Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De weg van weduwe Witvliet (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De weg van weduwe Witvliet (2)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

We onderbreken even het levensver-slag van Adriaantje Witvliet, om iets te vertellen over het kerkelijke leven in haar tijd. Dr. J. L. d. Braber die de geschiedenis van de kerk te Middelharnis beschrijft, spreekt over een vrij rustige tijd. ‘De bevolking gedroeg zich over het algemeen volgens de kerkelijke voorschriften, zodat het zelden voorkwam dat iemand onder censuur werd gesteld.’

In de tijd dat Adriaantje gedoopt werd was door de kerkenraad besloten ‘om alleen kinderen te dopen als ouders lidmaat waren, zodat de banden met de kerk sterker zouden worden.’ De predikant die haar doopte heeft bijna 30 jaar in Middelharnis gestaan. Na enkele maanden aan een ongeneeslijke ziekte geleden te hebben overlijdt hij. Adriaantje is dan 12 jaar.

Omdat het inwonertal stijgt kan men spoedig daarna twee predikanten aanstellen. Adriaantje vervolgt dan haar verhaal:

“Zo ging het al voort, totdat ik 18 jaar oud was. Omstreeks die tijd (1827) liet ik mij in mijn blindheid als lidmaat der Hervormde Kerk aannemen door ds. Schippers die toen Hervormd leraar was te Middelharnis.”

Op 27 maart 1832 trouwt Adriaantje (1809-1890) met Barend Witvliet(1804-1894). Haar man heeft haar blijkbaar overleefd. Waarom ze later weduwe Witvliet wordt genoemd is niet duidelijk. Is de overlijdensdatum van haar man verkeerd overgenomen, en moet het zijn 1884?

Uit dit huwelijk zijn voor zover bekend is geen kinderen geboren. Toch heeft ze haar weg beschreven voor ‘haar nakomelingen’. Bedoelde ze neven en nichten, of geestelijke banden? We kunnen hierbij denken dat het ook voor ons tot zegen kan zijn, die dit nu lezen. Wanneer ze haar weg in 1877 beschrijft is ze inmiddels 45 jaar gehuwd. Ze schrijft over haar man:

“Ik kreeg verkering met de persoon die ook mijn echtgenoot is geworden en met wie ik thans reeds ruim 45 jaar door de band des huwelijks verenigd ben, door des Heeren zegen en grote goedertierenheid over ons.

In het eerste had ik daar veel mede te worstelen, want hij was heel wat lichter en vrolijker van humeur dan ik. Maar de Heere heeft uitwendig veel aan banden gelegd, zodat ik Gods goedheid daar niet genoeg voor kan danken. Toen wij door de echt verbonden werden, was mijn echtgenoot 28 en ik 23 jaar oud.

Nadat wij nu door de band van het huwelijk verenigd waren, kwam ik in vele en onderscheiden proefwegen. Dit dreef mij veel in het eenzame tot de Heere, om een weg te zoeken die ik van nature niet kende en die ook geen sterveling kent voordat het de Heere belieft die weg uit vrije genade aan hem te openbaren.

Maar nu kwam de Heere met kracht om mij te trekken uit de macht der duisternis, hoewel ik toen nog niet durfde geloven dat het een werk van Gods Geest was. Want de Heere kwam mij voor als een heilig en rechtvaardig God. En buiten Christus een verterend vuur en een eeuwige gloed bij Wie niemand wonen kan (Jes.33:14), waar ik geheel door verslagen was. Ik wist nu niet meer waarheen, en deed niet anders als roepen, dat God rechtvaardig was, al wilde Hij mij voor eeuwig van voor Zijn aangezicht verdelgen.

Maar ik verstond er niets van dat ik verloren lag onder een verbroken verbond der werken. Ik was toen ruim 23 jaar en van die tijd af ging ik steeds gebukt onder de zware last van Gods toorn en mijn zonden en verloren toestand. Ik wist geen andere weg dan mij zelf te bekeren, lezen, bidden en roepen om genade. En geen recht, en ik wist niet dat ik mijn recht zo vasthield. Ach, wat is de mens van nature toch blind voor de weg van vrije genade. Ik was vroom en toch een zondaar voor mijzelf en trachtte zo door allerlei goede voornemens die zonden te boeten. Maar arm verloren zondaar voor God te worden, daar wist ik niets van.

Ik kreeg in die toestand nog al eens moedgevende waarheden. Maar ik bleef in mijn oude huis zitten, en wist niet van mijn vijandschap tegen een weg van vrije genade.

Dit duurde omtrent 10 jaren (33 jaar oud zijnde) dat ik onder de wet bleef worstelen en wist niet waar het haperde. Als ik bij Gods volk was gevoelde ik wel dat ik hen niet kon volgen als het op de zaak aankwam, wat het was om onder het recht van God te vallen en verloren te gaan. Om als een gans ontbloot zondaar de dood op al mijn werken te schrijven, dit was mij vreemd.

Dan ging ik bij mijzelf redeneren. En de vorst der duisternis had daar ook zijn hand in en die kwam mij met allerlei listen voor: Ik was van mijn jeugd af aan al zo geweest en zo Godsdienstig. En het ging met ieder van Gods volk juist niet in alles eveneens. De een werd meer door de wet geleid, en een ander door het evangelie.

En daar worstelde ik zoal onder heen, met een benauwd hart en een zwaar pak van zonden.

Geliefden, die dit leest of hoort lezen: Gij kunt de vijand en uw eigen boos en verdorven hart nooit te veel wantrouwen. Zij zijn beide zo boos en listig om uw arme ziel die voor een grote eeuwigheid geschapen is, te misleiden om het op een ‘misschien’ te wagen en buiten het ware fundament Christus en Dien gekruisigd neer te zitten.

Ik had somtijds zulke bange dagen en nachten, dat ik niet wist waar ik het zoeken zou. Dan had ik te lang gezondigd, dan te veel en te zwaar. Dan lag ik niet in Gods verbond, en wat niet al. Te veel om op te noemen.

Onder dit alles kreeg ik in mijn gemoed nog al eens waarheden gepast op mijn zielstoestand. Maar het ongeloof was zo sterk dat ik dacht dat de Heere onwillig was om mij te helpen, maar ik wel gewillig om tot God bekeerd te worden.

Zo werd de weg voor mij al meer en meer gesloten. En de weg der verlossing alleen door Christus, Die alleen de Weg, de Waarheid en het Leven is, was voor mij verborgen. Wat is de ziel toch blind. Ik zocht mijn rust in wenen en klagen en dacht zo God te bewegen en zag niet dat Hij bewogen was, endat alleen in de Zoon Zijner eeuwige liefde.

In die toestand kwam ik onder de gesprekken van Gods volk en hoorde daar hoe een ziel werd bewerkt als zij zaligmakend overtuigd wordt. Hoe zulk een dan zondaar voor God wordt en hem alle wapenen ontvallen, waarmede hij tegen God heeft gestreden. Hoe hij dan niet alleen van zijn onmacht overtuigd wordt, maar ook van zijn onwil om uit vrije genade gezaligd te worden.

Nu kwam God mij overtuigen, o wonder, door Zijn Heilige Geest, en ontbloten tot de fundamenten toe van mijn zaligheid, waarmede ik mij zo lange tijd mede beholpen had.

Ik geraakte in een radeloze toestand en wist niet waarheen. De Heere kwam mij voor met die waarheid: Gij zijt vermoeid van uw grote reize, maar zegt niet het is buiten hope; gij hebt het leven uwer hand gevonden, daarom zijt gij niet ziek (Jes.57:10).

Toen ging ik aan het roepen en zei: Ach Heere, ik dacht dat ik achttien jaar ziek was geweest naar U. Ach, is het dan tot hiertoe nog niet recht? Mocht Gij mij dan nog eens recht ziek maken naar U en Uw zalige gemeenschap. Want, Heere, nu weet ik de weg niet meer. Nu ontzinkt mij alles. Want ik was zo blind om uit vrije genade gezaligd te worden. O, hier wordt des mensen doodstaat van nature recht openbaar.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 2000

Bewaar het pand | 8 Pagina's

De weg van weduwe Witvliet (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 2000

Bewaar het pand | 8 Pagina's