Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vrienden van Bewaar het Pand

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrienden van Bewaar het Pand

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vroeger zei men wel: Je moet de krant lezen met een geopende Bijbel. Als wij dat vanmiddag nu eens mogen doen. Wat lezen we dan de afgelopen weken in de krant en onze kerkelijke bladen? Als we zien op het wereldrond, dan ligt ons nog vers in het geheugen de grote verschrikkelijke tonelen van moord en doodslag in Kosovo, waar duizenden op de vlucht zijn geslagen of vermoord. We denken aan de rampen in Turkije en Griekenland, aardbevingen met duizenden slachtoffers. En wie denkt niet heel recent aan de ontwikkelingen op Oost-Timor, waar ook weer talloze mensen op de vlucht zijn gejaagd en waar het geweld vrijspel heeft.

De vervolging van de Chinese predikanten of de christenen op Ambon?

Als we vervolgens wat dichterbij komen, in ons eigen vaderland, wat een verschrikkelijke zaken komen dan op ons af? Zijn we niet opgeschrikt door allerlei verregaande ontwikkelingen op ethisch terrein.

• toestemming om de abortuspil te gebruiken. Lazen we niet van de week dat het aantal abortussen gestegen is met 5% tot over de 30.000 en dat het aantal nog steeds toeneemt en zeker nu een abortuspil mogelijk wordt.

• Maar dat niet alleen, ook de tijd waarin een abortus gepleegd mag worden wil men verlengen tot na de 24 weken, wanneer ze weinig of geen levenskansen hebben.

• Het mogelijk maken van het gebruik van foetussen, de ongeboren kinderen voor wetenschappelijk onderzoek. Het verwijderen van euthanasie uit het wetboek van strafrecht en het omdraaien van de bewijslast bij het plegen van euthanasie. Ja, zelfs aan kinderen tussen de 12 en 15 jaar om zelfstandig euthanasie te plegen, zelfs tegen de wil van de ouders in.

Als we dan denken aan het wetsvoorstel om het huwelijk voor homosexuelen open te stellen, hun verbintenis gelijk te stellen met het door God ingestelde huwelijk van man en vrouw. We lazen van de week dat de kinderen in zo’n samenlevingsvorm nu reeds beiden automatisch het gezag over de kinderen krijgen. Dit is al een eerste concretisering van de voornemens tot die gelijkstelling van het huwelijk.

Als we denken aan allerlei ontwikkelingen rond de zondag, de toenemende druk vanuit de 24-uurseconomie, de verontrustende uitkomsten van het onderzoek van de RMU naar de positie van gewetensbezwaarden inzake het zondagswerken; de nieuwe belastingwetgeving die niet meer uitgaat van een gezin, met de man als kostwinnaar, allerlei maatregelen om het gezin te ontwrichten door kinderopvang almeer te subsidiëren, de deeltijdwet met zijn emancipatoire bedoelingen.

De ontwikkelingen rondom de jeugd, de toenemende criminaliteit, de housemuziek, de duivelaanbidding, toename van de gokverslaving. Vrienden, in deze wereld groeien onze kinderen op.

Maar als we de kring nog eens kleiner maken, hoe is nu in de kerk in Nederland? We lezen van al meer kerkverlating. We lezen dat de SOW-kerken een nota willen gaan uitbrengen over de betekenis van Jezus. En dan zal het gaan over de Christologie en de verzoening, of daar onze belijdenis niet al rijk genoeg over heeft gesproken. De uitkomsten van die discussie kunnen we niet anders dan met grote zorg tegemoet zien.

Maar laten we nog eens dichterbij komen, hoe was het met onze gezindte? Wat haalde het nieuws op de voorpagina? Hoe een gemeente worstelde om haar herder en leraar kwijt te raken en wat komt het dan ook dichtbij, hebben we dat ook niet van heel dichtbij moeten meemaken, hoe twee van onze predikanten moesten worden losgemaakt. En wat is er gebeurd met de publicatie van dr. Loonstra. Heeft Ds. den Butter niet geschreven dat de stormbal gehesen moest worden in onze kerken?

Wat is er gebeurd? Het bezwaarschrift is vastgelopen in kerkordelijke regeltjes. Vrienden, wat een ontwikkelingen binnen onze kerken. Als ik daarbij denk aan de positie van de vrouw in relatie tot het ambt. Hoe is de besluitvorming geweest? Niet een ondubbelzinnig afwijzen, maar een compromisachtige tekst en nu al weer verscheidene verzoeken tot revisie? Hoe staat het met Bewaar het Pand, wordt het ook al niet minder? Waarom zijn we nu hier op Urk ? Om de terugloop te keren?

Maar vrienden, als we tenslotte zien op ons zelf, hoe staan we dan persoonlijk voor de Heere? Het trof mij zelf laatst nog bij de bediening van de doop, die woorden uit het formulier: “Zo worden wij van God door de Doop vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid, namelijk dat wij deze enigen God, Vader, Zoon en Heilige Geest aanhangen, betrouwen en liefhebben van ganser harten, van ganser ziele, van ganser gemoede en met alle krachten, de wereld verlaten, onze oude natuur doden en in een nieuw godzalig leven wandelen.”

We zijn waarschijnlijk allen gedoopt, maar hoe staat het met die verplichting des Heeren?

Vrienden, als we dit alles eens overzien, op wereldniveau, op landelijk niveau, op kerkelijk niveau, op persoonlijk niveau, hoe moet het dan verder?

Mogen we dan eens een ogenblik luisteren naar de geschiedenis, die we zojuist met elkaar hebben gelezen.

De godvrezende koning Josafat is teruggekeerd van zijn veldtocht met koning Achab tegen de Syriërs. Josafat had zich verzwagerd met Achab en deze had hem gevraagd om samen uit te trekken tegen Ramoth in Gilead. Deze veldtocht was de dood geworden voor Achab en ook Josafat was in groot gevaar geweest, maar de Heere had hem van de vijanden willen bewaren en hij was in vrede naar huis teruggekeerd. Maar hij had wel het ongenoegen van de Heere over zich uitgeroepen, want als hij thuisgekomen is, komt de profeet Jehu tot hem en boodschapt hem: “Zoudt gij den goddelozen helpen en die den Heere haten liefhebben ? Nu is daarom over u van het aangezicht des Heeren grote toornigheid.

De Heere veroordeelt ernstig de hulp van Josafat die hij gegeven had aan de goddeloze Achab. Maar wonder van genade, de Heere toornt wel over Zijn kinderen als zij in verkeerde wegen gaan, maar Hij verwerpt ze niet van Zijn aangezicht.

Dan komt op een zekere dag een bode tot Josafat en hij boodschapt de koning dat er een geweldig leger op hem afkomt. Ja, zelfs drie volken hebben een bondgenootschap met elkaar gesloten om Israel te vernietigen. Het zijn de Moabieten, de Ammonnieten en de Syriërs. Het is een geweldige menigte en ze zijn al dichtbij. Ze zijn al bij Engedi, in het zuiden van Israel. Het is hun gelukt om in het geheim, zonder opgemerkt te worden al zo dicht bij het land te komen. En dan is Josafat zeer bevreesd. En dat kunnen we begrijpen, niet alleen vanwege die grote menigte, maar ik geloof, dat Josafat in die legers de straffende hand des Heeren gezien heeft en dat naar recht. Hij had de goddeloze koning Achab gesteund en de toorn Gods daarover ervaren. Zou het dan niet naar recht zijn, dat de Heere hem hiervoor zou straffen?

Maar vrienden, uit de reactie van Josafat blijkt, dat hij op zijn plaats is en dat hij zich onderwerpt aan het oordeel. Hij vernedert zich voorde Heere. “En hij stelde zijn aangezicht om de HEERE te zoeken.” Ja, hij zendt herauten door het gehele land om een vasten uit te roepen.

Onze kanttekening zegt van dit vasten: “opdat een ieder van het volk de naam des Heeren zou aanroepen voor de welstand van het land, en te vragen om de verdelging van de vijanden. En om in het openbaar getuigenis te geven van ootmoed en berouw over hun zonden en van een oprecht voornemen om de Heere te dienen.”

Wat een heerlijke vrucht van het genadewerk in Josafat. Hij zoekt in die grote nood niet zijn hulp bij raadgevers, bij strategen, of bij waarzeggers. Hij is anders dan zijn vader Asa, die zocht, toen hij ernstig ziek was, hulp bij medicijnmeesters maar niet bij de Heere. Josafat zoekt zijn hulp alleen bij de Heere.

Hij is vergaderd met het volk in de voorhof bij de tempel en daar te midden van zijn volk gaat Josafat bidden. Welke een kostelijk gebed. Enkele trekken eruit:

• Hij erkent in de eerste plaats, dat het God alleen is Die hen helpen kan. Hij is de Almachtige, tegen wie niemand zich stellen kan;

• Dan gaat hij pleiten op de grote en machtige daden die de Heere in het verleden heeft verricht, hoe Hij Zijn volk uit Egypte heeft verlost en al de vijanden uit Kanaan heeft verdelgd en het land tot een erfelijke bezitting heeft gegeven;

• Ja, hij gaat de Heere Zijn eigen belofte voor ogen stellen en zegt: “Gij hebt toch dit land aan Abraham Uw vriend, uw liefhebber, gegeven tot in eeuwigheid.”

Hij pleit op het verbond, dat de Heere met Zijn volk uit eeuwige, souvereine liefde had gesloten. Dat verbond, waarvan wij zingen in Psalm 105: God zal Zijn waarheid nimmer krenken, Maar eeuwig Zijn verbond gedenken, ’t Verbond met Abraham Zijn vriend, bevestigt Hij van kind tot kind.

• Tenslotte legt hij alles ootmoedig in de handen des Heeren. Hij heeft geen verwachting van eigen kracht of inzicht. Hij belijdt het ootmoedig voor de Heere: “Want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte.” Hij weet dat hijzelf geen kracht heeft, geen wijsheid, geen inzicht om tegen deze grote menigte te strijden. Hij vraagt aan de Heere: wilt U ons de weg maar wijzen, want wij weten niet wat wij doen zullen.

Maar gemeente, daar eindigt het gebed niet mee, nee, dit diepe gebed geeft ons ook nog meer, geeft ons een heerlijke aanwijzing voor het gebed dat de Heere verhoort, nl. de woorden waarmee Josafat het gebed beëindigd: “Maar onze ogen zijn op U.”

Vrienden, wij kunnen van alles zijn afgebracht, maar als wij niet die toegang naar Boven kennen, zijn we de ellendigste mensen. Dan zullen we in wanhoop omkomen.

Maar Josafat, met alles aan het eind gekomen, weet uit ondervinding dat er meer één weg is en dat is de weg naar boven. Dat is de weg van als God kinderen:

“Zie op mij in gunst van boven. Wees mij toch genadig Heer. Eenzaam ben ik en verschoven. Ja, d’ ellende drukt mij neer. Zo heeft ook de dichter van Psalm 141 het uitgeschreid: “Doch op U zien mijn schreiend ogen. Op U betrouw ik in ’t verdriet.”

Zulk een bidden is de Heere aangenaam, dat gebed wordt van de Heere verhoord. Vrienden, dat is de beste plaats, als wij arm en uitgeschud zijn, als wij tot de Heere met lege handen mogen vluchten, dan zal Hij ze vullen. Dat mocht ook Josafat ervaren.

Want als daar het volk met Josafat zich verootmoedigt voor de Heere en van Hem alleen hulp en bijstand begeert, wordt de Heilige Geest vaardig over Jahaziël en hij mag tot het volk en de koning profeteren:

“Vreest Gijlieden niet en wordt niet ontzet vanwege deze grote menigte, want de strijd is niet uwe, maar Godes.” Welk een heerlijke, onverwachte boodschap van de Heere tot Zijn schuldig volk.

De Heere zelf zal opstaan tot de strijd, Hij zal Zijn haters wijd en zijd, verjaagd, verstrooid doen zuchten.

Het volk behoeft niet te strijden, het moet stil zijn, maar de Heere zal zelf aan de spits treden. Ik zal voor u strijden en gij zult stille zijn.

Als Josafat deze heerlijke boodschap hoort, buigt hij zich ter aarde en het hele volk met hem en zij aanbidden de Heere. Zij mogen Hem geloven op Zijn Woord.

Vrienden, wat zal dat een gezicht geweest zijn, dat het ons met een heilig heimwee mocht bevangen. Daar liggen koning en volk in een dankgebed geknield voor de Heere.

En nu het grote wonder: Daar is de vijand, als een grote menigte gereed om dat kleine Juda van de aardbodem weg te vagen en wat doet nu het volk met de koning? Zij staan op van het gebed en gaan de Heere loven.

Het zijn de tempelkoren, de Levieten en de Korachieten, die de gemeente voorgaan in de lofprijzing van Zijn grote naam en zij gaan zingen. Het woord des Heeren zegt ervan: “en zij stonden op om den Heere, den God Israels, met luider stem ten hoogste te prijzen.

Daar hebt u nu de vrucht van het ware geloof. Zij mochten zich geheel werpen op het Woord des Heeren, de vijand was er nog, er was nog niets veranderd, de dreiging bleef, maar zij mocht in het geloof reeds de overwinning bezingen. Wonderlijk geloof, kleine almacht. Hier heeft der vrome tent weergalmt van hulp en heil hen aangebracht. Hier is waar geworden:

“Maar ’t vrome volk in U verheugd, zal huppelen van zielevreugd, daar zij hun wens verkrijgen.”

Hier zullen ze het elkaar hebben toegeroepen:

“Heft Gode blijde psalmen aan, verhoogt, verhoogt voor Hem de baan.” Zo zijn ze zingend op weg gegaan. Want de Heere had hen opgedragen om te gaan, ze moeten niet werkeloos thuisblijven. Maar dan leest u opnieuw van de zangers.

Want als het leger wordt opgesteld, vers 21 spreekt van de toegerusten -dat zijn zij die bewapend zijn met schild en zwaard, gaan voor deze soldaten uit de zangers. Josafat stelde den Heere zangers aan. Zij moeten dus voor de soldaten uitgaan en zingen.

En vrienden wat zingen zij dan: “Looft den Heere, want Zijn goedertierenheid is tot in der eeuwigheid.

De lof des Heeren schalt door het gebergte, alles dreunt van de lofzang des Heeren. Daar gaat de legerstoet op weg, de strijd tegemoet en de zangers gaan voorop. Wonderlijk, de slag moest nog geleverd worden, en men jubelde alsof de overwinning reeds behaald was. En dat was ten diepste ook waar. De overwinning lag vast in het Woord des Heeren. Dat is nu het kenmerk van het levende geloof, de ziel verblijdt zich in de belofte Gods, alsof zij reeds in vervulling was gegaan. En de Heere heeft het geloof van Zijn volk en koning niet beschaamd. Want terwijl het volk zingende optrok, deed de Heere belagers opstaan tegen de drie volken, zij raakten met elkaar slaags en verdelgde de een de ander. De Heere zond een geest van verwarring en ze doodden elkaar, zodat er niemand meer overbleef. En de buit was zo groot, dat het volk wel drie dagen nodig had om ze te verzamelen. Een overwinning zonder strijd. De Heere is een waarmaker van Zijn woord. De strijd is Godes en gij zult stil zijn. En dan mag de Heere opnieuw de lof en de eer ontvangen. Het volk verzamelt zich in het dal Beracha, dal der lofprijzingen, en geeft de Heere alleen de eer. In het dal van Beracha wordt het waar:

“Dan zingen zij in God verblijd, aan Hem gewijd van ’s Heeren wegen.” Vrienden, kennen we iets van dat zingen, zoals het daar gevonden werd, voor de soldaten uit, daar in het dal van Beracha. Dat zingen, door het ware geloof alleen?

Mogen we dat elkaar vanmiddag toewensen. Om dat verborgen leven met de Heere te mogen kennen en te beoefenen, zoals ook Josafat dat kennen mocht temidden van al die ellende. Het leven dat van zichzelf niets meer verwacht, dat geleerd heeft te belijden. In ons is geen kracht, wij weten niet wat wij doen zullen, maar dat het alleen van Hem gaat verwachten, dat schreiend tot Hem vlucht in ’t midden der ellende, dat voor Hem belijdt: onze ogen zijn op U. Dan is er nog verwachting, hoe donker de tijd ook wezen mag.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1999

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Vrienden van Bewaar het Pand

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1999

Bewaar het pand | 8 Pagina's