Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

John Brown - “Christus, de Weg, de Waarheid en het Leven” (6)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

John Brown - “Christus, de Weg, de Waarheid en het Leven” (6)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vierde hoofdstuk staat Brown stil bij het gebruik van Christus als de Weg tot de Vader. Hij spitst het toe op de rechtvaardigmaking.

“Wat Christus heeft gedaan, om onze rechtvaardigmaking voor God te verkrijgen, (.....) is reeds verhaald, namelijk, dat Hij in de plaats des zondaars stond, zich voor hem verbindende als hun Borg”.

Hij roept zondaars om Hem aan te nemen. Hij roept in het Evangelie om op Hem te rusten, om Hem aan te vatten en in Hem te geloven!

“Voor hen nu die Christus willen gebruiken als de weg tot de Vader in het stuk van rechtvaardigmaking worden de volgende dingen vereist”.

We gaan na wat Brown hierover zegt. Hij noemt tien belangrijke punten op. Allereerst moet er een overtuiging van zonde en ellende zijn. Een overtuiging van erfschuld, waardoor wij uit Gods tegenwoordigheid en gunst gebannen zijn. We dienen te beseffen dat we door en door goddeloos zijn. Dat ons hart vervuld is met vijandschap tegen God. En dat dit ook blijkt in onze dadelijke overtredingen. We hebben geen enkele lust om de HEERE te dienen en te vrezen.

Die overtuiging zal de ziel gewillig maken om te luisteren naar het Evangelie. Als de weg der zaligheid wordt verkondigd wordt er met aandacht geluisterd.

In de tweede plaats moet er enige mate van verootmoediging onder deze overtuiging zijn. “De ziel moet neergebogen en stom gemaakt zijn voor God, zodat er geen roemen meer is over haar goedheid”. Want de Heere wederstaat de hovaardige maar de nederige geeft Hij genade.

In de derde plaats moeten we leren wanhopen aan onszelf. Wij kunnen onszelf niet redden of helpen. Van ons uit is er geen enkele verwachting. Onze goede voornemens betekenen voor God niets. Onze gebeden redden ons niet van de eeuwige dood. Al zouden we ons kwellen of pijnigen het zal niet baten. “Daarom, eer wij hartelijk Christus kunnen omhelzen, en Hem aannemen, zo moeten wij van al deze toevluchten der leugenen gespeend zijn”.

In de vierde plaats moeten we vastbesloten zijn om alles in en buiten ons los te laten en de rug toe te keren. Niets in en buiten ons kan onze ziel redden. Het is alles ijdelheid. We moeten vastberaden al onze vorige valse steunsels loslaten.

Dat gaat uiteraard niet zomaar. Veel tegenstand in ons moet hierbij door de kracht van de Heilige Geest overwonnen worden.

In de vijfde plaats moet er enige kennis zijn van de wijze waarop de Heere Zijn genade in het zaligmaken van arme zondaren zal verheerlijken. “Dat het God de Vader, Zoon en Heilige Geest goed gedacht heeft, tot eer van de vrije genade en wijsheid, in een weg van gerechtigheid en barmhartigheid, Jezus Christus te zenden (.....) om de vervloekte dood des kruises te sterven, de gerechtigheid te voldoen, en het rantsoen te betalen tot verlossing der uitverkorenen”.

Brown citeert dan Jesaja 53. Hij maakte Zijn ziel tot een zondoffer en droeg de ongerechtigheden van Zijn volk.

In de zesde plaats moet er een overtuiging zijn van de algenoegzaamheid van deze Gekruisigde. We moeten er zeker van zijn, dat de zaligheid alleen langs deze weg te verkrijgen is! Dat Hij ten volle wel voorzien is tot het werk der verlossing. Aan Hem is de Geest gegeven zonder mate. In Hem woont al de volheid. In Hem zijn al de schatten van de wijsheid en van de kennis verborgen.

In de zevende plaats moet de ziel weten dat Hij ook een gewillige Zaligmaker is. Hij wil verlossen en zaligmaken. Hij staat met uitgebreide armen om arme zondaren te nodigen en op te vangen.

Dat moet een arme zondaar goed weten, want de satan fluistert telkens in dat zo’n slecht mens bij de Heere Jezus niet welkom is. Maar dat is in strijd met Gods Woord waarin o.a. staat: “Of veracht gij de rijkdom Zijner goedertierenheid en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende, dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt?” (Rom. 2:4).

In de achtste plaats moet de ziel weten op welke voorwaarden Christus Zich in het Evangelie aanbiedt, namelijk op voorwaarde van Hem aan te nemen, in Hem te geloven en op Hem te rusten.

Hij wordt in het Evangelie om niet aangeboden. Hoor maar! ‘O, alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk! Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? Hoort aandach- tiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen” (Jes. 55:1 en 2).

Brown spreekt terecht van een onvoorwaardelijk aanbod. Niemand wordt in de nodiging tot het heil uitgesloten. Daarom is het ook zo verschrikkelijk als we geen acht geven op Gods welmenende nodiging.

In de negende plaats moet de arme zondaar Christus leren aannemen. “Het hart moet zich voor Hem openen, en Hem in zich opnemen, (Op. 3:20). De ziel moet Hem omarmen en aannemen, Joh. 1:12. De mens moet Hem aannemen als Zijn Meester, Koning, Priester en Profeet; hij moet zich overgeven aan Hem, als Zijn Leidsman en Bevelhebber”.

In de tiende plaats moet er een leunen en rusten zijn op Hem en op Zijn volmaakte offer. “Dit is de Heere Jezus aandoen, Rom. 13:14, om onszelf met Zijn gerechtigheid te bedekken voor het aangezicht der gerechtigheid, om in dit wapentuig te staan tegen de beschuldiging van de Wet, van de satan en van een kwaad geweten”.

Als u dit alles leest, kunt u wellicht moedeloos worden. U roept uit: “Wie ben ik, als ik al deze dingen verneem. Er is bij mij zo’n sterk verlangen naar Christus niet”. Laat het duidelijk zijn, dat Brown de kleinen in de genade niet wil ontmoedigen. Hij wil slechts laten zien, dat de ware gelovige in alles op Christus dient te leunen en te steunen.

Daarbij heeft hij zeker oog voor graad en sterkte in het geloofsleven. Hij sluit daar namelijk het hoofdstuk mee af. Hij zegt o.a.: “Doch men dient wel te weten, dat deze daad des geloofs, waardoor de ziel naar Christus uitgaat, en Hem aanneemt, en op Hem leunt, niet even gelijk is in allen. In sommigen kan ze levendiger, sterker, en werkzamer zijn, zoals het geloof van de hoofdman. (.....) In sommigen kunnen de daden en werkingen van dit geloof klaarder en meer onderscheiden zijn; (.....) in anderen kan het zo overdekt zijn met een menigte van twijfelingen, ongeloof, jaloersheid en andere verdorvenheden, dat de werkingen des geloofs bezwaarlijk of gans niet te bemerken zijn (.....) In sommigen kan het geloof nog zwakker zijn, uitgaande in sterk en hevig hongeren, Matth. 5:6. De ziel durft niet zeggen, dat ze gelooft, of dat ze Christus aankleeft”.

Wanhoop dus niet klein- of zwakgelovige. Zoek dagelijks het aangezicht van de Heere.

Laat uw gebed zijn:

‘k Roep, HEER in angst tot U gevloden,
Ai, haast U tot mijn hulp en red;,
Hoor naar de stem van mijn gebed,,
Daar ik U aanroep in mijn noden.

(Psalm 141:1).

In het volgende artikel hopen we stil te staan bij de zogenaamde gelovigen. Zij die menen te geloven en toch verloren gaan. Voorwaar een ernstig onderwerp.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 1999

Bewaar het pand | 8 Pagina's

John Brown - “Christus, de Weg, de Waarheid en het Leven” (6)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 januari 1999

Bewaar het pand | 8 Pagina's