat Paulus over de vereiste moed schrijft, geeft hem tegelijk aanleiding om nog iets meer over de tegenstand te zeggen, die er tegen het Evangelie is. Daar moet de kerk altijd maar weer op bedacht zijn. Tegenstand zal er altijd zijn. Maar als Gods kerk nu eens echt die moed betoont, waar Paulus op doelt? Dan zal dat een dubbele uitwerking hebben. Het zal de tegenstanders een bewijs van hun verderf zijn. En het zal de gelovigen zelf een bewijs van hun zaligheid zijn.

Het heeft dus allereerst effect op de tegenstanders. Voor hen zal de moed van de christenen een bewijs van hun verderf zijn. Met ‘verderf’ bedoelt Paulus hier het eeuwig verderf. Maar hoe kan de moed van de Filippenzen voor hun tegenstanders het bewijs zijn dat zij verloren gaan? Dat hangt samen met het feit dat de mens een geweten heeft. Dat geldt zelfs van hen die het Evangelie nooit hebben gehoord. Paulus maakt dat duidelijk in Rom. 2:14 vv. “Want wanneer de heidenen die de wet niet hebben, van nature dingen doen die der wet zijn, dezen, de wet niet hebbende, zijn zichzelf een wet; als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende en de gedachten onder elkander hen beschuldigende of ook ontschuldigende”. Welnu, in samenhang met dat geweten weet de mens dat hij verantwoordelijk is aan God en straf verdiend heeft. God heeft dat afgedrukt in hun geweten.

Als de Filippenzen nu zoeken te leven zoals Paulus dat aangegeven heeft dan moeten ze er op rekenen dat er tegenstand komt. Dan zullen ze worden miskend en beschuldigd en uitgesloten en mogelijk nog erger. Dragen ze dat alles manmoedig en in het geloof in God, dan roept dat bij de tegenstanders een reactie op. Zij zullen in die christenen zien wat zij zelf ook eigenlijk behoorden te zijn. De stem van hun geweten gaat spreken. En ze weten dat zij, omdat ze zo niet zijn, op weg zijn naar het verderf.

Een voorbeeld hiervan hebben we in het leven van Paulus zelf. Hij had een welbehagen in de dood van Stefanus, zoals we lezen in Hand. 8:1. En dat terwijl Stefanus toch biddend voor zijn vijanden gestorven is. Paulus heeft dat meegemaakt. En hij is dat bidden van Stefanus nooit meer kwijt geraakt. Dat heeft hem gedurig achtervolgd. Dat is blijven spreken in zijn geweten. Hij heeft daaruit geconcludeerd, dat hij op de verkeerde weg was. Zijn geweten sprak. Maar hij wilde er niet naar luisteren. Hij verzette zich ertegen. Zegt de Heere Jezus dat niet tegen hem als Hij hem staande houdt op de weg naar Damaskus? Lees maar in Hand. 26:14. “Saul. Saul. wat vervolgt gij Mij? het is u hard tegen de prikkels de verzenen te slaan”.

Bewijs van zaligheid

Maar niet alleen op de tegenstanders zal de moedige houding van de Filippenzen uitwerking hebben. Ook op de gelovigen zelf heeft die geloofsmoed effect. Het is hun namelijk een bewijs “der zaligheid en dat van God”. God is in hen een goed werk begonnen. Als ze aan zichzelf zouden zijn overgelaten, dan zouden ze zwak zijn en dan zouden ze in hun zwakheid de Heere al lang verloochend hebben. Maar als ze staande mogen blijven is dat omdat ze staande gehouden worden. Het is van God als ze standvastig en strijdvaardig en moedig mogen zijn. Het bewijst dat de Geest in hen werkt. Ziet u wat Paulus bedoelt? Er komt verdrukking en beproeving. En wat gebeurt er? De ware toestand van de ziel wordt onthuld. Dan komt uit of het echt is. De tijdgelovige valt dan af. Dat heeft de Heere Jezus duidelijk gemaakt in de gelijkenis van het zaad. Als Hij het heeft over het zaad dat op steenachtige plaatsen terecht komt waardoor het geen diepte van aarde heeft en dus geen wortels kan maken, past Hij dat toe op degenen die in de dagen van verdrukking of vervolging afvallen. Ze blijven niet staande. Het was in hun leven dan ook alleen maar oppervlakkig. Ze hadden geen wortel. Maar als het geloof nu een echt geloof is, wat gebeurt er dan? Ja, dat ware geloof kan in dagen van vervolging en verdrukking hevig geschud worden. Het kan ook wel eens zover lijken te komen, dat er niets van overblijft. Maar de Heere, die het goede werk begonnen is en die niet laat varen wat Zijn hand begon, zal er voor zorgen dat het staande blijft. Het wordt zelfs geoefend, gestaald, gesterkt. En zo is het henzelf een bewijs van hun zaligheid. Ziet u wel, dat een leven dat overeenkomt met de waardigheid van het Evangelie niet nalaat invloed uit te oefenen? Woord en wandel van Gods kinderen, mits ze waarlijk overeenkomen met Gods Evangelie, doen wat. Dezelfde gedachte werkt Paulus uit in 2 Cor. 2:15 en 16, als hij het heeft over Gode een goede reuk van Christus te zijn. Een reuke des levens ten leven of een reuke des doods ten dode. Een leven, dat overeenkomt met het Evangelie veroordeelt de ongelovige. Het kan anderzijds ook een sterke prikkel zijn voor anderen om de Heere te zoeken. En waar komt dan het een en ander vandaan ? Van God. “En dat van God”, zegt Paulus. Dat wil zeggen, dat de Heere bezig is Zijn plan uit te voeren. Dat gaat Paulus uitwerken in het slot van het eerste hoofdstuk van deze brief. Daarover echter een volgende keer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1998

Bewaar het pand | 16 Pagina's

Paulus en de Filippenzen (17)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1998

Bewaar het pand | 16 Pagina's